Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad – Sofia-grad (Bulgarije) op 18 januari 2016 – Аngel Маrinkov / Predsedatel na Darzhavna agentsia za balgarite v chuzhbina

(Zaak C-27/16)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad – Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Аngel Маrinkov

Verwerende partij: Predsedatel na Darzhavna agentsia za balgarite v chuzhbina

Prejudiciële vragen

Moeten artikel 1[4], lid 1, onder c), van richtlijn 2006/54/EG1 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) en artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78/EG2 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, in die zin worden uitgelegd dat zij voldoende nauwkeuring en duidelijk zijn en derhalve van toepassing zijn op de rechtspositie van een uit de openbare dienst ontslagen ambtenaar, wanneer:

а)    het ontslag werd gegeven wegens inkrimping van het aantal gelijke ambten (functies) die door de ontslagen persoon en andere ambtenaren, zowel mannen als vrouwen, worden bekleed;

b)    het ontslag werd gegeven op basis van een neutraal voorschrift van het nationale recht;

c)    in het genoemde geval van ontslag de nationale rechtsvoorschriften niet voorzien in criteria voor en geen verplichting bevatten tot een beoordeling ten aanzien van alle personen die voor ontslag in aanmerking kwamen en evenmin een verplichting om het ontslag van de concrete persoon te motiveren?

Moeten artikel 1[4], lid 1, onder c), van richtlijn 2006/54 en artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78 gelezen in samenhang met de artikelen 30, 47 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten in die zin worden uitgelegd dat zij een nationale maatregel als bedoeld in artikel 157, lid 3, VWEU, zoals artikel 21 van de Zakon za zashtita ot diskriminatsia (wet ter bescherming tegen discriminatie) juncto artikel 106, lid 1, punt 2, van de Zakon za darzhavnia sluzhitel (ambtenarenwet), toelaten, wanneer laatstgenoemde voorschriften in het in de eerste prejudiciële vraag genoemde geval van ontslag (wegens inkrimping van het aantal gelijke – zowel door mannen als door vrouwen beklede – functies) van een ambtenaar uit de openbare dienst, niet uitdrukkelijk een keuzeverplichting en geen criteria als deel van het recht tot ontslag vastleggen – die beide in de bestuurlijke en rechterlijke praktijk slechts worden aanvaard wanneer het tot ontslag bevoegde gezag op basis van de eigen discretionaire bevoegdheid een methode en criteria heeft goedgekeurd – terwijl daarentegen in het identieke geval van ontslag van een werknemer uit openbare dienst wel een keuzeverplichting en criteria voor het maken van de keuze als deel van het recht van die autoriteit om te ontslaan in een regeling zijn vastgelegd?

Moeten artikel 1[4], lid 1, onder c), van richtlijn 2006/54 en artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78 gelezen in samenhang met de artikelen 30, 47 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten in die zin worden uitgelegd dat het ontslag van een ambtenaar uit openbare dienst ongerechtvaardigd en derhalve onverenigbaar is met genoemde voorschriften, alleen al omdat de overheidsinstantie geen keuze heeft gemaakt en geen objectieve criteria heeft toegepast respectievelijk geen gronden heeft gegeven voor haar beslissing om de concrete persoon te ontslaan, voor zover deze persoon dezelfde functie bekleedde als andere personen, mannen en vrouwen, en het ontslag op basis van een neutraal voorschrift plaatsvond?

Moeten de artikelen 18 en 25 van richtlijn 2006/54 gelezen in samenhang met artikel 30 van het Handvest van de grondrechten in die zin worden uitgelegd dat het evenredigheidsbeginsel in acht is genomen en dat die bepalingen nationale rechtsvoorschriften toelaten waarbij in het geval van een onrechtmatig ontslag is voorzien in een schadeloosstelling, die ook van toepassing zijn bij schendingen van het Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling in arbeid en beroep, die de schadeloosstelling voor een maximumduur van zes maanden toekennen alsmede de hoogte ervan vastleggen, te weten het basisloon voor het beklede ambt, echter alleen, wanneer en voor zover de betrokkene werkloos is of een lagere vergoeding ontvangt, op voorwaarde dat de aanspraak van de betrokkene op terugplaatsing in dezelfde functie los daarvan bestaat en geen deel uitmaakt van diens aanspraak op schadeloosstelling volgens het nationale recht van de desbetreffende lidstaat?

____________

1 PB L 204, blz. 23.

2 PB L 303, blz. 16.