Language of document : ECLI:EU:F:2012:84

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE
(Derde kamer)

13 juni 2012

Zaak F-105/11

Hans Davids

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Tijdelijk functionaris in vast ambt — Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Beoordelingsbevoegdheid van administratie — Artikel 8 RAP — Artikel 4 van het besluit van de directeur-generaal van OLAF van 30 juni 2005 betreffende nieuw beleid op het gebied van aanstelling en inzet van tijdelijk personeel van OLAF — Maximumduur van overeenkomsten van tijdelijk functionaris — Rechtsmisbruik”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Davids vraagt om nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van 25 maart 2011 tot afwijzing van zijn verzoek om verlenging van zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Aanwerving — Verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Beoordelingsbevoegdheid van administratie — Rechterlijke toetsing — Grenzen

(Regeling andere personeelsleden, art. 8 en 47, lid 1, sub b)

2.      Ambtenaren — Organisatie van diensten — Tewerkstelling van personeel — Beoordelingsbevoegdheid van administratie — Grenzen — Dienstbelang — Eerbiediging van gelijkwaardigheid van ambten — Rechterlijke toetsing — Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 7)

3.      Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Aanstelling — Sluiting van overeenkomst om tijdelijk een vast ambt te vervullen — Voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 1 bis, lid 1; Regeling andere personeelsleden, art. 2, sub b, 3, 4, 5 en 8, tweede alinea)

4.      Ambtenaren — Beroep — Betwisting van overeenkomst van arbeidscontractant voor hulptaken — Verzoek om herkwalificatie van die overeenkomst als overeenkomst van tijdelijk functionaris — Beroepswegen

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; Regeling andere personeelsleden)

5.      Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Tijdelijk functionarissen in de zin van artikel 2, sub a, van de Regeling andere personeelsleden — Verlenging na eerste verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Herkwalificatie van overeenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd — Arbeidscontractant voor hulptaken — Herkwalificatie van overeenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd na verschillende verlengingen — Geen

(Regeling andere personeelsleden, art. 2, sub a, 8, eerste alinea, en 88)

1.      Een tijdelijk functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd heeft in beginsel geen recht op verlenging van zijn overeenkomst, daar dit louter een mogelijkheid is, die afhangt van de voorwaarde dat die verlenging in overeenstemming is met het belang van de dienst. In tegenstelling tot ambtenaren aan wie door het Statuut een vaste dienstbetrekking wordt gegarandeerd, vallen tijdelijk functionarissen immers onder een andere regeling waarvan de basis wordt gevormd door de met de betrokken instelling gesloten arbeidsovereenkomst. Uit artikel 47, lid 1, sub b, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden volgt dat de duur van de arbeidsverhouding tussen een instelling en een voor bepaalde tijd aangesteld tijdelijk functionaris nu juist wordt geregeld door de voorwaarden die zijn opgenomen in de overeenkomst die partijen hebben gesloten. Bovendien beschikt de administratie over een ruime beoordelingsbevoegdheid op het gebied van de verlenging van overeenkomsten. Ook moet de controle van de rechter zich beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wegen en middelen die haar tot haar beoordeling hebben kunnen brengen, binnen aanvaardbare grenzen is gebleven en haar bevoegdheid niet kennelijk onjuist heeft gebruikt. In die context veronderstelt de vaststelling dat de administratie bij de beoordeling van de feiten een kennelijke fout heeft gemaakt die de nietigverklaring van het op basis van die beoordeling genomen besluit rechtvaardigt, dat de door de functionaris aan te dragen bewijselementen afdoende zijn om de beoordelingen van de administratie hun plausibiliteit te ontnemen. Met andere woorden, het bestaan van een kennelijke fout is niet aangetoond indien de betrokken beoordeling, ondanks de door de functionaris aangevoerde elementen, nog steeds gerechtvaardigd en samenhangend kan worden geacht.

(cf. punten 36‑39)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 12 december 1996, AIUFFASS en AKT/Commissie, T‑380/94, punt 59; 17 oktober 2002, Cocchi en Hainz/Commissie, T‑330/00 en T‑114/01, punt 82; 6 februari 2003, Pyres/Commissie, T‑7/01, punt 64; 21 september 2004, Soubies/Commissie, T‑325/02, punt 50; 12 februari 2008, BUPA e.a./Commissie, T‑289/03, punt 221

Gerecht voor ambtenarenzaken: 8 mei 2008, Kerstens/Commissie, F-119/06, punt 82, en aangehaalde rechtspraak; 23 november 2010, Gheysens/Raad, F-8/10, punt 75

2.      De administratie heeft een ruime beoordelingsbevoegdheid om haar diensten in overeenstemming met de haar opgedragen taken te organiseren en voor de vervulling daarvan het haar ter beschikking staande personeel tewerk te stellen, mits deze tewerkstelling in het belang van de dienst en met inachtneming van de gelijkwaardigheid van de ambten plaatsvindt. Ook moet de controle van de rechter zich beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wegen en middelen die haar tot haar beoordeling hebben kunnen brengen, binnen aanvaardbare grenzen is gebleven en haar bevoegdheid niet kennelijk onjuist heeft gebruikt.

(cf. punt 38)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Cocchi en Hainz/Commissie, reeds aangehaald, punt 82; Soubies/Commissie, reeds aangehaald, punt 50

Gerecht voor ambtenarenzaken: Kerstens/Commissie, reeds aangehaald, punt 82, en aangehaalde rechtspraak; Gheysens/Raad, reeds aangehaald, punt 75

3.      Uit lezing van artikel 1 bis, lid 1, van het Statuut junctis de artikelen 2 tot en met 5 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden volgt dat de vaste ambten van de instellingen in beginsel moeten worden vervuld door ambtenaren, en dat die ambten dus slechts bij wijze van uitzondering door functionarissen in de zin van die Regeling kunnen worden vervuld. Zo bepaalt artikel 2, sub b, van die Regeling weliswaar uitdrukkelijk dat tijdelijk functionarissen kunnen worden aangesteld om een vast ambt te vervullen, doch het preciseert ook dat dit slechts tijdelijk is. Bovendien bepaalt artikel 8, tweede alinea, van die Regeling dat de aanstelling als tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub b, niet voor langer dan vier jaar kan gelden en slechts éénmaal met ten hoogste twee jaar kan worden verlengd. Na afloop van deze periode wordt de aanstelling van de tijdelijk functionaris verplicht beëindigd, hetzij door de beëindiging van zijn werkzaamheden hetzij door zijn aanstelling als ambtenaar onder de in het Statuut vastgelegde voorwaarden. Deze uitzondering op het beginsel dat vaste ambten moeten worden vervuld door de aanstelling van ambtenaren kan alleen tot doel hebben om in een bepaald geval te voorzien in de behoeften van de dienst.

(cf. punt 41)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 21 september 2011, Adjemian e.a./Commissie, T‑325/09 P, punt 79, en aangehaalde rechtspraak

4.      Wanneer een arbeidscontractant voor hulptaken van mening is dat zijn overeenkomst, gelet op de hem daarbij opgedragen taken, ten onrechte is gekwalificeerd als overeenkomst van arbeidscontractant voor hulptaken en deze had moeten worden gekwalificeerd als overeenkomst van tijdelijk functionaris, staat het hem vrij om die overeenkomst binnen de termijnen en na afloop van de voorafgaande klachtprocedure voor de rechter te betwisten. Het kan evenmin worden uitgesloten dat een arbeidscontractant voor hulptaken, na afloop van de termijnen om beroep in te stellen tegen zijn overeenkomst, de administratie vraagt om, gelet op de daadwerkelijk door hem vervulde taken, een dienstperiode die formeel is vervuld op basis van een aanstellingsovereenkomst als arbeidscontractant voor hulptaken aan te merken als een dienstperiode vervuld als tijdelijk functionaris en dat hij, wanneer dat verzoek is afgewezen, bij de rechter onder de voorwaarden voorzien in de artikelen 90 en 91 van het Statuut beroep instelt tegen de afwijzing van zijn verzoek.

(cf. punt 56)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: Adjemian e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 88

5.      De Unierechter is alleen bevoegd om een overeenkomst te herkwalificeren wanneer de wetgever dat bepaalt. Om die reden moet, waar artikel 8, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bepaalt dat de aanstelling van een tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, van die Regeling slechts één keer voor bepaalde tijd kan worden verlengd en dat de overeenkomst daarna alleen nog voor onbepaalde tijd kan worden verlengd, die herkwalificatie van rechtswege geschieden. Voor overeenkomsten van arbeidscontractanten voor hulptaken bevat artikel 88 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, dat de duur van die overeenkomsten regelt, geen bepaling die, in navolging van artikel 8, eerste alinea, van die Regeling voor overeenkomsten van tijdelijk functionaris, voorschrijft dat de overeenkomst voor bepaalde tijd na verschillende verlengingen wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

(cf. punt 57)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 april 2011, Scheefer/Parlement, F‑105/09, punt 60