CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
P. CRUZ VILLALÓN
van 9 januari 2014 (1)
Zaak C‑435/12
ACI Adam BV,
Alpha International BV,
AVC Nederland BV,
BAS Computers & Componenten BV,
Despec BV,
Dexxon Data Media and Storage BV,
Fuji Magnetics Nederland,
Imation Europe BV,
Maxell Benelux BV,
Philips Consumer Electronics BV,
Sony Benelux BV,
Verbatim GmbH
tegen
Stichting de Thuiskopie,
Stichting Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding
(verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)
„Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Uitsluitend reproductierecht – Artikel 5, lid 2, sub b – Artikel 5, lid 5 – Uitzonderingen en beperkingen – Uitzondering voor kopiëren voor privégebruik – Werkingssfeer – Uit ongeoorloofde bron vervaardigde reproducties – Vergoeding voor kopiëren voor privégebruik – Richtlijn 2004/48/EG – Handhaving van intellectuele-eigendomsrechten – Artikel 14 – Gerechtskosten – Werkingssfeer”
1. In de onderhavige zaak is aan het Hof een nieuwe reeks prejudiciële vragen voorgelegd die hoofdzakelijk betrekking hebben op de uitlegging van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(2), en, meer in het bijzonder, op artikel 5, lid 2, sub b, ervan, op grond waarvan de lidstaten met het oog op het kopiëren voor privégebruik een uitzondering kunnen maken op het uitsluitende reproductierecht van houders van auteursrechten en naburige rechten(3).
2. Met zijn voornaamste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter inzonderheid te vernemen of de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik alleen kan worden toegepast op reproducties die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen en, daarnaast, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik enkel kan worden berekend en geïnd met het oog op reproducties uit geoorloofde bronnen.(4)
3. Het gaat derhalve om een vraag van uitlegging van richtlijn 2001/29(5) die door verschillende nationale rechterlijke instanties is gesteld, die in bepaalde lidstaten ofwel door de nationale wetgever(6), ofwel door nationale rechterlijke instanties(7) is beantwoord maar die nog geen aanleiding heeft gegeven voor beantwoording door het Hof(8) en die in de rechtsleer(9) nog steeds controversieel en dus zeker van belang is.
4. Dit belang wordt versterkt door de omstandigheid dat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik door sommige van de partijen in het hoofdgeding, alsook in een deel van de rechtsleer, wordt voorgesteld als een middel om de schade die houders van rechten lijden door de ongeoorloofde verspreiding van beschermd werk en materiaal op internet, althans waar technische maatregelen voor het effectief bestrijden van „piraterij” ontbreken, te compenseren.
I – Toepasselijke bepalingen
A – Internationaal recht
5. Drie internationale verdragen zijn relevant voor de beslechting van het hoofdgeding. Het eerste, en tevens het belangrijkste, verdrag is de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, van 9 september 1886, zoals voor het laatst herzien bij de akte van Parijs van 24 juli 1971, zoals gewijzigd op 28 juli 1979 (hierna: „Berner Conventie”).(10) (11)
6. De twee andere verdragen zijn (i) de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen in bijlage 1 C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakesh en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994, betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten(12), en (ii) het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom inzake het auteursrecht, vastgesteld te Genève op 20 december 1996, dat is goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 houdende goedkeuring namens de Europese Gemeenschap van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht en het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen(13), waarvan de bepalingen verwijzen naar de Berner Conventie.(14)
B – Unierecht
7. De prejudiciële vragen van de verwijzende rechter betreffen (i) de uitlegging van de bepalingen van artikel 5, lid 2, sub b, en lid 5, van richtlijn 2001/29(15) en (ii) richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten(16), en met name artikel 14 ervan. De tekst van de relevante bepalingen zal in de loop van de uiteenzetting, waar nodig, worden aangehaald.
C – Nederlands recht
8. Artikel 1 van de Nederlandse Auteurswet (hierna: „Aw”) kent aan de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of aan diens rechtverkrijgenden, het uitsluitende recht toe om dit werk te verveelvoudigen, behoudens beperkingen bij de wet gesteld. De Aw bevat bepalingen waarin een uitzondering is neergelegd voor het kopiëren voor privégebruik en, als tegenprestatie, een billijke vergoeding, de zogenoemde thuiskopievergoeding.
9. Artikel 16c, lid 1, Aw, dat de omzetting vormt van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, bepaalt:
„Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd het reproduceren van het werk of een gedeelte ervan op een voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt.”
10. In artikel 16c, lid 2, Aw wordt bepaald:
„Voor het reproduceren, bedoeld in [artikel 16c, lid 1], is ten behoeve van de maker of diens rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd. De verplichting tot betaling van de vergoeding rust op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen, bedoeld in het eerste lid.”
11. Voorts bepaalt artikel 1019h van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de omzetting vormt van artikel 14 van richtlijn 2004/48:
„Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.”
II – Feiten van het hoofdgeding
12. Verweersters in het hoofdgeding zijn Stichting de Thuiskopie – die is belast met het innen van de in artikel 16c, lid 2, Aw voorziene thuiskopievergoeding, alsook met de verdeling van de opbrengst daarvan – en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding(17), die is belast met het vaststellen van het bedrag van de thuiskopievergoeding.
13. De verzoekende vennootschappen in het hoofdgeding zijn importeurs en/of fabrikanten van dragers die zijn bestemd voor de reproductie van werken als bedoeld in artikel 16c, lid 1, Aw. Zij dienen uit dien hoofde de thuiskopievergoeding te betalen.
14. Van mening dat de thuiskopievergoeding uitsluitend is bestemd ter compensatie van het nadeel dat de rechthebbenden ondervinden van reproductiehandelingen die vallen binnen de werkingssfeer van artikel 16c, lid 1, Aw, hebben voornoemde verzoeksters in het hoofdgeding Stichting de Thuiskopie en SONT gedaagd voor de Rechtbank te ’s-Gravenhage. Zij betogen dat bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met schade die het gevolg is van kopiëren uit een ongeoorloofde – met schending van auteursrecht tot stand gekomen – bron.
15. De Rechtbank te ’s-Gravenhage heeft de vordering van verzoeksters in het hoofdgeding afgewezen bij uitspraak van 25 juni 2008.(18)
16. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, waarbij hoger beroep was ingesteld, heeft dit verzoek bij arrest van 15 november 2010(19) eveneens afgewezen en voor recht verklaard dat de in artikel 16c Aw genoemde billijke vergoeding bedoeld is om het nadeel te compenseren dat de rechthebbenden ondervinden van de reproductiehandelingen die binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
17. Opgemerkt zij dat blijkens de verwijzingsbeslissing het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft vastgesteld dat noch in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, noch in artikel 16c Aw onderscheid wordt gemaakt naar de bron van de reproducties. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Aw blijkt evenwel dat artikel 16c daarvan aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling het kopiëren uit ongeoorloofde bron toestaat zolang er geen technische voorzieningen beschikbaar zijn om het maken van ongeoorloofde privékopieën tegen te gaan. Het Gerechtshof was namelijk van oordeel dat een regeling die het reproduceren uit ongeoorloofde bron niet verbiedt, doch daarbij wel tegelijkertijd over deze reproducties de thuiskopievergoeding heft, een betere bescherming van de belangen van de rechthebbenden waarborgt, zonder daarbij hun belangen onredelijk te schaden in de zin van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29.
18. Verzoeksters in het hoofdgeding hebben tegen dit arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Stichting de Thuiskopie heeft bij de Hoge Raad der Nederlanden incidenteel cassatieberoep ingesteld.
III – Prejudiciële vragen en procesverloop voor het Hof
19. In deze omstandigheden heeft de Hoge Raad der Nederlanden besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Dient artikel 5 lid 2, aanhef en onder b – al dan niet in verbinding met artikel 5, lid 5, – [van richtlijn 2001/29] aldus te worden uitgelegd dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig – dat wil zeggen: zonder schending van de auteursrechten van de rechthebbenden – ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon, of geldt die beperking slechts voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken persoon ter beschikking zijn gekomen?
2) a) Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, kan toepassing van de ‚driestappentoets’, bedoeld in artikel 5, lid 5, [van richtlijn 2001/29], dan aanleiding vormen om de werkingssfeer van de beperking van artikel 5, lid 2, [van deze richtlijn] uit te breiden, of kan die toepassing slechts ertoe leiden de reikwijdte van de beperking terug te dringen?
b) Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, is dan een regel van nationaal recht die ertoe strekt dat ter zake van reproducties, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, een billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of de vervaardiging van die reproducties ingevolge artikel 5, lid 2, [van richtlijn 2001/29] geoorloofd is – en zonder dat die regel afbreuk doet aan het verbodsrecht van de rechthebbende en diens aanspraak op schadevergoeding – strijdig met artikel 5 [van deze richtlijn], dan wel met enige andere regel van [Unie]recht?
Is voor de beantwoording van deze vraag, in het licht van de ‚driestappentoets’ van artikel 5, lid 5, [van richtlijn 2001/29], van belang dat technische voorzieningen om het maken van ongeoorloofde privékopieën tegen te gaan (nog) niet beschikbaar zijn?
3) Is [richtlijn 2004/48] van toepassing op een geding als het onderhavige, waarin – nadat een lidstaat op de voet van artikel 5, lid 2, sub b, [van richtlijn 2001/29] de verplichting tot het afdragen van de in die bepaling bedoelde [billijke compensatie] heeft opgelegd aan producenten en importeurs van dragers die geëigend en bestemd zijn voor de reproductie van werken, en heeft bepaald dat die [billijke compensatie] dient te worden afgedragen aan een door die lidstaat aangewezen organisatie die met de heffing en verdeling van de [billijke compensatie] is belast – door betalingsplichtigen wordt gevorderd dat de rechter ten aanzien van bepaalde in geschil zijnde omstandigheden die van belang zijn voor de vaststelling van de [billijke compensatie], verklaringen voor recht geeft ten laste van de bedoelde organisatie, die zich daartegen verweert?”
20. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door verzoeksters in het hoofdgeding, Stichting de Thuiskopie, de Nederlandse, de Italiaanse, de Litouwse en de Oostenrijkse regering, alsook door de Europese Commissie.
21. Verzoeksters in het hoofdgeding, Stichting de Thuiskopie, de Nederlandse en de Spaanse regering en de Commissie hebben ter terechtzitting van 9 oktober 2013 eveneens mondeling opmerkingen gemaakt.
IV – Inleidende opmerkingen
22. De eerste en de tweede vraag van de verwijzende rechter, die nauw samenhangen(20), omvatten in feite verschillende vragen, die enkele inleidende opmerkingen behoeven en moeten worden geherformuleerd en gehergroepeerd.
23. Met zijn eerste vraag stelt de Hoge Raad der Nederlanden aan het Hof een vraag van uitlegging van richtlijn 2001/29. Hij wenst in wezen te vernemen of de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 neergelegde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, van toepassing is op alle reproducties, ongeacht of zij al dan niet zijn vervaardigd uit geoorloofde bron (eerste mogelijkheid), dan wel of zij enkel kan worden toegepast op reproducties die zijn vervaardigd uit bronnen die zelf geoorloofd zijn (tweede mogelijkheid). De Hoge Raad wenst eveneens te vernemen wat de invloed is van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 op de uitlegging van artikel 5, lid 2, sub b, ervan.
24. De verwijzende rechter stelt vervolgens, in zijn tweede prejudiciële vraag, twee subsidiaire vragen, voor het geval het Hof artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 in die zin mocht uitleggen dat het enkel van toepassing is op reproducties die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen (tweede mogelijkheid).
25. Om te beginnen (tweede vraag, sub a) vraagt hij zich af of op grond van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29, waarin de „driestappentoets” is neergelegd, de reikwijdte van de in artikel 5, lid 2, sub b, voorziene uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik kan worden uitgebreid, of dat deze reikwijdte op grond van deze bepaling slechts kan worden teruggedrongen.
26. Vervolgens wenst hij in wezen van het Hof te vernemen (tweede vraag, sub b) of met het Unierecht, richtlijn 2001/29 zelf, of enige andere rechtsregel verenigbaar is een nationale bepaling die ertoe strekt dat ter zake van reproducties, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, een billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of de vervaardiging van die reproducties geoorloofd is.
27. Niettemin, en om redenen die ik hierna zal uiteenzetten, kunnen de eerste vraag en de tweede vraag, sub a, slechts samen worden onderzocht, aangezien de bepalingen van artikel 5, lid 2, sub b, en lid 5, van richtlijn 2001/29 zelf formeel en onlosmakelijk samenhangen en enkel samen en dynamisch kunnen worden gelezen en uitgelegd.
28. Ik zal dus beginnen met het onderzoeken van de vraag of artikel 5 van richtlijn 2001/29 in zijn geheel aldus kan worden uitgelegd dat de thuiskopievergoeding kan worden geïnd over reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen, dat wil zeggen bronnen die zonder toestemming van de houders van het uitsluitende reproductierecht zijn vervaardigd, uitgezonden of meegedeeld aan het publiek (eerste vraag en tweede vraag, sub a).
29. Aangezien het antwoord op deze vraag volgens mij ontkennend moet luiden, zal ik vervolgens, zeer snel, de vraag onderzoeken of artikel 5 van richtlijn 2001/29 aldus kan worden uitgelegd dat een lidstaat desalniettemin(21) kan besluiten om de thuiskopievergoeding te innen over reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen. Het antwoord op deze tweede vraag kan immers gemakkelijk worden afgeleid uit de elementen van het antwoord op de eerste vraag.
30. Tot slot zal ik zeer beknopt antwoorden op de derde vraag van de verwijzende rechter, die betrekking heeft op de uitlegging van artikel 14 van richtlijn 2004/48.
V – Kan de thuiskopievergoeding worden geïnd over reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen (eerste vraag en tweede vraag, sub a)?
A – Samenvatting van de opmerkingen
31. Verzoeksters in het hoofdgeding, de Spaanse, de Italiaanse, en de Litouwse regering alsmede de Commissie zijn het erover eens dat, gelet op de bewoordingen, de strekking en de doelstelling van richtlijn 2001/29, de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn neergelegde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik niet kan worden toegepast op reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen.
32. Enerzijds voorziet artikel 5, lid 2, sub b, niet in een dergelijke mogelijkheid en dient deze bepaling, aangezien zij een uitzondering vormt op het door artikel 2 van richtlijn 2001/29 gewaarborgde uitsluitende reproductierecht, eng, en in combinatie met artikel 5, lid 5, van deze richtlijn, te worden uitgelegd.
33. Anderzijds strookt deze strikte uitlegging met de doelstelling van richtlijn 2001/29, aangezien de tegengestelde oplossing het evenwicht kan verstoren dat moet worden gehandhaafd tussen de diverse rechten en belangen die tegenover elkaar staan. De in deze bepaling neergelegde billijke compensatie is enkel bestemd om het nadeel te compenseren dat de rechthebbenden ondervinden „als gevolg van de invoering” van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, en niet het nadeel dat deze rechthebbenden ondervinden door reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen noch, a fortiori, het nadeel dat voortvloeit uit het uploaden van ongeoorloofde kopieën van hun werken.
34. Hoewel de Commissie overigens erkent dat deze enge uitlegging, paradoxaal genoeg, in bepaalde omstandigheden ongunstig kan uitpakken voor rechthebbenden, is zij niettemin van mening dat dit element er niet toe kan leiden dat deze uitlegging daardoor discutabel wordt.
35. Verweersters in het hoofdgeding en de Nederlandse en de Oostenrijkse regering zijn daarentegen in wezen van mening dat de mogelijkheid voor de lidstaten om de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik toe te passen op reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen noch door de bewoordingen, noch door de opzet van richtlijn 2001/29 wordt uitgesloten, maar daarentegen juist past binnen de doelstelling van deze richtlijn en het mogelijk maakt een rechtvaardig evenwicht te bewaren tussen de rechten en belangen van de rechthebbenden enerzijds en de gebruikers van beschermd werk en materiaal anderzijds.
36. Dienaangaande betogen zij dat er geen enkel technisch middel bestaat om de vervaardiging van privékopieën uit ongeoorloofde bronnen te bestrijden en dat het innen van de thuiskopievergoeding over dergelijke reproducties bijdraagt aan een normale exploitatie van gereproduceerde werken in de zin van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 en dus het beste middel vormt om, met eerbiediging van de driestappentoets, de bescherming van de legitieme belangen van rechthebbenden te waarborgen.
B – Analyse
37. Om te beginnen moet, gelet op de zeer duidelijke standpunten die verzoeksters in het hoofdgeding, de lidstaten en de Commissie hebben ingenomen aangaande het voornaamste in de eerste twee vragen van de verwijzende rechter aan de orde gestelde probleem, in herinnering worden gebracht wat de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 neergelegde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik en de daarmee vergezeld gaande compensatie nu precies behelzen. De uitlegging van deze bepaling is onlosmakelijk verbonden met die van artikel 5, lid 5, van deze richtlijn.
1. De uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik volgens richtlijn 2001/29
38. Richtlijn 2001/29 legt, in artikel 2 ervan, aan de lidstaten de verplichting op om ten behoeve van de in die bepaling genoemde houders van auteursrechten en naburige rechten te voorzien in het exclusieve recht om directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal – te weten hun werken, fonogrammen, films of uitzendingen – met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.
39. Artikel 5, lid 2, sub b, van diezelfde richtlijn biedt de lidstaten evenwel de mogelijkheid om te voorzien in een uitzondering op het in artikel 2 bedoelde uitsluitende reproductierecht.
40. Waar zij door de lidstaten is ingevoerd, staat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik toe dat natuurlijke personen(22) die in het bezit zijn van door auteursrechten en naburige rechten beschermd werk of materiaal, hiervan voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk(23) een kopie vervaardigen. Kenmerkend is dat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik de koper van een compact disc moet toestaan hiervan een reproductie te maken die hij, bijvoorbeeld met een mp3-speler, kan beluisteren.
41. Tegelijkertijd tast de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik het reproductiemonopolie van de rechthebbenden aan, met welke aantasting zij worden geacht te hebben ingestemd en waarvoor hen als tegenprestatie een billijke compensatie toekomt. Deze compensatie moet veeleer worden opgevat als een adequate schadeloosstelling aan de rechthebbenden in verband met het nadeel dat zij ondervinden van de reproductie van hun beschermde werk en materiaal(24), dan als een vergoeding.
42. Ten slotte legt de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, als „uitzondering met schadeloosstelling”, aan de lidstaten de verplichting op om de aan rechthebbenden verschuldigde billijke compensatie niet alleen in te voeren, maar ook daadwerkelijk te innen(25), en, zeker, om te voorzien in de verdeling ervan onder de rechthebbenden.
43. Deze billijke compensatie moet worden gefinancierd door de natuurlijke persoon die het nadeel dat de houder van het uitsluitende reproductierecht ondervindt veroorzaakt, door voor zijn privégebruik en voor niet-commerciële doeleinden(26) een reproductie te vervaardigen van beschermd werk of materiaal zonder daar vooraf aan deze houder toestemming voor te vragen. Om praktische redenen is het de lidstaten evenwel toegestaan om voor het kopiëren voor privégebruik een vergoeding te vragen aan personen die, zoals verzoeksters in het hoofdgeding, aan natuurlijke personen die betalingsplichtig zijn, de informatiedragers die zij gebruiken om hun reproducties te vervaardigen, ter beschikking stellen. Desalniettemin impliceert het rechtvaardige evenwicht dat moet worden gevonden tussen de rechthebbenden en de gebruikers van dit beschermde werk en materiaal, enerzijds, dat de reële last van deze vergoeding aan deze gebruikers kan worden doorberekend(27), en, anderzijds, dat deze vergoeding slechts wordt geïnd over informatiedragers die aan de gebruikers ter beschikking zijn gesteld voor hun privégebruik(28).
44. In een dergelijk stelsel berust de billijke compensatie op de veronderstelling dat de gebruikers van informatiedragers voor het maken van reproducties deze dragers gebruiken voor het vervaardigen van kopieën van beschermd werk of materiaal voor privégebruik.
2. Inleidende opmerkingen over de bepalingen van artikel 5, lid 2, sub b, en lid 5, van richtlijn 2001/29
45. Alvorens een concreet antwoord te geven op de in deze zaak gerezen vragen, dient de relatie te worden onderzocht die artikel 5, lid 2, sub b, verbindt met artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29, aangezien de verwijzende rechter zich expliciet afvraagt of deze twee bepalingen al dan niet in hun onderlinge samenhang moeten worden gelezen.
46. Artikel 5, lid 5, van deze richtlijn(29) stelt de invoering van de in artikel 5, leden 1 tot en met 4, bedoelde uitzonderingen, waaronder de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, afhankelijk van de driedubbele voorwaarde dat (i) zij slechts in bepaalde bijzondere gevallen mag worden toegepast, (ii) geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk, en (iii) de wettige belangen van de houder van het auteursrecht niet onredelijk worden geschaad.(30)
47. Deze drie voorwaarden, die in richtlijn 2001/29 niet anders zijn gedefinieerd, beantwoorden, zoals blijkt uit punt 44 van de considerans van richtlijn 2001/29, aan de internationale verplichtingen van de lidstaten van de Unie en, meer bepaald, aan de voor alle in artikel 9, lid 2, van de Berner Conventie, neergelegde beperkingen van het auteursrecht geldende voorwaarden, beter bekend als de „driestappentoets”(31), die door de verwijzende rechter in zijn prejudiciële verzoek wordt gehanteerd, en zijn overgenomen in artikel 13 Trips en artikel 10 WCT.
48. Anders dan de verwijzende rechter lijkt te suggereren in zijn eerste prejudiciële vraag, kunnen de bepalingen van artikel 5, lid 2, sub b, en lid 5, van richtlijn 2001/29 niet anders dan in onderling verband worden uitgelegd. De invoering door de nationale wetgevers van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik moet in ieder geval in overeenstemming zijn met de voorschriften van voornoemd artikel 5, lid 2, sub b, maar ook, en tegelijkertijd, beantwoorden aan de vereisten die zijn neergelegd in artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29, met inachtneming van de internationale verplichtingen.(32) Dit geldt ook voor de toepassing van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik door de nationale rechters. In tegenstelling tot hetgeen de Nederlandse regering betoogt, richten de bepalingen van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 zich niet enkel tot de nationale wetgever.
49. Bovendien, en onder verwijzing naar de tweede vraag, sub a, die door de verwijzende rechter is gesteld, kunnen de bepalingen van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 niet aldus worden uitgelegd dat zij toestaan dat de reikwijdte van de in artikel 5, lid 2, sub b, ervan, neergelegde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik wordt uitgebreid, teneinde daarentegen, in onlosmakelijk verband daarmee, in voorkomend geval bij te dragen aan de inperking van zowel de werkingssfeer als de reikwijdte van die bepaling.
50. In casu moet de zeer nauwkeurige afbakening van de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 neergelegde uitzonderingen op en beperkingen van het reproductierecht, in verschillende opzichten, worden opgevat als de tenuitvoerlegging zelf van de driestappentoets.(33)
51. De nauwkeurige definitie van de uitzonderingen op en de beperkingen van het reproductierecht door artikel 5 van richtlijn 2001/29, waaronder de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, streeft er derhalve in elk geval naar te beantwoorden aan de eerste stap van de „driestappentoets”, welke beoogt de toepassing van die uitzonderingen en beperkingen te limiteren tot zeer bijzondere gevallen. In dit verband kan worden opgemerkt dat de beperking door artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, van het recht op het vervaardigen van kopieën voor privégebruik tot enkel die natuurlijke personen die handelen met het oog op privé- in plaats van commerciële doeleinden, dit vereiste nog versterkt.
52. In dezelfde context preciseert ook punt 38 van de considerans van richtlijn 2001/29 dat, hoewel het de lidstaten moet worden toegestaan om ten aanzien van bepaalde vormen van reproductie van geluidsmateriaal, beeldmateriaal en audiovisueel materiaal in een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik te voorzien, welke gepaard gaat met een compensatie, niettemin terdege rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen digitaal en analoog kopiëren en in bepaalde gevallen een onderscheid tussen beide moet worden gemaakt, aangezien het aannemelijk is dat het digitaal kopiëren voor privégebruik op grotere schaal zal plaatsvinden en een grotere economische impact zal hebben.
53. De uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, die zeker een van de „gevallen” is waarin een uitzondering wordt gemaakt op het in artikel 2 van richtlijn 2001/29 neergelegde uitsluitende reproductierecht, dient derhalve door de lidstaten gemodelleerd en door de nationale rechterlijke instanties te worden toegepast met inachtneming van de vereisten die voortvloeien uit de beperking van haar werkingssfeer tot bijzondere gevallen.(34)
54. Ook dienen, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, de lidstaten, wanneer zij de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in hun nationale recht invoeren, te voorzien in de betaling van een „billijke compensatie” aan de rechthebbenden. De uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik kan niet worden ingevoerd zonder de billijke compensatie in te voeren en ook daadwerkelijk te innen. De door artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 vereiste billijke compensatie past binnen de derde stap van de in artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 neergelegde „driestappentoets”, waarin de voorwaarde is neergelegd aangaande de noodzaak dat de wettige belangen van de houder van het auteursrecht niet onredelijk worden geschaad.(35)
55. Daartegenover moet worden vastgesteld dat richtlijn 2001/29 geen enkele expliciete verwijzing bevat naar de tweede in artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 neergelegde voorwaarde, volgens welke de uitzondering of beperking van het uitsluitende reproductierecht geen afbreuk mag doen aan de normale exploitatie(36) van beschermd werk of materiaal. De onderhavige zaak biedt het Hof derhalve de gelegenheid zich over dit punt uit te spreken(37), en zich in de mate waarin dit mogelijk is te laten inspireren door de internationale praktijk.(38)
56. Het is in het licht van bovenstaande overwegingen dat een concreet antwoord moet worden gegeven op de eerste vraag van de verwijzende rechter.
3. Beperking van de werkingssfeer van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik tot reproducties die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen
57. Uitgangspunt dient te zijn de vaststelling dat artikel 5 van richtlijn 2001/29 geen uitdrukkelijke preciseringen bevat omtrent de vraag of de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik kan worden toegepast op alle reproducties, ongeacht of zij zijn vervaardigd uit geoorloofde of ongeoorloofde bronnen, dan wel of zij enkel kan worden toegepast op reproducties die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen. Bovendien bevat, zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, noch artikel 2 van deze richtlijn, noch enige andere bepaling ervan een definitie van het in dit artikel 2 genoemde begrip „reproductie”(39), en evenmin een definitie van de begrippen „gedeeltelijke reproductie”(40), „vergoeding”(41), „billijke vergoeding”(42) en „billijke compensatie”(43), die worden genoemd in artikel 5 ervan, noch van het begrip „mededeling aan het publiek”, in artikel 3, lid 1, ervan(44), of de uitdrukking „met hun eigen middelen”, in artikel 5, lid 2, sub d, ervan(45).
58. Deze bepalingen bevatten bovendien geen enkele uitdrukkelijke verwijzing naar het recht van de lidstaten om de betekenis en reikwijdte ervan vast te stellen. Zowel de uniforme toepassing van het Unierecht in alle lidstaten als het gelijkheidsbeginsel(46) vereisen dat aan dit begrip een autonome en uniforme uitlegging wordt gegeven(47), die moet worden gevonden door niet alleen rekening te houden met de bewoordingen van de bepalingen die dit begrip gebruiken, maar ook met de context waarbinnen deze bepalingen passen en de doelstelling die wordt nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken(48), alsook met het geheel van de relevante bepalingen van Unierecht(49). Ook de ontstaansgeschiedenis van deze bepalingen kan elementen bevatten die relevant zijn voor hun uitlegging.(50)
59. Bovendien moeten de handelingen van Unierecht zo veel mogelijk worden uitgelegd in het licht van het internationale recht(51), in het bijzonder wanneer zij uitvoering beogen te geven aan een door de Gemeenschap gesloten volkenrechtelijke overeenkomst(52).
60. Punt 15 van de considerans van richtlijn 2001/29 preciseert in dit verband dat deze richtlijn uitvoering geeft aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de aanneming door de Unie van het WIPO-verdrag(53), met name voor wat betreft de middelen om over de gehele wereld de piraterij in de digitale omgeving te bestrijden. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/29, de Unie voor de uitvoering van de bepalingen van de Berner Conventie in de plaats is getreden van de lidstaten.(54)
61. In de onderhavige zaak bepaalt richtlijn 2001/29 welke handelingen onder het reproductierecht vallen.(55) Deze richtlijn bevat een uitputtende opsomming van de beperkingen van en restricties op dit recht.(56) Bovendien wijst de richtlijn erop dat het de lidstaten moet worden toegestaan om ten aanzien van bepaalde vormen van reproductie van geluidsmateriaal, beeldmateriaal en audiovisueel materiaal voor privégebruik, in een beperking of restrictie op het reproductierecht te voorzien, welke gepaard gaat met een billijke compensatie(57), waarbij, zoals ik reeds heb opgemerkt, dient te worden gepreciseerd dat rekening moet worden gehouden met enerzijds de verschillen tussen digitaal en analoog kopiëren voor privégebruik(58) en, anderzijds, met de technologische en economische ontwikkelingen, wanneer doeltreffende technische beveiligingsvoorzieningen beschikbaar zijn(59).
62. De richtlijn preciseert voorts dat de in artikel 5, lid 2, sub b, ervan bedoelde billijke compensatie ertoe strekt de rechthebbenden „naar behoren” te compenseren voor het gebruik van hun beschermde werk of ander materiaal uit hoofde van en overeenkomstig de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik.(60) Bovendien moeten de vorm, de wijze en de eventuele hoogte van deze compensatie per geval volgens de omstandigheden worden bepaald, welke omstandigheden kunnen worden vastgesteld op basis van het potentieel door de rechthebbende geleden nadeel.(61)
63. Derhalve kan uit de tekst van richtlijn 2001/29 worden afgeleid dat het de handhaving of invoering door de lidstaten van de uitzondering voor kopiëren voor privégebruik is die het aan de rechthebbenden berokkende nadeel creëert dat deze compensatie wordt geacht naar behoren te vergoeden.(62) Er bestaat daarentegen geen enkele expliciete aanwijzing op basis waarvan kan worden bepaald of deze richtlijn enkel kan worden toegepast op reproducties die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen dan wel of de richtlijn ook kan worden toegepast op reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen.
64. Niettemin, en anders dan de Nederlandse regering betoogt, kan deze vaagheid niet in die zin worden uitgelegd als zou de wetgever van de Unie daarmee bewust de intentie hebben gehad(63) te bepalen dat de billijke compensatie moet worden geïnd over reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen. Een dergelijke uitlegging vindt geen enkele grondslag in richtlijn 2001/29 en komt, meer principieel gezien, in botsing met de bepalingen van artikel 5, lid 5, ervan, en met de vereisten van de daarin, in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten, neergelegde driestappentoets.
65. De Nederlandse regering beroept zich, om aan te tonen dat van een dergelijke bewuste intentie van de Uniewetgever sprake was, op de bewoordingen van artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 2001/29, dat verwijst naar de geoorloofdheid van de bronnen van de reproducties, van artikel 5, lid 3, sub e(64), en van artikel 6, lid 4, tweede alinea, van deze richtlijn, die daarnaar niet verwijzen, en op richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s(65).
66. Op grond van artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 2001/29 kunnen de lidstaten een uitzondering maken op het uitsluitende reproductierecht voor het citeren ten behoeve van met name kritieken en recensies, maar enkel voor zover, onder meer, het beschermde werk of materiaal reeds geoorloofd ter beschikking is gesteld aan het publiek.
67. Artikel 5, lid 3, sub e, van richtlijn 2001/29 bepaalt daarentegen dat de lidstaten een uitzondering kunnen maken op het uitsluitende reproductierecht wanneer het beschermde werk of materiaal wordt gebruikt ten behoeve van de openbare veiligheid of ter verzekering van het goede verloop van een administratieve, parlementaire of gerechtelijke procedure, zonder te verwijzen naar de geoorloofdheid van de bron.
68. Artikel 6, lid 4, van richtlijn 2001/29 bepaalt op algemene wijze dat de lidstaten, bij gebreke van door de rechthebbenden vrijwillig genomen maatregelen, passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de rechthebbenden van de in artikel 5 bedoelde beperkingen of restricties, daarvan gebruik kunnen maken. Desalniettemin onderscheidt de tweede alinea van dit vierde lid, die enkel betrekking heeft op de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, zich van de eerste alinea(66), aangezien hij geen enkele verwijzing bevat naar de geoorloofdheid van de toegang tot het beschermde werk of materiaal.
69. Tot slot stelt richtlijn 91/250 het beginsel van het exclusieve recht van de maker van een computerprogramma om de reproductie van een dergelijk programma toe te staan of te verbieden, waarbij wordt bepaald dat een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik enkel is toegestaan aan de „rechtmatige verkrijger”.(67)
70. Desalniettemin kunnen de werkingssfeer en de reikwijdte van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik niet worden gedefinieerd aan de hand van bepalingen die worden toegepast binnen totaal verschillende contexten en die geheel eigen doelstellingen nastreven.
71. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof meermaals heeft geoordeeld dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, als uitzondering(68) op het door artikel 2 van deze richtlijn gewaarborgde exclusieve reproductierecht van de rechthebbende, eng moet worden uitgelegd. De werkingssfeer van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik kan derhalve niet worden uitgebreid tot situaties waarin richtlijn 2001/29 niet uitdrukkelijk voorziet.(69)
72. Hoe dan ook komt de door de Nederlandse regering verdedigde uitlegging in botsing met de bepalingen van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29, zoals uitgelegd in het licht van de Berner Conventie, het WCT en het Trips en met name tegen de achtergrond van de voorwaarde inzake de noodzaak om geen afbreuk te doen aan de normale exploitatie van het beschermde werk of materiaal.
73. Stichting de Thuiskopie alsook de Nederlandse en de Oostenrijkse regering betogen in dit verband in wezen dat een regeling krachtens welke de thuiskopievergoeding kan worden geïnd over reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen het enige middel vormt om – wanneer er geen enkele betrouwbare technische maatregel bestaat om de publicatie of verspreiding van deze ongeoorloofde bronnen en de oneindige reproductie daarvan, met name in de digitale omgeving, effectief tegen te gaan – de schade die de rechthebbenden lijden te vergoeden. Een dergelijke regeling zou volgens hen meer bijdragen aan de normale exploitatie van beschermd werk en materiaal dan een regeling die elke reproductie uit ongeoorloofde bronnen verbiedt, en waarborgen dat de rechten van de rechthebbenden, enerzijds, en die van de gebruikers van beschermd werk en materiaal, anderzijds, met elkaar in evenwicht zijn.
74. Gesteld al dat een regeling van deze aard, op zichzelf beschouwd, een legitiem en adequaat antwoord kan vormen op de schendingen van het auteursrecht en naburige rechten die voortvloeien uit de ongeoorloofde verspreiding van kopieën van beschermd werk of materiaal op internet en de reproductie ervan, staat niettemin vast dat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik niet is ingevoerd met een dergelijke doelstelling en dat het uitgesloten is dat dit wel zo zou zijn, daar anders de grondslagen zelf waarop zij berust in twijfel zouden worden getrokken, ongeacht of er al dan niet technische maatregelen bestaan waarmee de vervaardiging en verspreiding van ongeoorloofde kopieën van beschermd werk of materiaal kan worden bestreden.
75. In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat de redenering van de Nederlandse regering haar oorsprong vindt in de omstandigheid dat de Nederlandse wet gedoogt dat ongeoorloofd op internet ter beschikking gesteld beschermd werk of materiaal wordt gedownload en dat enkel het uploaden van beschermd werk of materiaal wordt beteugeld. Daarmee werkt het Koninkrijk der Nederlanden indirect maar onvermijdelijk de massale verspreiding in de hand van producten die voortvloeien uit de exploitatie van beschermd werk en materiaal, welke verspreiding in geen geval als normaal kan worden aangemerkt en in feite de oorzaak zelf vormt van het fenomeen waarvan deze lidstaat de schadelijke gevolgen voor de rechthebbenden beoogt weg te nemen. De banalisering van het downloaden van ongeoorloofd op internet verspreid, beschermd werk of materiaal kan niet anders dan afbreuk doen aan de normale exploitatie daarvan.
76. Het is bovendien twijfelachtig of de inning van de thuiskopievergoeding, in haar huidige vorm, op welke manier dan ook een adequate compensatie kan vormen voor de inkomsten die de rechthebbenden mislopen als gevolg van de massale verspreiding van hun beschermd werk en materiaal op internet met schending van hun exclusieve rechten op reproductie, mededeling aan het publiek(70) of verspreiding(71).
77. Tenzij het bestaansrecht zelf van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik en de wijze waarop de daarmee gepaard gaande billijke compensatie wordt vastgesteld ingrijpend worden geherdefinieerd, met alle gevolgen van dien, kan de opbrengst van de thuiskopievergoeding niet het verlies compenseren van de inkomsten die de normale exploitatie van hun werk op internet zou genereren. Het door de gebruikers van informatiedragers te betalen bedrag zou waarschijnlijk aanzienlijk moeten worden verhoogd, zelfs indien zij nooit reproducties zouden vervaardigen uit ongeoorloofde bron, hetgeen het risico met zich mee zou brengen dat het evenwicht tussen de rechten van de rechthebbenden en de rechten van de gebruikers van beschermd werk en materiaal zou worden verbroken.
78. De door de Nederlandse regering naar voren gebrachte opvatting dat de inning van de thuiskopievergoeding over reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen bovendien het recht op bescherming van de privacy van de gebruikers van beschermd werk en materiaal beter zou waarborgen dan de invoering van maatregelen ter controle van het gebruik van dit werk in de privésfeer van deze gebruikers(72), en een beter evenwicht tussen de rechten garandeert, kan niet leiden tot een tegenovergestelde uitlegging van artikel 5 van richtlijn 2001/29. In dit verband dient slechts te worden opgemerkt dat er geen noodzakelijk verband bestaat tussen de uitsluiting van de toepassing van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik op reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen, en een eventuele schending van het recht op bescherming van de privacy van de gebruikers.(73)
79. Derhalve geef ik het Hof in overweging om op de eerste en de tweede vraag, sub a, van de verwijzende rechter te antwoorden dat artikel 5 van richtlijn 2001/29 in die zin moet worden uitgelegd dat de daarin voorziene uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik enkel van toepassing is op reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.
VI – Kan een lidstaat besluiten om de thuiskopievergoeding te innen over reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen (tweede vraag, sub b)?
80. In het kader van zijn tweede vraag, sub b, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het mogelijk is om de vaststelling door een lidstaat van een nationale bepaling die verplicht tot het innen van een billijke compensatie voor het kopiëren voor privégebruik, ongeacht de vraag of de vervaardiging van reproducties al dan niet geoorloofd is, als verenigbaar met het Unierecht aan te merken.
81. Uit de voorgaande uiteenzetting volgt dat dit niet mogelijk is.
82. Enerzijds, en zelfs los van de vraag of richtlijn 2001/29 een uitputtende harmonisering heeft bewerkstelligd op het gebied van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik(74), zou een dergelijke mogelijkheid in aanzienlijke mate afbreuk doen aan een van de door richtlijn 2001/29 nagestreefde doelstellingen, te weten die welke betrekking heeft op de coherente toepassing van de in deze richtlijn voorziene, uitputtend opgesomde beperkingen van en restricties op het exclusieve reproductierecht.(75) Het Hof heeft dienaangaande reeds geoordeeld dat aan deze doelstelling afbreuk zou worden gedaan indien het de lidstaten vrij zou staan om de parameters van de billijke compensatie op incoherente, niet-geharmoniseerde wijze nader in te vullen.(76) Een dergelijke maatregel zou, zoals de Commissie opmerkt, neerkomen op het creëren van een sui-generisvergoeding voor reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen.
83. Anderzijds, en bovenal, zou het aanvaarden van een dergelijke mogelijkheid in strijd zijn, zelfs in tweeërlei opzicht, met de vereisten van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29. Ten eerste zou daarmee de werkingssfeer van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik worden uitgebreid tot ver buiten de bijzondere gevallen waarop de richtlijn doelt, waardoor voorbij wordt gegaan aan de eerste voorwaarde van deze bepaling. Ten tweede zou zij, indirect, de legitimatie vormen voor een duidelijke afbreuk aan de normale exploitatie van beschermd werk en materiaal, waardoor totaal voorbij wordt gegaan aan de tweede in deze bepaling bedoelde voorwaarde en het rechtvaardig evenwicht dat deze bepaling tot stand brengt tussen het exclusieve reproductierecht van de rechthebbenden, enerzijds, en degenen die van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik gebruikmaken, anderzijds, wordt verbroken.
84. Derhalve geef ik het Hof in overweging om op de tweede vraag, sub b, van de verwijzende rechter te antwoorden dat binnen de context van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik die de lidstaten krachtens artikel 5 van richtlijn 2001/29 mogen invoeren, een lidstaat de daarmee gepaard gaande vergoeding enkel mag innen over reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.
VII – Is richtlijn 2004/48 van toepassing op de procedure in het hoofdgeding (derde vraag)?
85. Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of richtlijn 2004/48, en met name artikel 14(77) ervan, van toepassing is op de procedure in het hoofdgeding.
86. In zijn verwijzingsbeslissing zet de verwijzende rechter uiteen dat Stichting de Thuiskopie in het kader van haar incidentele cassatieberoep heeft verzocht om vergoeding van alle kosten, op de grondslag van artikel 1019h van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welke bepaling zelf weer is gebaseerd op de bepalingen van artikel 14 van richtlijn 2004/48. Weliswaar lijkt de tegenvordering van Stichting de Thuiskopie niet voort te vloeien uit schendingen van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 2, lid 1, van deze richtlijn, doch dit neemt niet weg dat zij, met het betoog dat artikel 5 van richtlijn 2001/29 van toepassing is op reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen, een vorm van bescherming van deze rechten nastreeft.
87. Met uitzondering van Stichting de Thuiskopie zijn alle partijen die opmerkingen hebben ingediend van mening dat richtlijn 2004/48 niet van toepassing is op de procedure in het hoofdgeding.
88. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat hoewel, gelet op het doel(78) en de werkingssfeer(79) ervan, de algemene doelstelling van richtlijn 2004/48 is gelegen in de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten teneinde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming van de intellectuele eigendom te waarborgen(80), deze richtlijn evenwel niet beoogt alle aspecten betreffende de intellectuele-eigendomsrechten te regelen, maar alleen de aspecten die inherent zijn aan enerzijds de handhaving van deze rechten en anderzijds de inbreuken op die rechten, door te eisen dat doeltreffende rechtsgangen bestaan om elke inbreuk op een bestaand intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen, te doen staken of te verhelpen(81).
89. Vanuit dit oogpunt bedoelt artikel 14 van richtlijn 2004/48 het niveau van de bescherming van de intellectuele eigendom te versterken, door te voorkomen dat een benadeelde partij ervan zou worden weerhouden om ter waarborging van haar rechten een gerechtelijke procedure in te stellen(82), hetgeen met zich meebrengt dat in het algemeen de pleger van de inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten alle financiële gevolgen van zijn handelwijze moet dragen(83).
90. In casu heeft het hoofdgeding weliswaar, zeer algemeen, betrekking op de bescherming van belangen van houders van auteursrechten en naburige rechten – voor zover het de omvang betreft van de werkingssfeer van de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 neergelegde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik –, doch dit neemt niet weg dat de betwisting die eraan ten grondslag ligt in het geheel geen verband houdt met de werkingssfeer van richtlijn 2004/48. Het aan dit geding ten grondslag liggende beroep is immers niet ingesteld door houders van auteursrechten of naburige rechten(84) die de bescherming van deze rechten(85) willen waarborgen, maar door marktdeelnemers die de vergoeding dienen te betalen die door een lidstaat is vastgesteld uit hoofde van de billijke compensatie waarmee de door hem ingestelde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik gepaard gaat.
91. Derhalve geef ik het Hof in overweging om op de derde prejudiciële vraag van de verwijzende rechter te antwoorden dat artikel 14 van richtlijn 2004/48 in die zin moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geding, zoals hier aan de orde is, dat geen betrekking heeft op de bescherming, als zodanig, door de houders van auteursrechten of naburige rechten, van die rechten.
VIII – Conclusie
92. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Hoge Raad der Nederlanden als volgt te beantwoorden:
„1) Artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet in die zin moet worden uitgelegd dat de daarin voorziene uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik enkel van toepassing is op reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.
2) Artikel 5 van richtlijn 2001/29 moet in die zin moet worden uitgelegd dat, binnen de context van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik die de lidstaten krachtens die bepaling mogen invoeren, een lidstaat de daarmee gepaard gaande vergoeding enkel mag innen over reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.
3) Artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, moet in die zin worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geding, zoals hier aan de orde is, dat geen betrekking heeft op de bescherming, als zodanig, door de houders van auteursrechten of naburige rechten, van die rechten.”