Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (Spanje) op 8 juni 2020 – F.C.I. / Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS)

(Zaak C-244/20)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Cataluña

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: F.C.I.

Verwerende partij: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS)

Prejudiciële vragen

Moet artikel 3, lid 2, van richtlijn 79/7 van [19] december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid1 , dat uitkeringen aan nagelaten betrekkingen en gezinsuitkeringen van de werkingssfeer van die richtlijn uitsluit, ongeldig worden verklaard of als zodanig worden beschouwd omdat het in strijd is met een grondbeginsel van het Unierecht, namelijk de gelijkheid van mannen en vrouwen, die is aangemerkt als fundamentele waarde in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en als grondrecht in artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en reeds lang gevestigde rechtspraak van het Hof van Justitie?

Moeten artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 1 van het aanvullend protocol bij het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale maatregel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is (en is genomen naar aanleiding van arrest nr. 40/2014 van 11 maart 2014 van het Spaanse constitutionele hof, de daaruit voortvloeiende nationale jurisprudentie en de wetswijzigingen ter uitvoering van dat arrest), die het – in de praktijk door het algemene gebrek aan besef van de noodzaak van formalisering en het ontbreken van een overgangsperiode om aan die eis te voldoen – voor leden van onder het Catalaanse burgerlijk wetboek vallende niet-huwelijkse partnerschappen in eerste instantie onmogelijk en vervolgens zeer moeilijk heeft gemaakt om aanspraak te maken op een nabestaandenpensioen?

Moeten een dergelijk fundamenteel beginsel van het Unierecht als de gelijkheid van mannen en vrouwen, die is opgenomen als fundamentele waarde in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en het verbod van discriminatie op grond van geslacht, dat als grondrecht is neergelegd in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale maatregel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is (en die is genomen naar aanleiding van arrest nr. 40/2014 van 11 maart 2014 van het Spaanse constitutionele hof, de daaruit voortvloeiende nationale jurisprudentie en de wetswijzigingen ter uitvoering van dat arrest), die het – in de praktijk door het algemene gebrek aan besef van de noodzaak van formalisering en het ontbreken van een overgangsperiode om aan die eis te voldoen – voor leden van onder het Catalaanse burgerlijk wetboek vallende niet-huwelijkse partnerschappen in eerste instantie onmogelijk en vervolgens zeer moeilijk heeft gemaakt om aanspraak te maken op een nabestaandenpensioen, hetgeen voor een veel hoger percentage vrouwen dan mannen een nadeel vormt?

Moet het verbod op grond van „geboorte” dan wel op grond van „het behoren tot een nationale minderheid” als reden of „grond” voor een door artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, verboden vorm van discriminatie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale maatregel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is (en die is genomen naar aanleiding van arrest nr. 40/2014 van 11 maart 2014 van het Spaanse constitutionele hof, de daaruit voortvloeiende nationale jurisprudentie en de wetswijzigingen ter uitvoering van dat arrest), die het – in de praktijk door het algemene gebrek aan besef van de noodzaak van formalisering en het ontbreken van een overgangsperiode om aan die eis te voldoen – voor leden van onder het Catalaanse burgerlijk wetboek vallende niet-huwelijkse partnerschappen in eerste instantie onmogelijk en vervolgens zeer moeilijk heeft gemaakt om aanspraak te maken op een nabestaandenpensioen?

____________

1 Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 (PB 1979, L 6, blz. 24).