Language of document : ECLI:EU:C:2013:367

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

6 juni 2013 (*)

„Verordening (EG) nr. 343/2003 – Vaststelling van verantwoordelijke lidstaat – Niet-begeleide minderjarige – Asielverzoeken die achtereenvolgens in twee verschillende lidstaten worden ingediend – Ontstentenis van gezinslid van minderjarige op grondgebied van lidstaat – Artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 – Overdracht van minderjarige aan lidstaat waar hij zijn eerste asielverzoek heeft ingediend – Verenigbaarheid – Belangen van het kind – Artikel 24, lid 2, van het Handvest”

In zaak C‑648/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 14 december 2011, ingekomen bij het Hof op 19 december 2011, in de procedure

The Queen, op verzoek van:

MA,

BT,

DA

tegen

Secretary of State for the Home Department,

in tegenwoordigheid van:

The AIRE Centre (Advice on Individual Rights in Europe) (UK),

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, K. Lenaerts, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Vierde kamer, U. Lõhmus, M. Safjan en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 november 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        MA en BT, vertegenwoordigd door S. Knafler, QC, K. Cronin, barrister, en L. Barratt, solicitor,

–        DA, vertegenwoordigd door S. Knafler, QC, B. Poynor, barrister, en D. Sheahan, solicitor,

–        The AIRE Centre (Advice on Individual Rights in Europe) (UK), vertegenwoordigd door D. Das, solicitor, R. Hussain, QC, en C. Meredith, barrister,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. Murrell als gemachtigde, bijgestaan door S. Lee, barrister,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door T. Materne als gemachtigde,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Michelogiannaki als gemachtigde,

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door K. Szíjjártó als gemachtigde,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels, M. Noort en C. Schillemans als gemachtigden,

–        de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk als gemachtigde,

–        de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door O. Kjelsen als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Condou-Durande en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 februari 2013,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen MA, BT en DA, drie minderjarige onderdanen van derde landen enerzijds, en de Secretary of State for the Home Department (hierna: „Secretary of State”) anderzijds, betreffende diens besluit om hun in het Verenigd Koninkrijk ingediende asielverzoeken niet in behandeling te nemen en om hun overdracht voor te stellen aan de lidstaat waar zij voor de eerste maal een asielverzoek hadden ingediend.

 Toepasselijke bepalingen

 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

3        Artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), dat blijkens de Toelichtingen bij deze bepaling gebaseerd is op het door alle lidstaten bekrachtigde Verdrag van New York van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, bepaalt in lid 2:

„Bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”

 Verordening nr. 343/2003

4        De punten 3 en 4 van de considerans van verordening nr. 343/2003 luiden als volgt:

„ (3) In de conclusies [van de Europese Raad bij zijn bijzondere bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere] werd [...] aangegeven [dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel] op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.

(4)      Deze methode moet zijn gebaseerd op objectieve en zowel voor de lidstaten als voor de betrokken asielzoekers eerlijke criteria. Met de methode moet met name snel kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het toekennen van de vluchtelingenstatus te waarborgen en de doelstelling om asielverzoeken snel te behandelen, niet te ondermijnen.”

5        Zoals blijkt uit punt 15 van de considerans van deze verordening, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 1, VEU, is de verordening opgesteld met inachtneming van de rechten, de vrijheden en de beginselen die met name in het Handvest worden erkend. Zij is met name erop gericht de menselijke waardigheid en het recht van asielzoekers op asiel op grond van de artikelen 1 en 18 van het Handvest volledig te waarborgen.

6        Blijkens punt 17 van de considerans van verordening nr. 343/2003 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstig artikel 3 van het Protocol (Nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, bij brief van 30 oktober 2001 te kennen gegeven dat het wenste deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.

7        Volgens artikel 2, sub c, d en h, van die verordening wordt verstaan onder:

„c)      ,asielverzoek’: een verzoek van een onderdaan van een derde land dat kan worden opgevat als een verzoek om verlening van internationale bescherming door een lidstaat krachtens het Verdrag [van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951]. [...]

d)      ,asielzoeker’: een onderdaan van een derde land die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

[...]

h)      ,niet-begeleide minderjarigen’: ongehuwde personen jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht voor hen verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomen, zolang zij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staan [...]”

8        Artikel 3 van verordening nr. 343/2003, dat deel uitmaakt van hoofdstuk II ervan, „Algemene beginselen”, bepaalt in leden 1 en 2:

„1.      De lidstaten behandelen elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.

2.      In afwijking van lid 1 kan elke lidstaat een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. [...]”

9        Om de „verantwoordelijke lidstaat” in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 te bepalen, vermelden de artikelen 6 tot en met 14 in hoofdstuk III van deze verordening een lijst van objectieve criteria die moeten worden getoetst in een bepaalde volgorde.

10      Artikel 5 van verordening nr. 343/2003 bepaalt:

„1.      De in dit hoofdstuk vastgestelde criteria aan de hand waarvan wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, zijn van toepassing in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst.

2.      Welke lidstaat met toepassing van deze criteria verantwoordelijk is, wordt vastgesteld op grond van de situatie op het tijdstip waarop de asielzoeker zijn verzoek voor de eerste maal bij een lidstaat indient.”

11      Artikel 6 van voormelde verordening bepaalt:

„Indien de asielzoeker een niet-begeleide minderjarige is, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de lidstaat waar een lid van zijn gezin zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is.

Bij ontstentenis van gezinsleden berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de lidstaat waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend.”

12      Artikel 13 van verordening nr. 343/2003 luidt als volgt:

„Wanneer op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria geen lidstaat kan worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, is de lidstaat waar het verzoek het eerst werd ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.”

 Richtlijn 2005/85/EG

13      Artikel 25 van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326, blz. 13), met als opschrift „Niet-ontvankelijke asielverzoeken”, bepaalt:

„1.      Naast de gevallen waarin een asielverzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig [verordening nr. 343/2003], zijn de lidstaten niet verplicht te onderzoeken of de asielzoeker in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus overeenkomstig richtlijn 2004/83/EG [van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12)], indien een verzoek krachtens dit artikel niet-ontvankelijk wordt geacht.

2.       De lidstaten kunnen een asielverzoek uit hoofde van dit artikel als niet-ontvankelijk beschouwen wanneer:

a)       een andere lidstaat de vluchtelingenstatus heeft toegekend;

[...]

f)      de asielzoeker na een definitieve beslissing een identiek verzoek heeft ingediend;

[...]”

 Het geschil in het hoofdgeding

 De zaak betreffende MA

14      MA, een op 24 mei 1993 geboren Eritrees staatsburger, is op 25 juli 2008 aangekomen in het Verenigd Koninkrijk, waar zij bij haar aankomst een asielverzoek heeft ingediend.

15      Daar de Britse autoriteiten vaststelden dat MA reeds een asielverzoek had ingediend in Italië, hebben zij de Italiaanse autoriteiten overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van verordening nr. 343/2003 verzocht haar terug te nemen, waarmee laatstgenoemde autoriteiten op 13 oktober 2008 hebben ingestemd.

16      De overdracht aan Italië, die had moeten plaatsvinden op 26 februari 2009, is niet ten uitvoer gelegd. MA heeft beroep ingesteld bij de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) en de wettigheid van de bevolen overdracht betwist.

17      Op 25 maart 2010 heeft de Secretary of State op grond van artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 besloten het asielverzoek in behandeling te nemen. Vervolgens is MA de vluchtelingenstatus verleend.

18      De Secretary of State heeft MA verzocht haar beroep in te trekken, hetgeen zij heeft geweigerd.

 De zaak betreffende BT

19      BT, geboren op 20 januari 1993, is eveneens Eritrees staatsburger. Zij is op 12 augustus 2009 in het Verenigd Koninkrijk aangekomen, waar zij de volgende dag een asielverzoek heeft ingediend.

20      Nadat de Britse autoriteiten hebben vastgesteld dat BT reeds een asielverzoek had ingediend in Italië, hebben zij de Italiaanse autoriteiten verzocht haar terug te nemen, waarmee deze laatste op 28 september 2009 hebben ingestemd.

21      Op 4 december 2009 is BT overgedragen aan Italië.

22      Zij heeft beroep ingesteld bij de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) en de wettigheid van haar overdracht aan Italië betwist. Na een beslissing van deze rechterlijke instantie op 18 februari 2010 heeft BT op 26 februari 2010 naar het Verenigd Koninkrijk kunnen terugkeren.

23      Op 25 maart 2010 heeft de Secretary of State overeenkomstig artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 besloten het asielverzoek van BT in behandeling te nemen. Zij heeft de vluchtelingenstatus verkregen maar heeft geweigerd haar beroep in te trekken.

 De zaak betreffende DA

24      DA is een Irakees staatsburger die op 20 november 2009 in het Verenigd Koninkrijk is aangekomen, waar hij op 8 december 2009 asiel heeft aangevraagd. Aangezien DA erkende dat hij reeds een asielverzoek had ingediend in Nederland, werden de Nederlandse autoriteiten verzocht hem terug te nemen, waarmee zij hebben ingestemd op 2 februari 2010.

25      Op 14 juli 2010 heeft de Secretary of State de overdracht van DA aan Nederland bevolen. Nadat DA op 26 juli 2010 beroep had ingesteld bij de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court), werd evenwel besloten de overdracht niet ten uitvoer te leggen. Daarop heeft de Secretary of State ermee ingestemd het asielverzoek in behandeling te nemen op basis van artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003.

 Procesverloop in het hoofdgeding en prejudiciële vraag

26      In het hoofdgeding zijn de drie zaken gevoegd.

27      Bij beslissing van 21 december 2010 heeft de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) de beroepen van verzoekers in het hoofdgeding afgewezen en geoordeeld dat een niet-begeleide minderjarige die om asiel verzoekt en geen gezinslid heeft dat zich wettig op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, overeenkomstig artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 kan worden teruggestuurd naar de lidstaat waar hij voor de eerste maal een asielverzoek in die zin heeft ingediend.

28      MA, BT en DA hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division).

29      In haar verwijzingsbeslissing merkt deze rechterlijke instantie op dat geen van verzoekers in het hoofdgeding een legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvend gezinslid in de zin van verordening nr. 343/2003 heeft.

30      Hun beroepen zijn samen onderzocht omdat zij alle drie asiel in het Verenigd Koninkrijk hadden aangevraagd als „niet-begeleide minderjarige” en omdat de Secretary of State elk beroep in eerste instantie had afgewezen op grond van de overweging dat de twee lidstaten waarnaar hij verzoekers wenste terug te sturen, veilige landen zijn.

31      De verwijzende rechter vat het als een sterke aanwijzing op dat de bewoordingen „zijn verzoek voor de eerste maal indient” in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 343/2003 niet worden herhaald in artikel 6, tweede alinea, van deze verordening, waar enkel wordt gesproken van „zijn verzoek heeft ingediend”. Hij benadrukt voorts dat de niet-begeleide minderjarigen de eerste plaats bekleden in de rangorde van de in hoofdstuk III van die verordening neergelegde criteria.

32      Wat de ontvankelijkheid van zijn vraag betreft, merkt hij inzonderheid op dat er tussen partijen nog steeds een geschil aanhangig is in de vorm van een door BT ingediende vordering tot schadevergoeding.

33      In die omstandigheden heeft de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Welke lidstaat is volgens de tweede alinea van artikel 6 van [verordening nr. 343/2003] verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek, indien een niet-begeleide minderjarige asielzoeker in verschillende lidstaten asielaanvragen heeft ingediend en geen van zijn gezinsleden zich legaal in een andere lidstaat ophoudt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Ontvankelijkheid

34      De Belgische regering is primair van mening dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is.

35      Zij stelt met name dat, gelet op het feit dat de Secretary of State ermee heeft ingestemd om de door verzoekers in het hoofdgeding ingediende asielverzoeken in behandeling te nemen, er geen reëel geschil in het hoofdgeding meer is. De vraag of het Verenigd Koninkrijk dan wel de lidstaat waar verzoekers in het hoofdgeding voor het eerst een asielverzoek hebben ingediend de „verantwoordelijke lidstaat” is volgens het in artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 neergelegde criterium, is volgens haar wat verzoekers betreft nog slechts louter academisch van aard en het antwoord op deze vraag is enkel relevant voor andere voor de nationale rechters aanhangige of nog aanhangig te maken procedures.

36      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de procedure van artikel 267 VWEU volgens vaste rechtspraak een instrument is voor de samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, dat het Hof in staat stelt de nationale rechters de gegevens voor uitlegging van het Unierecht te verschaffen die zij nodig hebben om de bij hen aanhangige gedingen af te doen (zie met name arresten van 12 maart 1998, Djabali, C‑314/96, Jurispr. blz. I‑1149, punt 17; 20 januari 2005, García Blanco, C‑225/02, Jurispr. blz. I‑523, punt 26, en 15 september 2011, Unió de Pagesos de Catalunya, C‑197/10, Jurispr. blz. I-849, punt 16).

37      Op de vragen betreffende de uitlegging van Unierecht die de nationale rechter stelt binnen het juridische en feitelijke kader dat hij onder zijn verantwoordelijkheid bepaalt en waarvan het niet aan het Hof staat de juistheid te onderzoeken, rust een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 12 oktober 2010, Rosenbladt, C‑45/09, Jurispr. blz. I‑9391, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      In casu moet worden onderstreept dat de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeslissing heeft gepreciseerd dat hij zich over de door BT bij hem ingediende vordering tot schadevergoeding moet uitspreken.

39      Of in voorkomend geval een schadevergoeding aan BT kan worden toegekend, hangt af van het antwoord op de prejudiciële vraag.

40      Gelet op deze vordering tot schadevergoeding, die integrerend onderdeel van het hoofdgeding uitmaakt, blijft de prejudiciële vraag relevant voor de afdoening van het geding dat bij de verwijzende rechter is ingeleid.

41      In die omstandigheden is de prejudiciële vraag niet hypothetisch van aard en is het verzoek om een prejudiciële beslissing dus ontvankelijk.

 Ten gronde

42      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een niet-begeleide minderjarige die geen gezinslid heeft dat zich legaal op het grondgebied van een lidstaat bevindt, in verschillende lidstaten asielverzoeken heeft ingediend, de „verantwoordelijke lidstaat” volgens deze bepaling de lidstaat is waar deze minderjarige zijn eerste verzoek heeft ingediend dan wel de lidstaat waar hij zich bevindt nadat hij aldaar zijn laatste verzoek in die zin heeft ingediend.

43      In dit verband zij, om te beginnen, eraan herinnerd dat een asielverzoek volgens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 wordt behandeld door één enkele lidstaat, te weten de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III van deze verordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.

44      Artikel 5, lid 1, van die verordening bepaalt dat de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, van toepassing zijn in de volgorde waarin zij voorkomen in voormeld hoofdstuk III.

45      Volgens artikel 5, lid 2, van verordening nr. 343/2003 moet bij de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat, aan de hand van de in de artikelen 6 tot en met 14 van deze verordening neergelegde criteria, worden uitgegaan van de situatie op het tijdstip waarop de asielzoeker zijn verzoek voor de eerste maal bij een lidstaat indient. Deze bepaling is niet bedoeld om de betekenis van deze criteria te wijzigen. Zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft opgemerkt, beoogt zij immers alleen het kader te bepalen waarin die criteria dienen te worden toegepast om de verantwoordelijke staat te bepalen.

46      Het eerste in hoofdstuk III van verordening nr. 343/2003 vastgestelde criterium is dat van artikel 6, aan de hand waarvan de lidstaat kan worden bepaald die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat is ingediend door een niet-begeleide minderjarige in de zin van artikel 2, sub h, van deze verordening.

47      Volgens de eerste alinea van voornoemd artikel 6 berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het door een niet-begeleide minderjarige ingediend asielverzoek bij de lidstaat waar een lid van zijn gezin zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is.

48      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat geen van de gezinsleden van verzoekers in het hoofdgeding zich wettig ophoudt in een lidstaat. Bijgevolg moet de verantwoordelijke lidstaat worden aangewezen op basis van artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003, volgens welke bepaling de verantwoordelijkheid berust bij de lidstaat „waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend”.

49      Op basis van deze bewoordingen alleen kan niet worden vastgesteld of de bedoelde asielaanvraag de eerste aanvraag is die de betrokken minderjarige daartoe in een lidstaat heeft ingediend, dan wel het laatste verzoek dat hij heeft ingediend in een andere lidstaat.

50      Volgens vaste rechtspraak moet voor de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling evenwel niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arresten van 29 januari 2009, Petrosian, C‑19/08, Jurispr. blz. I‑495, punt 34, en 23 december 2009, Detiček, C‑403/09 PPU, Jurispr. blz. I‑12193, punt 33).

51      Wat de context van artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 betreft, moet erop worden gewezen dat de uitdrukking „zijn verzoek voor de eerste maal indient” in artikel 5, lid 2, van deze verordening niet is overgenomen in artikel 6, tweede alinea, ervan. Laatstgenoemde bepaling verwijst naar de lidstaat „waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend”, terwijl artikel 13 van die verordening uitdrukkelijk aangeeft dat „de lidstaat waar het verzoek het eerst werd ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan”.

52      Indien de wetgever van de Unie de bedoeling had gehad om „de lidstaat waar het verzoek het eerst werd ingediend” als de verantwoordelijke lidstaat aan te wijzen in artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003, dan zou hij dezelfde precieze bewoordingen hebben gebruikt als die in artikel 13 van deze verordening.

53      De uitdrukking „[...] de lidstaat waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend” kan dan ook niet worden gelezen als „de lidstaat waar de minderjarige zijn asielverzoek het eerst heeft ingediend”.

54      Bovendien moet artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 worden uitgelegd in het licht van het doel ervan, te weten bijzondere aandacht aan niet-begeleide minderjarigen te besteden, alsook tegen de achtergrond van het hoofddoel van de verordening die, zoals de punten 3 en 4 van de considerans ervan aangeven, de daadwerkelijke toegang tot een procedure houdende beoordeling van de vluchtelingenstatus van de verzoeker beoogt te waarborgen.

55      Aangezien niet-begeleide minderjarigen bijzonder kwetsbare personen zijn, komt het erop aan de procedure strekkende tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk, hetgeen impliceert dat zij in beginsel niet aan een andere lidstaat worden overgedragen.

56      Deze overwegingen worden bevestigd door de vereisten van punt 15 van de considerans van verordening nr. 343/2003, waarin is gepreciseerd dat deze verordening is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest worden erkend.

57      Een van deze grondrechten is onder meer het in artikel 24, lid 2, van het Handvest vervatte recht dat bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind de eerste overweging dienen te vormen.

58      Artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 kan dus niet worden uitgelegd op een wijze waardoor dat grondrecht wordt geschonden (zie naar analogie arrest Detiček, reeds aangehaald, punten 54 en 55, en arrest van 5 oktober 2010, McB., C‑400/10 PPU, Jurispr. blz. I‑8965, punt 60).

59      Hoewel enkel de eerste alinea van artikel 6 van verordening nr. 343/2003 uitdrukkelijk naar het belang van de minderjarige verwijst, heeft artikel 24, lid 2, van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, ervan, tot gevolg dat de belangen van het kind ook de eerste overweging dienen te vormen bij ieder besluit dat de lidstaten op grond van de tweede alinea van dat artikel 6 vaststellen.

60      Dit vereiste om de belangen van het kind in aanmerking te nemen, impliceert in beginsel dat in omstandigheden als die welke de situatie van verzoekers in het hoofdgeding kenmerken, artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 aldus wordt uitgelegd dat volgens deze bepaling de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat is waar de minderjarige zich bevindt nadat hij er een asielverzoek heeft ingediend.

61      Zoals uit punt 55 van het onderhavige arrest blijkt, komt het er in het belang van niet-begeleide minderjarigen namelijk op aan de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat niet nodeloos te rekken maar hun een snelle toegang tot de procedures voor de toekenning van de vluchtelingenstatus te waarborgen.

62      Deze methode om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat is ingediend door een niet-begeleide minderjarige die geen op het grondgebied van een lidstaat verblijvend gezinslid heeft, is gebaseerd op een objectief criterium in de zin van punt 4 van de considerans van verordening nr. 343/2003.

63      Voorts heeft een dergelijke uitlegging van artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003, dat de lidstaat waar de minderjarige zich ophoudt nadat hij er een asielverzoek heeft ingediend als verantwoordelijke lidstaat aanwijst, anders dan de Nederlandse regering in haar schriftelijke opmerkingen stelt, niet tot gevolg dat de niet-begeleide minderjarige wiens asielverzoek in een eerste lidstaat ten gronde is afgewezen, vervolgens een andere lidstaat kan dwingen om een asielverzoek in behandeling te nemen.

64      Uit artikel 25 van richtlijn 2005/85 blijkt immers dat, naast de gevallen waarin een asielverzoek krachtens verordening nr. 343/2003 niet in behandeling wordt genomen, de lidstaten niet verplicht zijn te onderzoeken of de asielzoeker in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, indien een verzoek niet-ontvankelijk wordt geacht, onder meer omdat de asielzoeker een identiek verzoek heeft ingediend nadat jegens hem reeds een definitieve beslissing is vastgesteld.

65      Hieraan moet overigens worden toegevoegd dat, gelet op het feit dat een asielverzoek slechts door één enkele lidstaat dient te worden behandeld, de lidstaat die – in omstandigheden als die van het hoofdgeding – verantwoordelijk is volgens artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 de lidstaat waar het verzoek het eerst werd ingediend hiervan in kennis stelt.

66      Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 6, tweede alinea, van verordening nr. 343/2003 aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een niet-begeleide minderjarige die geen gezinslid heeft dat zich wettig op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, in verschillende lidstaten een asielverzoek heeft ingediend, de „verantwoordelijke lidstaat” volgens deze bepaling de lidstaat is waar deze minderjarige zich bevindt nadat hij er een asielverzoek heeft ingediend.

 Kosten

67      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 6, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een niet-begeleide minderjarige die geen gezinslid heeft dat zich wettig op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, in verschillende lidstaten een asielverzoek heeft ingediend, de „verantwoordelijke lidstaat” volgens deze bepaling de lidstaat is waar deze minderjarige zich bevindt nadat hij er een asielverzoek heeft ingediend.

ondertekeningen



* Procestaal: Engels.