Language of document : ECLI:EU:C:2017:354

Zaak C‑133/15

H. C. Chavez-Vilchez e.a.

tegen

Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank e.a.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep)

„Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikel 20 VWEU – Verblijfsrecht in een lidstaat als voorwaarde voor toegang tot een bijstandsuitkering en kinderbijslag – Derdelander die de daadwerkelijke dagelijkse zorg heeft voor zijn minderjarig kind dat staatsburger van die lidstaat is – Verplichting voor de derdelander om aan te tonen dat de andere ouder, staatsburger van die lidstaat, niet voor het kind kan zorgen – Weigering van verblijf waardoor het kind genoopt kan zijn het grondgebied van de lidstaat of zelfs het grondgebied van de Unie te verlaten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 mei 2017

1.        Burgerschap van de Unie – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Begunstigden – Gezinsleden van een burger van de Unie die staatsburgers van derde staten zijn – Voorwaarde – Burger van de Unie die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer

(Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)

2.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Burger van de Unie die naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, terugkeert na in een andere lidstaat te hebben verbleven in zijn enkele hoedanigheid van burger van de Unie – Afgeleid verblijfsrecht van de leden van zijn familie, staatsburgers van een derde staat – Voorwaarden –Daadwerkelijk verblijf van de burger van de Unie in de lidstaat van ontvangst krachtens de artikelen 7 en 16 van richtlijn 2004/83 – Toepassing naar analogie van de in die richtlijn neergelegde toekenningsvoorwaarden

(Art. 21, lid 1, VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, 7, leden 1 en 2, en 16, leden 1 en 2)

3.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Personele werkingssfeer – Minderjarige, staatsburger van een lidstaat, die nooit zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend – Daaronder begrepen – Gevolgen – Recht om te verblijven en te werken van de ouder, derdelander, die de minderjarige in de lidstaat van de nationaliteit en het verblijf van de minderjarige ten laste heeft

(Art.20 VWEU)

4.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Kind, burger van de Unie, met een ouder die derdelander is – Weigering van verblijfsrecht aan die ouder die tot gevolg kan hebben dat het kind genoopt is het grondgebied van de Unie te verlaten – Bestaan van een afhankelijkheidsverhouding tussen het kind en die ouder – Andere ouder, burger van de Unie, in staat en bereid om alleen de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind te dragen – Omstandigheid die niet volstaat om vast te stellen dat er tussen het kind en zijn ouder die derdelander is, geen afhankelijkheidsverhouding bestaat –Beoordeling gebaseerd op het in de beschouwing betrekken van alle betrokken omstandigheden

(Art. 20 VWEU)

5.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Derdelander die dagelijks daadwerkelijk zorgt voor zijn kind, burger van de Unie – Nationale regeling die aan het recht van verblijf van die staatsburger de verplichting verbindt, aan te tonen dat het kind als gevolg van een weigering van een verblijfsrecht genoopt zou kunnen zijn het grondgebied van de Unie te verlaten – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Verplichting voor de bevoegde nationale autoriteiten, het nodige onderzoek te doen om de gevolgen van een dergelijke weigering te beoordelen

(Art. 20 VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 52)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 54, 55)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 61‑63)

4.      Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat, voor de beoordeling of een kind, burger van de Europese Unie, genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten en hem dus het effectieve genot van de essentie van de rechten die dat artikel hem verleent, zal worden ontzegd indien aan zijn ouder, derdelander, een verblijfsrecht in de betrokken lidstaat werd geweigerd, de omstandigheid dat de andere ouder, burger van de Unie, daadwerkelijk alleen de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, een gegeven vormt dat relevant is, maar dat niet volstaat om te kunnen vaststellen dat er tussen de ouder die derdelander is, en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind in geval van een dergelijke weigering het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten. Om tot een dergelijke vaststelling te komen moeten, in het hogere belang van het kind, alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, diens lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van diens affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Unie is als met de ouder die derdelander is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.

(zie punt 72, dictum 1)

5.      Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat aan het verblijfsrecht op zijn grondgebied van een derdelander, ouder van een minderjarig kind dat de nationaliteit van die lidstaat heeft, voor wie hij dagelijks daadwerkelijk zorgt, de verplichting verbindt dat die staatsburger de gegevens verschaft die aantonen dat het kind bij een weigering om een verblijfsrecht toe te kennen aan de ouder die derdelander is, het effectieve genot van de essentie van de aan de status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd doordat het genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten. Het is echter aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat om aan de hand van de door de derdelander verschafte gegevens het nodige onderzoek te doen teneinde, gelet op alle omstandigheden van het geval, te kunnen beoordelen of een weigering dergelijke gevolgen zou hebben.

(zie punt 78, dictum 2)