Language of document :

Mededeling in het PB

 

ARREST VAN HET HOF

van 24 juli 2003

in zaak C-280/00 (verzoek van het Bundesverwaltungsgericht om een prejudiciële beslissing): Altmark Trans GmbH, Regierungspräsidium Magdeburg tegen Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH (1)

("Verordening (EEG) nr. 1191/69 ( Exploitatie van lijndiensten voor stads-, voorstads- en streekvervoer ( Overheidssubsidies ( Begrip staatssteun ( Compensatie als tegenprestatie voor openbaredienstverplichtingen")

(Procestaal: Duits)

(Voorlopige vertaling; de definitieve vertaling verschijnt in de Jurisprudentie van het Hof)

In zaak C-280/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen Altmark Trans GmbH, Regierungspräsidium Magdeburg en Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, in tegenwoordigheid van: Oberbundesanwalt beim Bundesverwaltungsgericht, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 92 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87 EG) en 77 EG-Verdrag (thans artikel 73 EG), alsmede van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 156, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1893/91 van de Raad van 20 juni 1991 (PB L 169, blz. 1), heeft het Hof, samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J.-P. Puissochet, M. Wathelet, R. Schintgen en C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresidenten, C. Gulmann, D. A. O. Edward, A. La Pergola, P. Jann, V. Skouris, F. Macken, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues en A. Rosas, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: D. Louterman-Hubeau, afdelingshoofd, vervolgens H. A. Rühl, hoofdadministrateur, op 24 juli 2003 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1893/91 van de Raad van 20 juni 1991, meer in het bijzonder artikel 1, lid 1, tweede alinea, moet aldus worden uitgelegd dat zij een lidstaat de mogelijkheid geeft de verordening niet toe te passen op de exploitatie van een lijn in het openbare stads- en streekvervoer die dwingend is aangewezen op overheidssubsidies, en deze verordening enkel toe te passen wanneer anders een toereikende vervoersvoorziening niet mogelijk is, mits evenwel het rechtszekerheidsbeginsel naar behoren wordt nageleefd.

2)De toepassingsvoorwaarde van artikel 92, lid 1, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 1, EG), volgens welke de steunmaatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig moet beïnvloeden, hangt niet af van de plaatselijke of regionale aard van de geleverde vervoersdiensten of van de omvang van het betrokken werkterrein.

Overheidssubsidies die worden toegekend om de exploitatie van stads-, voorstads-, of streekvervoer mogelijk te maken, vallen evenwel niet onder deze bepaling voorzover dergelijke subsidies moeten worden beschouwd als een compensatie die de tegenprestatie vormt voor de prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren. Met het oog op de toepassing van dit criterium staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of de volgende voorwaarden vervuld zijn:

(in de eerste plaats moet de begunstigde onderneming daadwerkelijk belast zijn geweest met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en moeten die verplichtingen duidelijk zijn afgebakend;

(in de tweede plaats moeten de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, vooraf op objectieve en doorzichtige wijze zijn vastgesteld;

(in de derde plaats mag de compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen;

(in de vierde plaats moet, wanneer de met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen te belasten onderneming in een concreet geval niet wordt gekozen in het kader van een openbare aanbesteding, de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld aan de hand van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, die zodanig met vervoermiddelen is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen.

3)Artikel 77 EG-Verdrag (thans artikel 73 EG) kan niet worden toegepast op overheidssubsidies die de meerkosten voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen compenseren zonder dat rekening wordt gehouden met verordening nr. 1191/69, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1893/91.

____________

1 - )PB C 273 van 23.9.2000.