Language of document : ECLI:EU:C:2013:223

Zaak C‑401/11

Blanka Soukupová

tegen

Ministerstvo zemědělství

(verzoek van de Nejvyšší správní soud om een prejudiciële beslissing)

„Landbouw – EOGFL – Verordening (EG) nr. 1257/1999 – Steun voor plattelandsontwikkeling – Steun voor vervroegde uittreding – Cedent van ten minste 55 jaar die op tijdstip van overdracht normale pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt – Begrip ‚normale pensioengerechtigde leeftijd’ – Nationale wettelijke regeling naar geslacht alsook, voor vrouwen, naar aantal opgevoede kinderen variërende pensioengerechtigde leeftijd vaststelt – Algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 april 2013

1.        Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het EOGFL – Steun voor plattelandsontwikkeling – Regeling van steun bij vervroegde uittreding – Verordening nr. 1257/1999 – Begrip normale pensioengerechtigde leeftijd

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 20, 21, lid 1, 23 en 51, lid 1; verordening nr. 1257/1999 van de Raad, punt 40 van de considerans, en art. 2, elfde streepje, en 10, lid 1)

2.        Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het EOGFL – Steun voor plattelandsontwikkeling – Regeling van steun bij vervroegde uittreding – Verordening nr. 1257/1999 – Nationale regeling die normale pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk stelt van geslacht van aanvrager en, wat vrouwelijke aanvragers betreft, van aantal door betrokkene opgevoede kinderen – Schending van beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie

(Verordening nr. 1257/1999 van de Raad, art. 2, elfde streepje, en 11, lid 1, tweede streepje)

1.        De steun bij vervroegde uittreding waarin verordening nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen voorziet, is geen socialezekerheidsprestatie die binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid valt, maar een door het EOGFL gefinancierde voorziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de levensvatbaarheid van de landbouwbedrijven te garanderen.

De lidstaten zijn bij gebreke van harmonisatie door het Unierecht weliswaar bevoegd om de normale pensioengerechtigde leeftijd in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van deze verordening vast te stellen, maar dit neemt niet weg dat zij zich voor de toepassing van deze verordening niet kunnen beroepen op het verschil in behandeling dat zij krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 79/7 voor de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd op het gebied van de sociale zekerheid mogen handhaven. De Uniewetgever kan niet worden geacht met deze verwijzing naar een niet-geharmoniseerd begrip de lidstaten te hebben gemachtigd om bij de uitvoering van deze verordening maatregelen te treffen die de algemene Unierechtelijke beginselen en de fundamentele rechten zouden schenden. Bijgevolg zijn de lidstaten, mede gelet op punt 40 van de considerans en artikel 2, elfde streepje, van deze verordening, bij de uitvoering van verordening nr. 1257/1999 krachtens artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gehouden de in de artikelen 20, 21, lid 1, en 23 van dit handvest neergelegde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie in acht te nemen.

(cf. punten 25‑28)

2.        Het is niet in overeenstemming met het Unierecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie ervan dat de normale pensioengerechtigde leeftijd in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen, krachtens de bepalingen van de nationale pensioenregeling van een lidstaat inzake de vereiste leeftijd voor het recht op ouderdomspensioen, varieert naargelang van het geslacht van de aanvrager van steun bij vervroegde uittreding van landbouwers en, wat vrouwelijke aanvragers betreft, naargelang van het aantal door de betrokkene opgevoede kinderen.

De oudere vrouwelijke en mannelijke landbouwers verkeren namelijk in vergelijkbare situaties inzake de doelstelling van de steun voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 10, lid 1, van die verordening, om deze exploitanten, ongeacht hun geslacht en het aantal kinderen dat zij hebben opgevoed, ertoe aan te zetten hun landbouwactiviteit eerder definitief te beëindigen om de levensvatbaarheid van de landbouwbedrijven beter te garanderen. Het zou dus in strijd met het Unierecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie ervan zijn, deze situaties zonder objectieve rechtvaardiging verschillend te behandelen.

Aangaande de gevolgen van de niet-inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling in een dergelijke situatie kan, zolang geen maatregelen zijn genomen om de gelijke behandeling te herstellen, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel alleen worden verzekerd door de leden van de benadeelde groep dezelfde voordelen toe te kennen als die welke de leden van de bevoordeelde groep genieten.

(cf. punten 30, 31, 35, 36 en dictum)