Language of document : ECLI:EU:F:2012:189

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

12 december 2012

Zaak F‑109/11

Giorgio Lebedef

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordelingsjaar 2009 – Halftijdse vrijstelling voor vakbondsvertegenwoordiging – Beoordelingsrapport dat in dienst van tewerkstelling verrichte werkzaamheden dekt – Aanwijzing bij het Statuut – Aanwijzing door vakbond – Beroep kennelijk rechtens ongegrond”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Lebedef de nietigverklaring vordert van het over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 opgestelde beoordelingsrapport dat de in zijn dienst van tewerkstelling uitgeoefende werkzaamheden dekt.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Commissie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Vertegenwoordiging – Halftijdse vrijstelling voor vakbondsdoeleinden – Aanwijzing door vakbond tijdens resterende helft van tijd – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Opstelling – Ambtenaren die functies op het gebied van personeelsvertegenwoordiging uitoefenen – Door Commissie ingevoerd stelsel – Raadpleging van ad-hocgroep voor beoordeling – Doel

3.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Beoordelingsbevoegdheid van beoordelaars – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

1.      Een ambtenaar die voor vakbondsdoeleinden of personeelsvertegenwoordiging halftijds is vrijgesteld van werkzaamheden, kan daarnaast binnen het kader van de uitoefening van werkzaamheden tijdens de resterende helft van de werktijd, in aanmerking komen voor aanwijzing door de vakbond, welke aanwijzing hem in staat stelt vakbondswerkzaamheden uit te oefenen. Het is echter noodzakelijk dat de aanwijzing door een representatieve vak- of beroepsorganisatie duidelijk vaststaat.

Bovendien mag een dergelijke vakbonds- of statutaire aanwijzing niet tot doel, noch tot gevolg hebben dat een voor vakbondsdoeleinden of personeelsvertegenwoordiging toegekende halftijdse vrijstelling van de uitoefening van werkzaamheden de facto wordt omgevormd tot een voltijdse vrijstelling. Aanvaarding dat een ambtenaar of functionaris die niet met het oog op personeelsvertegenwoordiging is vrijgesteld van uitoefening van zijn werkzaamheden (vrijwel) zijn gehele werktijd besteedt aan personeelsvertegenwoordiging, zodat hij weinig of geen werktijd besteed aan zijn dienst van tewerkstelling, zou ertoe leiden dat het bij verschillende overeenkomsten tussen de Commissie en de representatieve vak- of beroepsorganisaties ingevoerde stelsel wordt omzeild, hetgeen naargelang van de omstandigheden van het geval een misbruik van recht kan opleveren.

(cf. punten 42 en 54)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 7 mei 2008, Lebedef/Commissie, F‑36/07; 7 juli 2009, Lebedef/Commissie, F‑39/08, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      In het kader van het door de Commissie ingevoerde stelsel van beoordeling van ambtenaren die personeelsvertegenwoordigingsactiviteiten uitoefenen, is de doelstelling van de raadpleging van de ad-hocgroep er juist in gelegen aan de beoordelaar de noodzakelijke informatie te verstrekken voor de beoordeling van de functies die de beoordeelde uitoefent als personeels- of vakbondsvertegenwoordiger.

(cf. punt 45)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 5 november 2003, Lebedef/Commissie, T‑326/01, punt 54

3.      Bij zijn rechterlijke toetsing van de inhoud van de beoordelingsrapporten beperkt de Unierechter zich ertoe te controleren of de procedure een regelmatig verloop heeft gekend, de feiten materieel juist zijn en er geen sprake is van kennelijke beoordelingsfouten of van misbruik van bevoegdheid. Het staat niet aan het Gerecht om de juistheid van de door de administratie gegeven beoordeling van de beroepsbekwaamheden van een ambtenaar te onderzoeken, wanneer die beoordeling complexe waardeoordelen inhoudt die naar hun aard niet vatbaar zijn voor objectieve toetsing.

(cf. punt 61)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 29 september 2011, AJ/Commissie, F‑80/10, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak