Language of document :

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 februari 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Oberverwaltungsgericht Berlijn-Brandenburg - Duitsland) - Mehmet Soysal, Ibrahim Savatli / Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-228/06)1

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Vrij verrichten van diensten - Visumplicht voor toegang tot lidstaat)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberverwaltungsgericht Berlijn-Brandenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Mehmet Soysal, Ibrahim Savatli

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

In tegenwoordigheid van: Bundesagentur für Arbeit

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing - Oberverwaltungsgericht Berlin-Brandenburg - Uitlegging van artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol van 23 november 1970 bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (PB L 293, blz. 4) - Geldigheid van artikel 1 van verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81, blz. 1) - Nieuwe beperkingen van het vrij verrichten van diensten - Verplichting, voor een Turks onderdaan die voor een Turkse vervoersonderneming met een vrachtwagen vervoer verricht, om voor de toegang tot het grondgebied van een lidstaat in het bezit van een visum te zijn, terwijl een dergelijke verplichting niet bestond ten tijde van de inwerkingtreding van het aanvullend protocol

Dictum

Artikel 41, lid 1, van het Aanvullend Protocol, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend, en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, moet aldus worden uitgelegd dat het zich vanaf de inwerkingtreding van dit protocol verzet tegen de invoering van een visumplicht voor Turkse onderdanen, zoals verzoekers in het hoofdgeding, om een lidstaat te kunnen binnenkomen teneinde er voor rekening van een in Turkije gevestigde onderneming diensten te verrichten, wanneer bij die inwerkingtreding geen visumplicht gold.

____________

1 - PB C 190 van 12.8.2006.