Language of document : ECLI:EU:F:2015:71

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

30 juni 2015

Zaak F‑129/14

Pierre Dybman

tegen

Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

„Openbare dienst – Personeel van EDEO – Ambtenaren – Tuchtprocedure – Tuchtmaatregel – Strafvervolging gaande op het moment van de vaststelling van de tuchtmaatregel – Gelijkheid van de aan het TABG en aan de strafrechter voorgelegde feiten – Schending van artikel 25 van bijlage IX bij het Statuut”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Dybman vraagt om nietigverklaring van het besluit van 16 januari 2014 waarbij de directeur-generaal Administratie van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag, hem de sanctie van tuchtrechtelijk ontslag zonder vermindering van pensioenrechten met ingang van 1 februari 2014 heeft opgelegd.

Beslissing:      Het besluit van 16 januari 2014 waarbij de Europese Dienst voor extern optreden Dybman zonder vermindering van pensioenrechten tuchtrechtelijk ontslag heeft gegeven, wordt nietig verklaard. De Europese Dienst voor extern optreden draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Dybman.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Tuchtprocedure – Gelijktijdige straf- en tuchtprocedure met betrekking tot dezelfde feiten – Doel van de schorsing van de tuchtprocedure – Verplichting om de feitelijke vaststellingen van de strafrechter te respecteren – Mogelijkheid om deze te kwalificeren met betrekking tot het begrip tuchtrechtelijke fout

(Ambtenarenstatuut, bijlage IX, art. 25)

2.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Tuchtprocedure – Gelijktijdig bestaan van een tuchtprocedure en strafvervolging – Verplichting voor de administratie om de situatie van de ambtenaar na het eindvonnis van de strafrechter definitief te regelen – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, bijlage IX, art. 25)

1.      Artikel 25 van bijlage IX bij het Statuut heeft een tweevoudige bestaansreden. Dit artikel komt enerzijds tegemoet aan de bezorgdheid om geen nadelige invloed uit te oefenen op de positie van de betrokken ambtenaar in het kader van de strafvervolging die tegen hem is ingesteld wegens feiten naar aanleiding waarvan ook een tuchtprocedure in zijn instelling werd ingeleid. Anderzijds maakt de schorsing van de tuchtprocedure in afwachting van de afsluiting van de strafprocedure het mogelijk in het kader van deze tuchtprocedure rekening te houden met de feitelijke vaststellingen van de strafrechter wanneer diens beslissing onherroepelijk is geworden. Artikel 25 van bijlage IX bij het Statuut bevestigt immers het beginsel „le pénal tient le disciplinaire en état”, hetgeen met name gerechtvaardigd is wegens het feit dat de nationale strafrechtelijke instanties grotere opsporingsbevoegdheden hebben dan het tot aanstelling bevoegd gezag. Ingeval dezelfde feiten zowel een strafrechtelijk delict als een niet-nakoming van de statutaire verplichtingen van de ambtenaar kunnen opleveren, is de administratie derhalve gebonden aan de feitelijke vaststellingen van de strafrechter in de strafprocedure. Zodra deze laatste het bestaan van de feiten heeft vastgesteld, kan de administratie deze feiten vervolgens juridisch kwalificeren met betrekking tot het begrip tuchtrechtelijke fout, door met name te onderzoeken of deze feiten een verzuim van de statutaire verplichtingen opleveren.

De beoordeling van de feiten door de strafrechter kan echter verschillen van die van het tot aanstelling bevoegd gezag in het kader van de tuchtprocedure, aangezien deze beoordelingen elk beantwoorden aan verschillende en onderling onafhankelijke juridische kwalificaties. De eis dat de beoordeling van de feiten door de strafrechter en door dat gezag identiek moet zijn, komt erop neer dat een aanvullende voorwaarde wordt gesteld waarin artikel 25 van het Statuut niet voorziet.

Dit betekent dat het tot aanstelling bevoegd gezag zich vanuit tuchtrechtelijk oogpunt niet definitief mag uitspreken over de situatie van de betrokken ambtenaar zolang er geen definitieve beslissing van de strafrechter is. Was dit wel het geval, dan zouden de feiten, ofschoon de strafrechter zich over de echtheid daarvan nog niet heeft uitgesproken, door het administratief gezag als aangetoond worden aangemerkt, waardoor de betrokken functionaris in een moeilijkere positie wordt gebracht dan die waarin hij zou hebben verkeerd wanneer een dergelijk besluit van het administratief gezag niet was genomen.

Het beginsel „le pénal tient le disciplinaire en l’état” moet overigens eng worden uitgelegd wanneer het moet worden toegepast in het kader van onderzoeken, zelfs voordat er strafrechtelijke vervolging in de zin van het nationale recht is ingesteld.

(cf. punten 35, 36, 53, 55 en 59)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arresten van 19 maart 1998, Tzoanos/Commissie, T‑74/96, EU:T:1998:58, punt 34; van 21 november 2000, A/Commissie, T‑23/00, EU:T:2000:273, punt 37; van 10 juni 2004, François/Commissie, T‑307/01, EU:T:2004:180, punten 73 en 75, en van 8 juli 2008, Franchet en Byk/Commissie, T‑48/05, EU:T:2008:25, punt 342

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 17 juli 2012, BG/Ombudsman, F‑54/11, EU:F:2012:114, en 18 maart 2015, DK/EDEO, F‑27/14, EU:F:2015:12, punten 38, 49, 66 en 70

2.      Ook al kan het op het eerste gezicht betreurenswaardig lijken dat het tot aanstelling bevoegd gezag door het bestaan van strafvervolging die de nationale rechter een aantal jaar geleden heeft ingesteld naar aanleiding van dezelfde feiten als die welke het voorwerp vormen van een tegen een ambtenaar ingeleide tuchtprocedure, op grond van artikel 25 van bijlage IX bij het Statuut de administratieve positie van die ambtenaar niet definitief kan regelen, dat gezag moet ook nog aantonen dat de lopende nationale strafprocedure onevenredig lang duurt in verhouding tot de complexiteit van de zaak of tot de duur van procedures die qua moeilijkheid soortgelijk zijn. In elk geval heeft de betrokken ambtenaar er alle belang bij dat in de tuchtprocedure rekening wordt gehouden met een eventueel eindvonnis van de strafrechter waarin hem niets ten laste wordt gelegd.

(cf. punt 66)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 18 maart 2015, DK/EDEO, EU:F:2015:12, punt 74