Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal d’arrondissement (Luxemburg) op 21 november 2019 – EQ / Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA

(Zaak C-846/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal d’arrondissement

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EQ

Verwerende partij: Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA

Prejudiciële vragen

Moet het begrip „economische activiteit” in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112/EG1 van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet of juist niet ziet op diensten die worden verricht in het kader van een driehoeksverhouding, waarbij de dienstverrichter met deze diensten wordt belast door een entiteit die niet dezelfde is als de ontvanger van de diensten?

Verschilt het antwoord op de eerste vraag naargelang de diensten al dan niet in het kader van een opdracht van een onafhankelijke rechterlijke autoriteit worden verricht?

Verschilt het antwoord op de eerste vraag naargelang de vergoeding van de dienstverrichter ten laste van de ontvanger van de diensten komt dan wel wordt gedragen door de staat waaraan de entiteit die de dienstverrichter met deze diensten heeft belast, haar gezag ontleent?

Moet het begrip „economische activiteit” in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet op of juist niet ziet op diensten wanneer de vergoeding voor de dienstverrichter niet wettelijk verplicht is en het te betalen bedrag van de vergoeding, wanneer zij wordt toegekend, a) per geval wordt beoordeeld, en b) altijd afhankelijk is van de vermogenstoestand van de ontvanger van de diensten, en c) wordt vastgesteld hetzij in de vorm van een vast bedrag, hetzij in de vorm van een deel van de inkomsten van de ontvanger van de diensten, hetzij in verhouding tot de verrichte diensten?

Moet het begrip „diensten en goederenleveringen welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid” van artikel 132, lid 1, punt g), van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet of juist niet ziet op diensten die worden verricht in het kader van een wettelijke regeling ter bescherming van meerderjarigen, die is onderworpen aan toezicht door een onafhankelijke rechterlijke autoriteit?

Moet het begrip „organisaties die als instellingen van sociale aard worden erkend” van artikel 132, lid 1, punt g), van richtlijn 2006/112/EG, met het oog op de erkenning van de sociale aard van de instelling, aldus worden uitgelegd dat het bepaalde eisen stelt betreffende de exploitatievorm van de dienstverrichter, of betreffende het altruïstische of winstoogmerk van de activiteit van de dienstverrichter, of, meer algemeen, dat het de werkingssfeer van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, punt g), met andere criteria of voorwaarden beperkt, of is het voldoende dat een instelling louter diensten verricht die „samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid” opdat zij een instelling van sociale aard is?

Moet het begrip „organisaties die door de betrokken lidstaat als instellingen van sociale aard worden erkend” van artikel 132, lid 1, punt g), van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat een erkenningsprocedure op basis van een vooraf vastgestelde procedure en criteria is vereist, of kan de ad-hocerkenning per geval worden verleend, in voorkomend geval door een rechterlijke autoriteit?

Kan de met de inning van de btw belaste dienst op grond van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van een btw-plichtige de betaling eisen van de btw over economische handelingen met betrekking tot een periode die was verstreken op het ogenblik waarop de belastingdienst heeft besloten btw te heffen, nadat deze dienst gedurende langere tijd, vóór die periode, de btw-aangiften van deze belastingplichtige had aanvaard, waarin de economische handelingen van dezelfde aard niet in de belastbare handelingen waren opgenomen? Gelden er voor deze mogelijkheid voor de met de inning van de btw belaste dienst bepaalde voorwaarden?

____________

1 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).