Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division), High Court of Ireland - Verenigd Koninkrijk, Ierland) - N. S. C-411/10) / Secretary of State for the Home Department en M. E. (C-493/10), A. S. M., M. T., K. P., E. H. / Refugee Applications Commissioner, Minister for Justice, Equality and Law Reform

(Gevoegde zaken C-411/10 en 493/10)

[Unierecht - Beginselen - Grondrechten - Uitvoering van Unierecht - Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen - Gemeenschappelijk Europees asielstelsel - Verordening (EG) nr. 343/2003 - Begrip ‚veilige landen' - Overdracht van asielzoeker aan verantwoordelijke lidstaat - Verplichting - Weerlegbaar vermoeden dat die lidstaat grondrechten eerbiedigt]

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division), High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: N. S. (C-411/10), M. E., A. S. M., M. T., K. P., E. H. (C-493/10)

Verwerende partijen: Secretary of State for the Home Department (C-411/10), Refugee Applications Commissioner, Minister for Justice, Equality and Law Reform (C-493/10)

in tegenwoordigheid van: International Ltd and the AIRE Centre (Advice on Individual Rights in Europe) (UK) (C-411/10), United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) (UK) (C-411/10), Equality and Human Rights Commission (EHRC) (C-411/10), Amnesty International Ltd and the AIRE Centre (Advice on Individual Rights in Europe) (IRL) (C-493/10), United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) (IRL) (C-493/10)

Voorwerp

(C-411/10)

Verzoek om een prejudiciële beslissing - Court of Appeal (England & Wales) - (Verenigd Koninkrijk) - Uitlegging van artikel 3, leden 1 en 2, en van de bepalingen van hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1) - Uitlegging van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers die zijn neergelegd in de bepalingen van richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB L 31, blz. 18), richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12), en richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 32, blz. 13) - Procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek van een persoon met de Afghaanse nationaliteit - Risico van schending van grondrechten in geval van overneming door de voorheen verantwoordelijke lidstaat - Aard en draagwijdte van de bescherming die aan een asielzoeker wordt verleend door de bepalingen van het Handvest van de grondrechten en van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

(C-493/10)

Verzoek om een prejudiciële beslissing - High Court of Ireland - Uitlegging van de artikelen 3, lid 2, en 18 van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1) - Procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van asielverzoeken van burgers van verschillende derde landen (Afghanistan, Iran en Algerije) - Verplichting voor een lidstaat om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek op zich te nemen op grond van artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 343/2003, indien het risico bestaat dat de grondrechten van de indiener van het verzoek worden geschonden en/of dat de in de richtlijnen 2003/9/EG, 2004/83/EG en 2005/85/EG vastgestelde minimumnormen niet worden toegepast door de lidstaat die overeenkomstig de criteria van die verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek

Dictum

De beslissing genomen door een lidstaat op basis van artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, om een asielverzoek waarvoor hij volgens de criteria van hoofdstuk III van deze verordening niet verantwoordelijk is, al dan niet te behandelen, voert het Unierecht uit in de zin van artikel 6 VEU en/of artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Het Unierecht staat in de weg aan de toepassing van een onweerlegbaar vermoeden dat de op basis van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 verantwoordelijke lidstaat de grondrechten van de Europese Unie eerbiedigt.

Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten, daaronder begrepen de nationale rechterlijke instanties, een asielzoeker niet aan de "verantwoordelijke lidstaat" in de zin van verordening nr. 343/2003 mogen overdragen wanneer zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in deze lidstaat ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van deze bepaling.

Onder voorbehoud van de door artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 geboden mogelijkheid om het verzoek zelf te behandelen moet, wanneer een asielzoeker niet kan worden overgedragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie en deze staat op basis van de criteria van hoofdstuk III van deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is, de lidstaat die de asielzoeker diende over te dragen de criteria van dit hoofdstuk verder onderzoeken, teneinde na te gaan of een andere lidstaat volgens een van de latere criteria verantwoordelijk is om het asielverzoek te behandelen.

Van belang is echter dat de lidstaat waar de asielzoeker zich bevindt, erop toeziet dat hij een situatie waarin de grondrechten van de asielzoeker worden geschonden, niet erger maakt door de procedure om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, onredelijk lang te laten duren. Zo nodig dient hij het verzoek zelf te behandelen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003.

De artikelen 1, 18 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie leiden niet tot een ander antwoord.

Voor zover de bovenstaande vragen rijzen in verband met de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, moeten de tweede tot en met de zesde vraag in zaak C-411/10 niet anders worden beantwoord wanneer rekening wordt gehouden met Protocol (nr. 30) betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op de Republiek Polen en het Verenigd Koninkrijk.

____________

1 - PB C 274 van 9.10.2010. PB C 13 van 15.1.2011.