Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Trgovački sud u Zagrebu (Kroatië) op 1 maart 2019 – INA-INDUSTRIJA NAFTE d.d. e.a. / LJUBLJANSKA BANKA d.d.

(Zaak C-200/19)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Trgovački sud u Zagrebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: INA-INDUSTRIJA NAFTE d.d., CROATIA osiguranje d.d., REPUBLIKA HRVATSKA, Croatia Airlines d.d., GRAD ZAGREB, HRVATSKA ELEKTROPRIVREDA d.d., HRVATSKE ŠUME d.o.o., KAPITAL d.o.o. u stečaju, PETROKEMIJA d.d., Đuro Đaković Holding d.d., ENERGOINVEST d.d., TELENERG d.o.o., ENERGOCONTROL d.o.o., UDRUGA POSLODAVACA U ZDRAVSTVU, HRVATSKI ZAVOD ZA MIROVINSKO OSIGURANJE, ZAGREPČANKA-POSLOVNI OBJEKTI d.d., BRODOGRADILIŠTE VIKTOR LENAC d.d., INOVINE d.d., MARAT INŽENJERING d.o.o., GOYA - COMPANY d.o.o., METROPOLIS PLAN d.o.o., Dalekovod d.d., INFRATERRA d.o.o., Citat d.o.o., STAROSTA d.o.o., METALKA METALCOM d.o.o., I.Š., B.C., Z.N., D.G., M.R., A.T.

Verwerende partij: LJUBLJANSKA BANKA d.d.

Prejudiciële vragen

Moet artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, er rekening mee houdend dat verweerster niet heeft deelgenomen aan de vaststelling van de overeenkomsten met de overige mede-eigenaren, noch heeft ingestemd met hetgeen is besloten, aldus worden uitgelegd dat de bij wet voorgeschreven verplichting van verweerster, waarvan het bedrag, de uiterste betaaldatum en andere voorwaarden evenwel in onderling overleg worden bepaald door de eigenaren die meer dan de helft van de aandelen in de mede-eigendom van het gebouw bezitten, moet worden aangemerkt als een verbintenis uit overeenkomst?

Moet artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 aldus worden uitgelegd dat de niet-nakoming van een bij wet voorgeschreven verplichting ten aanzien van de overige mede-eigenaren van het gebouw, die de nakoming ervan langs gerechtelijke weg kunnen eisen, moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, er in het bijzonder rekening mee houdend dat de niet-nakoming van de wettelijke verplichting door verweerster kan leiden tot extra schade (naast het financiële verlies in termen van de reserve) voor zowel de overige mede-eigenaren als derden?

Moet artikel 7, lid 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012, er rekening mee houdend dat de verplichting in kwestie in deze zaak voortvloeit uit het feit dat verweerster eigenares is van bedrijfsruimten waarin zij activiteiten ontplooit, dat wil zeggen ruimten waarin een filiaal is gevestigd, aldus worden uitgelegd dat het hier gaat om een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging?

____________