Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Blagoevgrad (Bulgarije) op 17 juli 2019 – „ECOTEX BULGARIA” EOOD / Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihoditea

(Zaak C-544/19)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Blagoevgrad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster tot cassatie: „ECOTEX BULGARIA” EOOD

Verweerster in cassatie: Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihoditea

Prejudiciële vragen

Eerste vraag:

Moet artikel 63 VWEU aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen van 10 000 leva (BGN) of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht en welke de betalingen in contanten van dividenden uit niet-uitgekeerde winsten van 10 000 BGN of meer beperkt? Indien artikel 63 VWEU niet in de weg staat aan deze regeling: wordt een dergelijke beperking gerechtvaardigd door de doelen van richtlijn (ЕU) 2015/8491 ?

Tweede vraag:

Moet artikel 2, lid 1, van richtlijn (ЕU) 2015/849 in het licht van overweging 6 alsmede de artikelen 4 en 5 ervan, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een algemene nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen van 10 000 BGN of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht, ongeacht de persoon en de reden van de betaling in contanten, en die bovendien betrekking heeft op alle betalingen in contanten tussen natuurlijke personen en rechtspersonen?

1)     Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 2, lid 1, punt 3, onder e), van richtlijn (ЕU) 2015/849 in het licht van overweging 6 alsmede de artikelen 4 en 5 ervan, de lidstaten toe te voorzien in aanvullende algemene beperkingen van binnenlandse betalingen in contanten in een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen in contanten van 10 000 BGN of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht, wanneer de reden voor de betaling in contanten „niet-uitgekeerde winsten” (dividenden) zijn?

2)    Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 2, lid 1, punt 3, onder e), van richtlijn (ЕU) 2015/849 in het licht van overweging 6 en artikel 5 ervan, de lidstaten toe te voorzien in beperkingen van betalingen in contanten in een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen in contanten van 10 000 BGN of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht, wanneer de drempelwaarde lager is dan EUR 10 000?

Derde vraag:

Moeten artikel 58, lid 1, en artikel 60, lid 4, van richtlijn (ЕU) 2015/849, gelet op artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorziet in een vast bedrag van de administratieve sancties wegens overtreding van de beperkingen van betalingen in contanten en die geen onderscheid aan de hand van de concrete belangrijke omstandigheden bij de vaststelling toestaat?

1)    Indien het antwoord aldus luidt dat artikel 58, lid 1, en artikel 60, lid 4, van richtlijn (ЕU) 2015/849, in het licht van artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet in de weg staan aan een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorziet in een vast bedrag van de administratieve sancties wegens overtreding van de beperkingen van betalingen in contanten, moeten dan artikel 58 en artikel 60, lid 4, van richtlijn 2015/849 onder inaanmerkingneming van het doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de rechterlijke toetsing beperkt, wanneer deze bepaling niet toestaat dat de rechter in het geval van beroep [tegen de opgelegde sanctie] een administratieve sanctie vaststelt die passend is voor de concrete bepalende omstandigheden en die onder de vastgestelde minimumhoogte ligt?

____________

1 Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB 2015, L 141, blz. 73).