Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Câmpulung (Roemenië) op 25 februari 2014 – Liliana Tudoran, Florin Iulian Tudoran, Ilie Tudoran / SC Suport Colect SRL

(Zaak C-92/14)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Judecătoria Câmpulung

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Liliana Tudoran, Florin Iulian Tudoran, Ilie Tudoran

Verwerende partij: SC Suport Colect SRL

Prejudiciële vragen

Zijn de bepalingen van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG ook van toepassing op een kredietovereenkomst die gesloten is op 5 oktober 2006, vóór de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie, maar waarvan de gevolgen tot op heden doorwerken, aangezien de bepalingen ervan op dit moment ten uitvoer worden gelegd naar aanleiding van de opeenvolgende overdrachten van de vordering waarin de overeenkomst voorziet?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen bedingen zoals die inzake de „schuldendienst van de kredietnemer” die betrekking hebben op het bestaan van een betaalachterstand van de schuldenaar, alsmede bedingen met betrekking tot de verhoging van de rentevoet na verloop van een jaar, waarna de rentevoet de variabele referentierentevoet van de Banca Comercială Română is, die is aangeplakt in de zetel van de bank, verhoogd met 1,90 [procentpunten], als oneerlijk worden aangemerkt in de zin van richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten?

Verzet het door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, zich tegen een bepaling van nationaal recht, zoals artikel 120 van wetsdecreet nr. 99 van december 2006 inzake kredietinstellingen en kapitaaltoereikendheid, waarbij een onderhands gesloten bancaire kredietovereenkomst als executoriale titel wordt erkend, en waarbij niet wordt voorzien in de mogelijkheid voor de schuldenaar om te onderhandelen over de bedingen van die overeenkomst, op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder na een summier onderzoek en na het verkrijgen van toestemming voor de gedwongen tenuitvoerlegging in het kader van een niet-contentieuze procedure die de rechter beperkte mogelijkheden biedt om de omvang van het krediet te beoordelen, kan overgaan tot de gedwongen tenuitvoerlegging op de goederen van de schuldenaar?

Moet richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als artikel 372 e.v. van het voormalige wetboek van burgerlijke rechtsvordering, die de schuldeiser toestaat de tenuitvoerlegging te vorderen van een verbintenis die volgt uit oneerlijke bedingen in een overeenkomst door, ondanks verzet van de consument, zonder beoordeling van de contractuele bedingen door een onafhankelijke rechter over te gaan tot tenuitvoerlegging op een als zekerheid gesteld goed door verkoop van het onroerende goed?

Is het bestaan in het nationale recht van een bepaling als artikel 120 van wetsdecreet nr. 99 van december 2006 inzake kredietinstellingen en kapitaaltoereikendheid, waarbij een bancaire kredietovereenkomst als executoriale titel wordt erkend, in strijd met de in artikel 49 VWEU vervatte vrijheid van vestiging, alsmede met het in artikel 45 VWEU vervatte vrij verrichten van diensten, aangezien het de burgers van de Unie ervan weerhoudt zich te vestigen in een staat waarin aan een door een particuliere instelling gesloten bancaire overeenkomst dezelfde waarde wordt toegekend als aan een executoriale titel die uit een rechterlijke beslissing volgt?

Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord, kan de rechter dan ambtshalve de niet-executoriale aard opwerpen van een dergelijke titel op grond waarvan wordt overgegaan tot de gedwongen tenuitvoerlegging van een in een dergelijke overeenkomst vermelde schuld?