Language of document : ECLI:EU:F:2008:127

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

VAN DE EUROPESE UNIE (Eerste kamer)

14 oktober 2008 (*)

„Openbare dienst – Algemeen vergelijkend onderzoek – Gezakt voor mondeling examen – Niet-plaatsing op reservelijst – Motiveringsplicht – Eerbiediging van geheim van de werkzaamheden van de jury – Weigering van de instelling om gevolg te geven aan een maatregel tot organisatie van de procesgang”

In zaak F‑74/07,

betreffende een beroep krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA,

Stefan Meierhofer, wonende te München (Duitsland), vertegenwoordigd door H.‑G. Schiessl, advocaat,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Eggers en K. Herrmann als gemachtigden,

verweerster,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kreppel, kamerpresident, H. Tagaras (rapporteur) en S. Gervasoni, rechters,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 april 2008,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht bij fax van 3 juli 2007 (op 5 juli daaraanvolgend is het origineel neergelegd), heeft S. Meierhofer, kort samengevat, nietigverklaring gevorderd van het besluit van 10 mei 2007 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05, georganiseerd door het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen (EPSO), waarbij hem werd meegedeeld dat hij niet was geslaagd voor het mondeling examen van dat vergelijkend onderzoek, en van het besluit van 19 juni 2007 waarbij zijn tegen het besluit van 10 mei 2007 gerichte verzoek om een heronderzoek is afgewezen, alsmede een nieuwe beoordeling van dat examen en plaatsing op de reservelijst.

 Toepasselijke bepalingen

 Algemeen gemeenschapsrecht en statutaire context

2        Artikel 253 EG bepaalt:

„De verordeningen, richtlijnen en beschikkingen die door het Europees Parlement en de Raad [van de Europese Unie] gezamenlijk worden aangenomen, en de verordeningen, richtlijnen en beschikkingen van de Raad of van de Commissie [van de Europese Gemeenschappen] worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen of adviezen welke krachtens dit Verdrag moeten worden gevraagd.”

3        Artikel 25, tweede alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”) luidt:

„Elk besluit dat overeenkomstig dit statuut ten aanzien van een ambtenaar wordt genomen, dient onverwijld schriftelijk te zijner kennis te worden gebracht. Iedere voor hem nadelige beslissing dient met redenen te zijn omkleed.”

4        Artikel 6 van bijlage III bij het Statuut bepaalt:

„De werkzaamheden van de jury zijn geheim.”

 Aankondiging van vergelijkend onderzoek

5        Op 20 juli 2005 heeft het EPSO in het Publicatieblad van de Europese Unie aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek „EPSO/AD/26/05: recht” bekendgemaakt (PB C 178 A, blz. 3).

6        Enerzijds noemt deze aankondiging van vergelijkend onderzoek in titel „A. Aard van de functies, toelatingsvoorwaarden (vereist profiel)”, onder punt „I. Aard van de functies”, [h]et „analyseren, opzetten, onderzoeken en controleren van activiteiten van de Europese Unie”; wat het werkgebied recht betreft, bepaalt zij:

„EPSO/AD/26/05: recht

–        [o]ntwerp, analyse en uitwerking van ontwerpbesluiten van het gemeenschapsrecht;

–        juridisch advies;

–        onderzoek op het gebied van nationaal, communautair en internationaal recht;

–        deelname aan onderhandelingen over internationale overeenkomsten;

–        analyse en voorbereiding van ontwerpbesluiten, bijvoorbeeld op het gebied van het mededingingsrecht;

–        onderzoek van het recht van de lidstaten om na te gaan of dit in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht;

–        onderzoek ter voorbereiding van geschillenprocedures (inbreuken op het gemeenschapsrecht, klachten, enz.);

–        verschillende taken op het gebied van geschillenprocedures; het voorbereiden van standpunten van de instellingen met betrekking tot geschillen die voornamelijk voor het Hof van Justitie of voor het Gerecht van eerste aanleg worden gebracht; juridische taken bij de griffies van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg;

–        opzet, voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.”

7        Anderzijds bevat deze aankondiging van vergelijkend onderzoek in titel „B. Verloop van het vergelijkend onderzoek” de volgende regels met betrekking tot het mondeling examen en de plaatsing op de reservelijst:

„3. Mondeling examen – Puntenwaardering

e)      Onderhoud met de jury in de hoofdtaal van de kandidaat op basis waarvan de jury zich een oordeel wil kunnen vormen over de geschiktheid van de kandidaat voor het uitoefenen van de in punt A.I omschreven functie. Bij dit onderhoud komen met name de specifieke kennis op het werkgebied en de kennis over de Europese Unie, de Europese instellingen en het Europese beleid aan de orde. Ook wordt de kennis van de tweede taal getest. Tevens wordt nagegaan of de kandidaat zich binnen het Europese openbare ambt zal kunnen aanpassen aan een multiculturele werkomgeving.

Hiervoor worden ten hoogste 50 punten toegekend (vereist minimum: 25 punten).

[...]

5. Plaatsing op de reservelijst

Per vergelijkend onderzoek stelt de jury een reservelijst vast, ingedeeld in groepen naar verdienste (maximaal vier groepen) en met alfabetische rangschikking binnen elke groep – van de kandidaten [...] (zie punt A voor het aantal te selecteren kandidaten) die voor het schriftelijke examen d) en het mondelinge examen e) het vereiste minimumaantal punten hebben behaald en tevens voor deze onderdelen samen de meeste punten hebben behaald.

[...]”

 Aan het geschil ten grondslag liggende feiten

8        Verzoeker, die de Duitse nationaliteit heeft, heeft deelgenomen aan vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05. Na te zijn geslaagd voor de voorselectietoetsen en het schriftelijk examen, heeft hij op 29 maart 2007 deelgenomen aan het mondeling examen.

9        Bij brief van 10 mei 2007 heeft de voorzitter van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 verzoeker meegedeeld dat hij 24,5 punten had behaald voor het mondeling examen en dus niet het vereiste minimum van 25/50, en dat hij niet op de reservelijst kon worden geplaatst.

10      Verzoeker heeft bij brief van 11 mei 2007 een verzoek om een heronderzoek van bovengenoemde besluit van 10 mei 2007 ingediend, met het argument, onder verwijzing naar het bij het verzoekschrift gevoegde verslag dat hij zelf had opgesteld na het mondeling examen, dat hij ten minste 80 % van de vragen tijdens dat examen juist had beantwoord. Verzoeker heeft derhalve om een toetsing van de puntenwaardering van zijn mondeling examen gevraagd, alsook, subsidiair, om uitleg van de cijfers die hij voor elk van de in dat examen gestelde vragen had behaald.

11      Bij brief van 19 juni 2007 heeft de voorzitter van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 verzoeker meegedeeld dat de jury na heronderzoek van zijn examen geen aanleiding had gezien om de uitslag te wijzigen. In die brief heeft de jury ook aangegeven dat, enerzijds, verzoeker op het punt van specifieke kennis meer ontoereikende dan toereikende antwoorden had gegeven en dat, anderzijds, het mondeling examen volgens de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek aangegeven criteria was verlopen en dat, gelet op het geheim van de werkzaamheden van de jury zoals voorgeschreven door artikel 6 van bijlage III bij het Statuut, de kandidaten geen beoordelingsschema („marking grid”) kon worden verstrekt, noch de uitsplitsing van hun voor het mondeling examen behaalde cijfers („breakdown of their marks for the oral test”).

 Conclusies van partijen en procesverloop

12      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het besluit van 10 mei 2007 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 nietig te verklaren;

–        het besluit van 19 juni 2007 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05, waarbij zijn verzoek om een heronderzoek van 11 mei 2007 is afgewezen, nietig te verklaren;

–        de Commissie te gelasten het op 29 maart 2007 afgelegde mondelinge examen in het licht van de geldende criteria opnieuw te beoordelen;

–        de Commissie te gelasten om met inachtneming van het nieuwe examenresultaat een nieuw besluit te nemen inzake de plaatsing van verzoeker op de reservelijst van het communautaire vergelijkend onderzoek voor de werving van personeel EPSO/AD/26/05;

–        de Commissie te gelasten de volgens het bovenstaande derde en vierde streepje te nemen nieuwe besluiten te motiveren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

13      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        te bepalen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

14      In het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang, waartoe is besloten op grond van artikel 55 van het Reglement voor de procesvoering, heeft het Gerecht in het rapport ter voorbereiding van de terechtzitting dat op 7 februari 2008 aan partijen is gezonden, de Commissie verzocht vóór de terechtzitting in te dienen:

a)      het beoordelingsschema en de uitsplitsing van de cijfers voor het mondeling examen („the marking grid” en „the breakdown of [the] marks for the oral test”) van verzoeker, waarnaar wordt verwezen in het besluit van 19 juni 2007 waarbij zijn verzoek om een heronderzoek is afgewezen,

b)      alle andere gegevens over de beoordeling van de kwaliteit van de prestatie van verzoeker tijdens het mondeling examen,

c)      een geanonimiseerde lijst met de puntenwaardering van de andere kandidaten aan wie een onvoldoende voor het mondeling examen is gegeven,

d)      de berekeningen die hebben geleid tot de exacte uitslag van 24,5/50 punten voor verzoekers mondeling examen.

15      In het rapport ter voorbereiding van de terechtzitting werd aangegeven, na het verzoek aan partijen om een substantieel gedeelte van hun pleidooien te wijden aan het middel inzake schending van de motiveringsplicht, enerzijds dat met de gevraagde maatregelen werd beoogd dat „de bespreking van dit middel  (evenals van het middel inzake kennelijke schending van de geldende criteria dat in wezen samenhangt met het middel inzake motivering) een zo nuttig mogelijk resultaat zou opleveren”, en anderzijds dat de documenten sub a tot en met d van het voorbereidend rapport aan verzoeker zouden worden verstrekt voor zover dat in overeenstemming was met het beginsel dat de werkzaamheden van de jury geheim zijn en/of na weglating in voorkomend geval van bepaalde passages waarvan bekendmaking inbreuk zou maken op dat beginsel.

16      In antwoord op deze maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie per faxbericht, ingekomen ter griffie van het Gerecht op 18 februari 2008 (op 19 februari daaropvolgend is het origineel neergelegd), het Gerecht, zoals gevraagd in het rapport ter voorbereiding van de terechtzitting, sub c, een geanonimiseerde tabel doen toekomen met de onvoldoendes van de kandidaten die niet waren geslaagd voor het mondeling examen. De Commissie heeft echter geweigerd gevolg te geven aan de in dat rapport sub a, b en d aangegeven maatregelen tot organisatie van de procesgang, waarbij zij in wezen aanvoerde dat, daar niet is aangetoond dat inbreuk is gemaakt op de voor de werkzaamheden van de jury geldende regels, het aan de motiveringsplicht ontleende middel op zich niet rechtvaardigt dat, gelet op het geheim van de werkzaamheden van de jury, de andere door het Gerecht gevraagde gegevens en documenten worden overgelegd. Voorts heeft de Commissie opgemerkt dat zij niet gehouden was dergelijke gegevens en documenten over te leggen, of het Gerecht daartoe nu gelast door middel van maatregelen tot organisatie van de procesgang, zoals in casu, of door middel van maatregelen van instructie.

17      Verzoeker heeft op 20 maart 2008 op 17 maart 2008 gedateerde opmerkingen ter griffie van het Gerecht neergelegd over de tot de Commissie gerichte maatregelen tot organisatie van de procesgang, met name over haar weigering om gevolg te geven aan alle verzoeken van het Gerecht.

18      De Commissie heeft op 19 mei 2008 ter griffie van het Gerecht opmerkingen in antwoord op de bovengenoemde memorie van verzoeker neergelegd.

 Voorwerp van het beroep

19      Verzoeker vordert met name nietigverklaring van het besluit van 10 mei 2007, waarin hem wordt meegedeeld dat hij gezakt is voor het mondeling examen van het vergelijkend onderzoek, alsook nietigverklaring van het besluit van 19 juni 2007 waarbij zijn verzoek om een heronderzoek is afgewezen. Dienaangaande wordt de rechtspraak in herinnering gebracht dat wanneer een kandidaat van een vergelijkend onderzoek om een heronderzoek van een door de jury vastgesteld besluit verzoekt, het door de jury genomen besluit na heronderzoek van de situatie van de kandidaat het bezwarend besluit vormt (beschikking Gerecht van eerste aanleg van 3 april 2001, Zaur-Gora en Dubigh/Commissie, T‑95/00 en T‑96/00, JurAmbt. blz. I‑A‑79 en II‑379, punten 24‑27; arresten Gerecht van eerste aanleg van 23 januari 2002, Gonçalves/Parlement, T‑386/00, JurAmbt. blz. I‑A‑13 en II‑55, punt 39; 31 mei 2005, Gibault/Commissie, T‑294/03, JurAmbt. blz. I‑A‑141en II‑635, punt 22; 13 december 2006, Heus/Commissie, T‑173/05, JurAmbt. blz. II‑A‑2‑1695, punt 19, en 12 maart 2008, Giannini/Commissie, T‑100/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, waartegen hogere voorziening bij het Hof aanhangig is, zaak C‑231/08 P, punt 30). Het besluit van 19 juni 2007, dat is vastgesteld na het door verzoeker op 11 mei 2007 ingediende verzoek om een heronderzoek, is derhalve in de plaats getreden van het eerste besluit van de jury van 10 mei 2007 en vormt dus het bezwarend besluit.

20      Derhalve moet het beroep worden beschouwd als uitsluitend gericht tegen het besluit van 19 juni 2007 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05.

 In rechte

 Argumenten van partijen

21      Ter onderbouwing van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.

22      In de eerste plaats is de Commissie haar verplichting tot motivering van het besluit van 10 mei 2007 (zie punt 9 van dit arrest), zoals geregeld in artikel 253 EG, niet nagekomen, aangezien de in artikel 6 van bijlage III bij het Statuut bedoelde „geheimhoudingsplicht” slechts tegenover derden geldt, en niet tegenover de kandidaat zelf. Volgens de Commissie is het met betrekking tot de toegang van een kandidaat tot de werkzaamheden van de jury vaste rechtspraak dat artikel 6 van bijlage III bij het Statuut een bijzondere bepaling bevat die bekendmaking verbiedt van de opvattingen van de jury, alsmede van gegevens, verband houdende met beoordelingen die betrekking hebben op de kandidaten persoonlijk of in vergelijking met andere kandidaten; door verzoeker zijn voor het mondeling examen behaalde cijfer mee te delen, heeft de Commissie haar motiveringsplicht dus vervuld.

23      Vervolgens laakt verzoeker een procedurefout in verband met het feit dat de voorzitter van de jury, Singer, door geen gebruik te maken van een koptelefoon waarmee hij de simultane vertaling in het Frans van het mondelinge examen kon volgen, de door verzoeker in het Duits gegeven antwoorden niet heeft begrepen. Volgens de Commissie is dit middel ongegrond omdat, los van het feit dat Singer het Duits perfect beheerst en de juryleden niet verplicht zijn gebruik te maken van simultane vertolking, ten eerste verzoeker niet ongelijk is behandeld, daar Singer bij geen van de 94 andere kandidaten die tijdens het mondeling examen in het Duits hebben geantwoord, gebruik heeft gemaakt van simultane vertolking, en ten tweede dat niet als een procedurefout kan worden beschouwd.

24      Ten slotte stelt verzoeker dat, gelet op de grote hoeveelheid volledige en ontegenzeggelijk juiste antwoorden die hij tijdens het mondeling examen heeft gegeven, een waardering van zijn prestatie met minder dan 50 % een kennelijke schending vormt van de regels die gelden voor de werkzaamheden van de jury van het vergelijkend onderzoek en van de geldende criteria, en alleen het gevolg kan zijn van een dergelijke schending. De Commissie stelt dat er geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout, daar een jury van een vergelijkend onderzoek over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, die nog groter is bij mondelinge examens van een vergelijkend onderzoek, waarbij de jury rekening kan houden met de antwoorden van de kandidaten, maar ook met hun ervaring en persoonlijkheid.

25      In antwoord op de door het Gerecht in het rapport ter voorbereiding van de terechtzitting van 7 februari 2008 gevraagde maatregelen tot organisatie van de procesgang stelt de Commissie, ter rechtvaardiging van haar weigering om bepaalde door het Gerecht gevraagde gegevens over te leggen (zie punt 16 van dit arrest), met name dat verzoeker geen schending van de voor de werkzaamheden van de jury geldende regels heeft aangetoond en dat het besluit van de jury volgens vaste rechtspraak derhalve onttrokken is aan rechterlijke toetsing. De Commissie erkent dat zij in de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 23 januari 2003, Angioli/Commissie (T‑53/00, JurAmbt. blz. I‑A‑13 en II‑73), de betrokkene een „uitsplitsing van haar cijfers voor het mondeling examen” heeft verstrekt, maar wijst erop dat het daarbij om een „absolute uitzondering” ging en dat volgens de vaste rechtspraak inzake het geheim van de werkzaamheden van jury’s een gestelde schending van de motiveringsplicht in casu geen overlegging rechtvaardigt van verzoekers „beoordelingsformulieren”, die zowel een beoordelingsschema bevatten als de verschillende tijdens het mondeling examen toegekende punten en het oordeel van de juryleden. Zij concludeert dat bij gebreke van aanwijzingen die de geldigheid van het bestreden besluit in geding kunnen brengen, dat besluit het voor alle gemeenschapshandelingen bestaande vermoeden van geldigheid geniet en dat het niet aan het Gerecht staat om overlegging van de gevraagde inlichtingen te vragen.

26      In zijn opmerkingen over de weigering van de Commissie om bepaalde in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang gevraagde documenten te verstrekken, heeft verzoeker opnieuw gesteld, zich daarbij baserend op artikel 27 van het Statuut, dat er sprake was van kennelijke schending van de relevante regels voor de werkzaamheden van de jury van het vergelijkend onderzoek, daar de jury met name zijn daadwerkelijke prestaties tijdens het mondeling examen niet objectief heeft beoordeeld en haar besluit niet heeft gemotiveerd; omdat deze kennelijke schending van die regels in casu is aangetoond, moet de bewijslast voor verzoeker bij wijze van uitzondering worden verlicht vanwege het feit dat hij buiten zijn schuld geen bewijs kan leveren. Voorts verwijt verzoeker de Commissie, gelet op de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het eerdergenoemde arrest Angioli/Commissie, dat zij het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden.

27      In antwoord op de in het vorige punt gemaakte opmerkingen stelt de Commissie dat volgens de rechtspraak de gemeenschapsrechter een mondeling examen uiteraard niet achteraf kan toetsen en dat ter voldoening aan de motiveringsplicht daarom volstaan kan worden met de mededeling van het eindcijfer. Zij blijft er vervolgens bij dat er geen sprake is van kennelijke schending van de regels die gelden voor de werkzaamheden van de jury, aangezien de juryleden ten eerste de prestatie van verzoeker tijdens zijn examen correct hebben beoordeeld, ten tweede aan de motiveringsplicht is voldaan en ten derde het beginsel van gelijke behandeling is geëerbiedigd; bovendien heeft verzoeker geen afdoende bewijs van kennelijke schending van die regels kunnen overleggen.

 Beoordeling door het Gerecht

28      Om te beginnen wordt in herinnering gebracht dat verzoeker ter onderbouwing van zijn beroep drie middelen aanvoert, ontleend aan schending van de motiveringsplicht, aan het bestaan van een procedurefout en aan het bestaan van een kennelijke beoordelingsfout. Na de opmerkingen over het beginsel van gelijke behandeling in het verweerschrift van de Commissie heeft verzoeker in zijn aanvullende memorie van 17 maart 2008 aangevoerd dat dit beginsel was geschonden, waarop de Commissie heeft geantwoord in haar opmerkingen van 19 mei 2008. Aangezien verzoeker deze grief niet in zijn verzoekschrift heeft aangevoerd, kan het Gerecht slechts vaststellen dat zij niet-ontvankelijk is en niet hoeft te worden onderzocht.

29      Van de drie door verzoeker aangevoerde middelen moet in de eerste plaats het middel inzake schending van de motiveringsplicht worden onderzocht.

30      Dienaangaande volgt uit artikel 253 EG en artikel 25, tweede alinea, van het Statuut dat elk individueel besluit dat overeenkomstig het Statuut wordt genomen en dat bezwarend is, met redenen moet worden omkleed. De motiveringsplicht vormt volgens vaste rechtspraak zowel een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht als een wezenlijk vormvoorschrift voor handelingen van de instellingen en heeft tot doel enerzijds de rechter in staat te stellen toezicht uit te oefenen op de wettigheid van het besluit en anderzijds aan de betrokkene de noodzakelijke gegevens te verschaffen om uit te maken of het besluit al dan niet gegrond is en hem in staat te stellen te beoordelen of het instellen van beroep opportuun is (zie in die zin arresten Hof van 7 maart 2002, Italië/Commissie, C‑310/99, Jurispr. blz. I‑2289, punt 48, en 19 september 2002, Spanje/Commissie, C‑113/00, Jurispr. blz. I‑7601, punt 47; arresten Gerecht van eerste aanleg van 20 maart 1991, Pérez-Mínguez Casariego/Commissie, T‑1/90, Jurispr. blz. II‑143, punt 73; 8 juni 1995, P/Commissie, T‑583/93, JurAmbt. blz. I‑A‑137 en II‑433, punt 24, en 29 februari 1996, Lopes/Hof van Justitie, T‑280/94, JurAmbt. blz. I‑A‑77 en II‑239, punt 148).

31      Met betrekking tot de besluiten van een jury van een vergelijkend onderzoek heeft het Hof evenwel gepreciseerd dat de motiveringsplicht in overeenstemming moet worden gebracht met de eerbiediging van het in artikel 6 van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut geformuleerde beginsel volgens hetwelk de werkzaamheden van de jury geheim zijn. Die werkzaamheden zijn geheim verklaard teneinde de onafhankelijkheid en onbevangenheid van de jury’s te waarborgen in dier voege dat zij tegen inmenging en druk van buitenaf, van de zijde van de communautaire overheid zelf, van de betrokken kandidaten dan wel van derden, worden beschermd. Met name is geoordeeld dat de eerbiediging van dit geheim meebrengt dat de opvattingen van de individuele juryleden niet ruchtbaar mogen worden en dat gegevens, verband houdende met beoordelingen, de kandidaten persoonlijk dan wel in vergelijking met andere kandidaten betreffende, niet aan de openbaarheid mogen worden prijsgegeven, alsook dat het vereiste van motivering van de besluiten van de jury van een vergelijkend onderzoek rekening moet houden met de aard van de betrokken werkzaamheden die, in de fase van het onderzoek naar de bekwaamheden van de kandidaten, vooral vergelijkend van aard zijn en derhalve worden gedekt door het geheim van die werkzaamheden (zie in die zin arrest Hof van 4 juli 1996, Parlement/Innamorati, C‑254/95 P, Jurispr. blz. I‑3423, punten 24‑28).

32      Op basis van deze overwegingen heeft de gemeenschapsrechter herhaaldelijk geconcludeerd dat „de mededeling van de voor de verschillende examens behaalde cijfers” een afdoende motivering vormt van de besluiten van de jury (arrest Parlement/Innamorati, reeds aangehaald, punt 31; arresten Gerecht van eerste aanleg van 21 mei 1996, Kaps/Hof van Justitie, T‑153/95, JurAmbt. blz. I‑A‑233 en II‑663, punt 81, en 2 mei 2001, Giulietti e.a./Commissie, T‑167/99 en T‑174/99, JurAmbt. blz. I‑A‑93 en II‑441, punt 81; arresten Angioli/Commissie, reeds aangehaald, punt 69, en Gibault/Commissie, reeds aangehaald, punt 39).

33      Dit geldt met name in de gevallen waarin de beoordeling van de schriftelijke of mondelinge fase van het vergelijkend onderzoek bestaat uit een aantal deelcijfers, die corresponderen met de verschillende examens van de betrokken fase; het geldt ook voor de mededeling aan de betrokkene van tussentijdse cijfers, die corresponderen met de verschillende criteria voor de beoordeling van elk van de schriftelijke of mondelinge examens. In dergelijke gevallen verschaft de mededeling aan de afgewezen kandidaten van de deelcijfers of tussentijdse cijfers namelijk niet alleen informatie over hun uitsluiting van de volgende fase van de selectieprocedure, maar ook over de redenen van hun afwijzing, door hun in kennis te stellen van de terreinen of criteria waarvoor de jury hun prestatie niet toereikend achtte.

34      De in de punten 31 en 32 van dit arrest genoemde rechtspraak maakt geen – althans rechtstreeks – onderscheid tussen de mededeling van meerdere, tussentijdse of per onderdeel gegeven cijfers, en de mededeling van slechts één onvoldoende cijfer. Hieruit kan evenwel nog niet worden afgeleid dat de mededeling aan de kandidaat van slechts één onvoldoende cijfer steeds een voldoende motivering vormt, los van de specifieke omstandigheden van de betrokken zaak.

35      Enerzijds kan namelijk niets in de formulering of in de context van de in de punten 31 en 32 van dit arrest genoemde rechtspraak aldus worden uitgelegd dat het bij de woorden „voor de verschillende examens behaalde cijfers” uitsluitend gaat om de onvoldoende deelcijfers, en niet om de andere toegekende cijfers, inclusief de tussentijdse cijfers, met name, wat deze laatste cijfers betreft, in de gevallen waarin de schriftelijke fase of – zoals in casu – de mondelinge fase slechts één examen en dus één deelcijfer kent. Het Gerecht wijst in dit verband op de door de betrokken rechtspraak gebruikte algemene bewoordingen, alsook op het feit dat in het eerdergenoemde arrest Parlement/Innamorati, dat ten grondslag ligt aan de in punt 32 aangehaalde rechtspraak, de grief inzake de motiveringsplicht geen betrekking had op de weigering van de verwerende instelling om verzoeker meerdere – deel‑ of tussentijdse – cijfers te geven, maar op de weigering om verzoeker in kennis te stellen van de criteria van de jury en de motivering van het destijds bestreden besluit (zie arrest Parlement/Innamorati, reeds aangehaald, punt 22); dit geldt ook voor de arresten die, zoals in casu, betrekking hadden op de uitsluiting van de verzoekers in de mondelinge fase, bijvoorbeeld de arresten Angioli/Commissie (reeds aangehaald, punten 56‑65) en Gibault/Commissie (reeds aangehaald, punten 33‑35).

36      Voorts is in een recente zaak betreffende – zoals in casu – de uitsluiting van een kandidaat in de mondelinge fase van een vergelijkend onderzoek geoordeeld dat de motiveringsplicht de mededeling kan meebrengen, op verzoek van de kandidaat, van de tussentijdse cijfers en van de door de jury gevolgde methode om het deelcijfer te bepalen voor een van de mondelinge examens en dat indien deze motivering, ondanks het verzoek van een uitgesloten kandidaat, niet wordt meegedeeld, het aan de gemeenschapsrechter staat om door middel van maatregelen tot organisatie van de procesgang preciseringen te vragen (arrest Gerecht van eerste aanleg van 28 april 2004, Pascall/Raad, T‑277/02, JurAmbt. blz. I‑A‑137 en II‑621); overigens zijn in die zaak dergelijke preciseringen door het Gerecht van eerste aanleg gevraagd en heeft de verwerende instelling daaraan gevolg gegeven, waarna het middel inzake schending van de motiveringsplicht zonder voorwerp is geraakt (zie arrest Pascall/Raad, reeds aangehaald, punten 28‑31).

37      Het Gerecht merkt voorts op dat de Commissie zelf reeds ertoe is overgegaan tussentijdse cijfers aan kandidaten mee te delen, met name in twee zaken betreffende de afwijzing van kandidaten in de mondelinge fase die slechts één mondeling examen bevatte. In de eerste zaak, betreffende een vergelijkend onderzoek, heeft de Commissie aan de betrokkene op haar verzoek de uitsplitsing van de verschillende tussentijdse cijfers voor het mondeling examen, per criterium, meegedeeld (zie arrest Angioli/Commissie, reeds aangehaald, punt 79). In de tweede zaak, betreffende een aanwervingsprocedure, heeft de Commissie op verzoek van het Gerecht van eerste aanleg de beoordelingen meegedeeld van het mondeling selectie-examen, per criterium, uitgedrukt in een schaal van „ -- ” tot „ ++ ” (zie arrest Hof van 28 februari 2008, Neirinck/Commissie, C‑17/07 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 56). Anders dan de Commissie in haar antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft gesteld in verband met de zaak die heeft geleid tot het arrest Angioli/Commissie, was de mededeling van aanvullende inlichtingen, met name van de voor elk beoordelingscriterium toegekende cijfers, dus geen „absolute uitzondering in één speciaal geval”, maar een maatregel die op grond van de omstandigheden van het geval herhaaldelijk is voorgekomen.

38      Anderzijds moet met betrekking tot de verzoeken om andere gegevens dan de cijfers op zich, namelijk de criteria of de redenen voor een onvoldoende cijfer dan wel andere inlichtingen inzake de puntenwaardering van de betrokken kandidaat, worden vastgesteld dat, ondanks de stelling dat met de mededeling van de deelcijfers wordt voldaan aan de motiveringsplicht, uit de tekst van de arresten waarin deze stelling is vervat (zie punt 32 van dit arrest), waaronder het eerdergenoemde arrest Parlement/Innamorati, en met name uit de arresten betreffende de mondelinge fase, zoals de arresten Angioli/Commissie (reeds aangehaald, punten 71‑85) en Gibault/Commissie (reeds aangehaald, punt 42), volgt dat de gemeenschapsrechter de bovengenoemde rechtspraak niet automatisch toepast, maar elk geval onderzoekt met inachtneming van de specifieke context van de zaak en de vragen van de betrokken kandidaten.

39      De in de punten 35 tot en met 37 en het vorige punt uiteengezette overwegingen worden versterkt door de rechtspraak op het gebied van afwijzing in de schriftelijke fase van een vergelijkend onderzoek, op grond waarvan de kandidaat in de praktijk een volledige verklaring krijgt van de redenen voor zijn afwijzing, doordat hem niet alleen de verschillende deelcijfers worden verstrekt, maar ook de motivering van het onvoldoende deelcijfer dat tot verdere uitsluiting van het vergelijkend onderzoek heeft geleid, en andere gegevens. De gemeenschapsrechter heeft namelijk geoordeeld dat „niet geselecteerde kandidaten in voorkomend geval van de instelling die het betrokken vergelijkend onderzoek organiseert inzage kunnen krijgen in hun gecorrigeerde examenwerk en/of de door de jury opgestelde algemene criteria voor de puntenwaardering, namelijk, zoals in casu, via een vrijwillige verstrekking van stukken tijdens een geding tussen die instelling en de genoemde kandidaten of op basis van een praktijk die die instelling voert om de transparantie van aanwervingsprocedures te waarborgen, met inachtneming van het in artikel 6 van bijlage III bij het Statuut geformuleerde beginsel dat de werkzaamheden van de jury van een vergelijkend onderzoek geheim zijn” (zie arresten Gerecht van eerste aanleg van 25 juni 2003, Pyres/Commissie, T‑72/01, JurAmbt. blz. I‑A‑169 en II‑861, punt 70, en 17 september 2003, Alexandratos en Panagiotou/Raad, T‑233/02, JurAmbt. blz. I‑A‑201 en II‑989, punt 31). Bovendien blijken de instellingen meermalen het gecorrigeerde schriftelijk werk en/of een beoordelingsformulier daarvan te hebben verstrekt, hetzij rechtstreeks aan een verzoeker, hetzij aan een gemeenschapsrechter op diens verzoek (zie arrest Gerecht van eerste aanleg van 14 juli 2005, Le Voci/Raad, T‑371/03, JurAmbt. blz. I‑A‑209 en II‑957, punten 115‑117; arresten Gerecht van 13 december 2007, Van Neyghem/Commissie, F‑73/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, waartegen hogere voorziening bij het Gerecht van eerste aanleg aanhangig is, zaak T‑105/08 P, punten 72, 79 en 80, en 4 september 2008, Dragoman/Commissie, F‑147/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 21, 82 en 83). Ook al mogen de correctoren van de schriftelijke examens, anders dan de juryleden die deelnemen aan het mondeling examen, niet bekend zijn bij de betrokkenen (en worden zij dus beschermd tegen de inmenging en druk waarnaar de rechtspraak verwijst die in punt 31 van dit arrest wordt aangehaald), dit vormt volgens het Gerecht geen objectieve rechtvaardiging voor het bestaan van grote verschillen tussen de motiveringsvereisten bij afwijzing in de schriftelijke fase, zoals die vereisten voortvloeien uit de in dit punt genoemde rechtspraak, en die welke volgens de Commissie gelden bij afwijzing voor het mondeling examen, die in casu zouden inhouden dat verzoeker slechts zijn onvoldoende deelcijfer wordt meegedeeld, ondanks de in de punten 42 tot en met 47 van dit arrest beschreven omstandigheden.

40      Derhalve moet worden vastgesteld dat, hoewel het resultaat van het met elkaar in evenwicht brengen van de motiveringsplicht en de eerbiediging van het beginsel van het geheim van de werkzaamheden van de jury, met name op het punt van de vraag of de mededeling van één onvoldoende deelcijfer aan de kandidaat die voor het mondeling examen is afgewezen aan die verplichting voldoet, meestal uitvalt in het voordeel van het beginsel van het geheim van de werkzaamheden van de jury, dit anders kan zijn wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze conclusie is geenszins in strijd met de eerbiediging van het in artikel 6 van bijlage III bij het Statuut geformuleerde beginsel volgens hetwelk de werkzaamheden van de jury geheim zijn en past voorts in de recente ontwikkeling van de communautaire rechtspraak in de richting van meer transparantie (zie in die zin arresten Hof van 18 december 2007, Zweden/Commissie, C‑64/05 P, Jurispr. blz. I‑11389, en 1 juli 2008, Zweden en Turco/Raad, C‑39/05 P en C‑52/05 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie; arrest Gerecht van eerste aanleg van 8 november 2007, Bavarian Lager/Commissie, T‑194/04, Jurispr. blz. II‑4523, waartegen hogere voorziening bij het Hof aanhangig is, zaak C‑28/08 P).

41      In casu is het Gerecht van mening dat er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van het vorige punt.

42      Ten eerste staat bij lezing van het besluit van 10 mei 2007 (zie punt 9 van dit arrest) vast dat verzoeker maar net is gezakt voor het mondeling examen. In die omstandigheden is het redelijk dat betrokkene om aanvullende informatie vraagt, al was het maar om er zeker van te zijn dat er bij de berekening van zijn cijfer geen fout is gemaakt of om te horen of het cijfer eventueel is afgerond.

43      Ten tweede staat ook vast dat verzoeker slechts één deelcijfer heeft gekregen voor het mondeling examen, waardoor hij, anders dan in de in punt 33 van dit arrest genoemde gevallen, niet beschikt over de in dat punt genoemde informatie die hij nodig heeft om te begrijpen waarom hij voor dat onderdeel van het vergelijkend onderzoek niet is geslaagd, te meer daar hij, zoals gezegd, maar net is gezakt.

44      Ten derde staat eveneens vast dat er in casu tussentijdse cijfers bestonden die bedoeld waren voor de berekening van verzoekers onvoldoende. Dat is duidelijk aangegeven in het antwoord op zijn verzoek om een heronderzoek en ter terechtzitting bevestigd door de vertegenwoordigster van de Commissie.

45      Ten vierde heeft de vertegenwoordigster van de Commissie ter terechtzitting weliswaar gesteld dat voor alle in aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 genoemde beoordelingscriteria een cijfer was gegeven en dat die criteria in aanmerking waren genomen bij de berekening van de deelcijfers van de kandidaten, maar heeft zij enerzijds volgens eigen zeggen de beoordelingsformulieren niet gezien (zie punt 25 van dit arrest) en de van het EPSO verkregen informatie slechts doorgegeven, en anderzijds, op een vraag daartoe van het Gerecht, met name erkend dat zij niet wist of al deze beoordelingscriteria even zwaar wogen en evenmin of er geen rekening was gehouden met andere, niet in de aankondiging van dit vergelijkend onderzoek voorziene elementen. Met name heeft de vertegenwoordigster van de Commissie de meermalen gestelde vraag of het cijfer 24,5/50 de uitkomst was van de mathematische optelling van elk van de tussentijdse cijfers die correspondeerden met de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek neergelegde beoordelingscriteria weliswaar bevestigend beantwoord, maar haar standpunt aldus genuanceerd dat daarmee niet uitgesloten was dat bij de toekenning van dit onvoldoende cijfer aan verzoeker andere elementen of overwegingen in aanmerking konden zijn genomen. Hoewel de in punt 29 van het reeds aangehaalde arrest Parlement/Innamorati genoemde „correctiecriteria” de correctoren van de schriftelijke examens – dat zijn er normaal gesproken meer dan het aantal juryleden in de mondelinge fase – gemeenschappelijke regels voor de beoordeling en de puntentelling van de schriftelijke examens beogen te bieden en onder het geheim vallen, geldt dit niet voor de in casu bedoelde beoordelingscriteria, die zijn vastgesteld in titel B, sub 3, van kennisgeving van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05, toegankelijk zijn voor het publiek en bindend zijn voor de juryleden. Derhalve stelt in de hierboven beschreven omstandigheden van het geval alleen de mededeling van het onvoldoende deelcijfer noch verzoeker noch het Gerecht in staat zich ervan te vergewissen of de besluiten van 10 mei 2007 en 19 juni 2007 niet onjuist zijn wat de in aanmerking te nemen beoordelingscriteria voor de berekening van het deelcijfer betreft; deze hadden in casu in de eerste plaats betrekking op de beoordeling van de specifieke kennis van „het werkgebied” en kennis van de Europese Unie, haar instellingen en haar beleid, in de tweede plaats op de kennis van een tweede taal, en ten slotte op het vermogen van de kandidaten om zich binnen het Europese openbare ambt aan te passen aan een multiculturele werkomgeving.

46      Ten vijfde lijkt de mededeling aan verzoeker van gedetailleerdere informatie dan zijn onvoldoende deelcijfer niet een aanzienlijke hoeveelheid extra werk voor de Commissie mee te brengen, gelet op de momenteel beschikbare technologische middelen, of precair te zijn. Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordigster van de Commissie deze twee punten weliswaar naar voren gebracht, maar het Gerecht stelt vast dat zij dat slechts in algemene zin heeft gedaan, zonder aan te geven welke problemen in casu zouden ontstaan, met name zonder te verwijzen naar andere kandidaten die in groten getale om een gedetailleerdere motivering van hun onvoldoende deelcijfer hebben gevraagd en zonder aan te geven waarom de mededeling aan verzoeker van gedetailleerdere informatie waaruit de individuele beoordeling van de juryleden of de door elk van hen toekende cijfers niet kan worden afgeleid, tot precaire situaties zou kunnen leiden. Ter terechtzitting heeft zij namelijk hooguit in algemene zin opgemerkt dat de weigering om dergelijke informatie mee te delen met name berust op het probleem om vrijwilligers als juryleden te vinden en op de „stroom bezwaren” van kandidaten voor de vergelijkende onderzoeken die de mededeling van dergelijke informatie zou kunnen meebrengen.

47      Ten zesde heeft de jury in haar besluit van 19 juni 2007 waarbij het verzoek om heronderzoek is afgewezen, onder verwijzing naar de „specifieke kennis” van verzoeker aangegeven dat hij meer ontoereikende dan toereikende antwoorden had gegeven, terwijl verweerster in haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang en daarna ter terechtzitting heeft verklaard dat het grootste manco van verzoekers antwoorden in het mondeling examen was dat zij in hun totaliteit niet erg nauwkeurig en duidelijk waren. Verder heeft de Commissie met betrekking tot die kritiek niet vermeld of dit gold voor alle in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vastgestelde criteria dan wel alleen voor het criterium specifieke kennis. Het Gerecht stelt derhalve vast dat de verklaringen van de Commissie bepaalde gebreken en dubbelzinnigheden bevatten, die met de loutere overlegging van beoordelingsformulieren en/of tussentijdse cijfers van verzoeker hadden kunnen worden weggenomen.

48      Subsidiair merkt het Gerecht op dat verzoeker bij zijn verzoekschrift een verslag van drie bladzijden van zijn mondeling examen van 29 maart 2007 heeft gevoegd. Ook al staat vast dat het niet aan het Gerecht is de beoordeling van de juryleden op basis van een dergelijk document, dat bovendien geen enkele inhoudelijke waarde kan hebben, in geding te brengen, dat neemt niet weg dat verzoeker zijn bezwaren met betrekking tot de uitslag van het mondeling examen niet baseert op vage en onduidelijke elementen, die op een onnauwkeurige en verwarde manier worden aangedragen, maar op een duidelijk en expliciet verslag, waaruit blijkt welke vragen hem zijn gesteld en welke antwoorden hij heeft gegeven.

49      Derhalve moet worden vastgesteld dat, ook al vormt de mededeling aan verzoeker van het onvoldoende deelcijfer dat hem voor het mondeling examen is toegekend, namelijk het cijfer 24,5/50, meer dan enkel een aanzet tot motivering, die volgens de rechtspraak (zie arrest Gerecht van eerste aanleg van 6 november 1997, Berlingieri Vinzek/Commissie, T‑71/96, JurAmbt. blz. I‑A‑339 en II‑921, punt 79) in de loop van het geding nader kan worden gepreciseerd, dit cijfer alleen evenwel ontoereikend is om in de omstandigheden van het geval volledig aan de motiveringsplicht te voldoen; hieruit volgt dat de weigering van de Commissie tot verstrekking van elke aanvullende informatie schending van die verplichting meebrengt.

50      Het staat niet aan het Gerecht te bepalen welke informatie de Commissie aan de betrokkene moet verstrekken om haar motiveringsplicht na te komen, met name wanneer, zoals in casu, de Commissie weigert gevolg te geven aan de verzoeken van het Gerecht in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang, zodat het Gerecht de inhoud van de beoordelingsformulieren van verzoeker of andere elementen inzake het verloop van zijn mondeling examen, met name de puntenwaardering daarvan, niet kan kennen.

51      Het Gerecht merkt evenwel op dat in elk geval en met name in casu bepaalde aanvullende gegevens aan verzoeker hadden kunnen worden verstrekt, zoals in de zaak die heeft geleid tot het eerdergenoemde arrest Pascall/Raad, zonder afbreuk te doen aan het geheim van de werkzaamheden van de jury, zoals afgebakend door de rechtspraak (zie punt 31 van dit arrest), in het bijzonder, zoals vereist door het eerdergenoemde arrest Parlement/Innamorati, zonder de opvattingen van de individuele juryleden of de gegevens, verband houdende met beoordelingen, de kandidaten persoonlijk dan wel in vergelijking met andere kandidaten betreffende, openbaar te maken (zie arrest Pascall/Raad, reeds aangehaald, punt 28). Het Gerecht denkt met name aan de tussentijdse cijfers voor elk van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vastgestelde beoordelingscriteria; hetzelfde kan gelden voor de beoordelingsformulieren, die hem zouden kunnen worden verstrekt nadat de passages die onder het geheim van de werkzaamheden van de jury vallen onleesbaar zijn gemaakt. De weigering van de Commissie om deze gegevens zelfs alleen aan het Gerecht te verstrekken, heeft ertoe geleid dat het Gerecht zijn toezicht niet volledig kan uitoefenen. Ondanks de stelling van de Commissie ter terechtzitting dat de mededeling van de per criterium uitgesplitste cijfers „niet veel zou opleveren”, en vervolgens in haar opmerkingen van 19 mei 2008 met betrekking tot de aanvullende memorie van verzoeker van 17 maart 2008 dat de door het Gerecht gevraagde documenten, namelijk de beoordelingsformulieren, „niet relevant” zijn, behoort een dergelijke beoordeling van de gegrondheid van het middel inzake schending van de motiveringsplicht namelijk tot de bevoegdheid van het Gerecht, en niet tot die van de Commissie.

52      De redenering van de Commissie volgen zou bovendien hoe dan ook erop neerkomen dat het Gerecht elke mogelijkheid tot toetsing van de puntenwaardering van het mondeling examen wordt ontnomen. Hoewel het Gerecht zijn oordeel niet in de plaats kan stellen van dat van de juryleden, moet het evenwel kunnen nagaan, gelet op de motiveringsplicht (waarvan de omvang in punt 30 van dit arrest is aangegeven), of zij verzoeker hebben beoordeeld op basis van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek neergelegde beoordelingscriteria en of er geen fout is geslopen in de berekening van het cijfer van betrokkene; ook moet het Gerecht een beperkte toetsing kunnen uitoefenen met betrekking tot het verband tussen de in woorden uitgedrukte beoordeling van de juryleden en de door hen toegekende cijfers (zie arrest Hof van 16 juni 1987, Kolivas/Commissie, 40/86, Jurispr. blz. 2643, punt 11; arrest Van Neyghem/Commissie, reeds aangehaald, punt 86, en arrest Gerecht van 11 september 2008, Coto Moreno/Commissie, F‑127/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 34 en 36). Daartoe moet het Gerecht overgaan tot de maatregelen tot organisatie van de procesgang die hem passend lijken, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij het in voorkomend geval de verwerende instelling erop wijst, zoals in casu is gedaan, dat de antwoorden aan de betrokkene slechts worden verstrekt voor zover dit verenigbaar is met het beginsel dat de werkzaamheden van de jury geheim zijn.

53      In casu oordeelt het Gerecht dat, gelet op de stukken van het dossier (met name de in de punten 42 tot en met 47 van dit arrest genoemde omstandigheden) en daar de Commissie de door het Gerecht in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang gevraagde gegevens niet heeft overgelegd (zie punt 16 van dit arrest), het middel inzake schending van de motiveringsplicht gegrond is en moet worden toegewezen.

54      Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door het standpunt van de Commissie in haar memorie van 18 februari 2008 dat haar weigering om de beoordelingsformulieren en de andere door het Gerecht gevraagde documenten te verstrekken gerechtvaardigd was, doordat enerzijds verzoeker geen kennelijke schending van de voor de werkzaamheden van de jury geldende regels heeft aangevoerd, laat staan bewezen, en anderzijds het Gerecht de motiveringsplicht ten onrechte heeft aangemerkt als een voor de werkzaamheden van de jury geldende regel, of in elk geval als een daarmee samenhangende regel. Los van het feit dat uit het rapport ter voorbereiding van de terechtzitting zelf is af te leiden dat de betrokken maatregelen hoofdzakelijk zijn gevraagd met het oog op de toetsing van het middel inzake de motiveringsplicht, miskent het standpunt van de Commissie namelijk in de omstandigheden van het onderhavige geval zowel dat de motiveringsplicht van openbare orde is alsook de omvang van die plicht, zoals in punt 30 van dit arrest is uiteengezet.

55      Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot nietigverklaring van het besluit van 19 juni 2007 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 (zie punt 19 van dit arrest) moet worden toegewezen, daar sprake is van schending van de motiveringsplicht, zodat de twee andere door verzoeker aangevoerde middelen niet hoeven te worden onderzocht.

56      Wat echter de vordering betreft die ertoe strekt dat het Gerecht bevelen tot de Commissie richt, wijst het Gerecht erop dat volgens vaste rechtspraak de gemeenschapsrechter kennelijk onbevoegd is om bevelen tot de gemeenschapsinstellingen te richten. Deze rechtspraak is ook van toepassing op ambtenarenzaken (arrest Hof van 21 november 1989, Becker en Starquit/Parlement, C‑41/88 en C‑178/88, Jurispr. blz. 3807, summiere publicatie, punt 6; arrest Gerecht van eerste aanleg van 9 juni 1998, Chesi e.a./Raad, T‑172/95, JurAmbt. blz. I‑A‑265 en II‑817, punt 33). Het Gerecht kan derhalve, zonder inbreuk te maken op de prerogatieven van de administratie (zie onder meer arrest Gerecht van eerste aanleg van 15 december 1999, Latino/Commissie, T‑300/97, JurAmbt. blz. I‑A‑259 en II‑1263, punt 28, en aangehaalde rechtspraak), in casu zelfs geen bevelen tot de Commissie richten wanneer die stroken met de verplichting die op de instelling rust krachtens artikel 233 EG, na een arrest waarbij nietigverklaring is uitgesproken (zie in die zin arresten Gerecht van eerste aanleg van 9 juni 2005, Castets/Commissie, T‑80/04, JurAmbt. blz. I‑A‑161 en II‑729, punt 17, en 5 oktober 2005, Rasmussen/Commissie, T‑203/03, JurAmbt. blz. I‑A‑279 en II‑1287, punt 32). De Commissie zal echter de maatregelen moeten nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest.

 Kosten

57      Krachtens artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering zijn de bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dit Reglement, betreffende de proceskosten en de gerechtskosten, slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Reglement, te weten 1 november 2007, bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt. De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum bij het Gerecht aanhangige zaken.

58      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 88 van dit Reglement blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, echter te hunnen laste. Aangezien het beroep van verzoeker op de voornaamste punten is toegewezen, moet de Commissie in haar eigen kosten en in de kosten van verzoeker worden verwezen.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van 19 juni 2007 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 wordt nietig verklaard.

2)      Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)      De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten en de kosten van verzoeker.

Kreppel

Tagaras

Gervasoni

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 oktober 2008.

De griffier

 

       De president van de Eerste kamer

W. Hakenberg

 

       S. Gervasoni

De teksten van deze beslissing en van de daarin aangehaalde beslissingen van de communautaire rechterlijke instanties die nog niet in de Jurisprudentie zijn gepubliceerd, zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie www.curia.europa.eu


* Procestaal: Duits.