Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2011 door Otis Luxembourg Sàrl, formerly General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-141/07, Otis Luxembourg Sàrl, voorheen General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG / Europese Commissie

(Zaak C-494/11 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Otis Luxembourg Sàrl, formerly General Technic-Otis Sàrl, Otis SA, Otis BV, Otis Elevator Company, Otis GmbH & Co. OHG (vertegenwoordigers: A. Winckler, avocat, J. Temple Lang, solicitor, C. J. Cook, advocate, D. Gerard, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof om

het bestreden arrest te vernietigen;

gelet op de staat van de zaak, de litigieuze beschikking gedeeltelijk nietig te verklaren en het bedrag van daarbij opgelegde geldboeten te verlagen, althans, voor zover het dit passend acht, het arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een herbeoordeling van de relevante feiten;

de Commissie te verwijzen in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun eerste middel bestrijden rekwirantes de conclusie van het Gerecht dat de Commissie gerechtigd was om aan Otis SA aansprakelijkheid toe te kennen voor de inbreuk van GTO in Luxemburg. Dit middel valt uiteen in vier onderdelen. In de eerste plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de rechtsnorm die dit Hof heeft vastgelegd in zaak C-97/08 P, Akzo Nobel/Commissie, en het begrip één enkele onderneming onjuist toe te passen. In de tweede plaats heeft het Gerecht de grenzen van zijn rechtmacht overschreden door te steunen op feitelijke gegevens waarnaar de Commissie niet heeft verwezen in de litigieuze beschikking en die zich niet in het dossier van de Commissie bevonden. In de derde plaats heeft het Gerecht de aard en omvang van de juridische verhouding tussen GTO en Otis SA verkeerd gekwalificeerd en de feiten verdraaid. In de vierde plaats heeft het Gerecht ontoereikend gemotiveerd waarom de Commissie haar plicht om de moedermaatschappijen van GTO en MEE gelijk te behandelen, niet heeft geschonden.

Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht meerdere blijken van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door de berekening van het uitgangsbedrag van de geldboete voor de Duitse inbreuk te bevestigen. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen. In de eerste plaats heeft het Gerecht de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 1998 onjuist uitgelegd door te oordelen dat de Commissie niet verplicht was om rekening te houden met de omvang van de betrokken markt bij het vaststellen van het uitgangsbedrag van de geldboete. In de tweede plaats heeft het Gerecht de bepaling van de omvang van de betrokken markt en de verdeling van de deelnemers in categorieën ontoereikend gemotiveerd.

Met hun derde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht meerdere blijken van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven en de grenzen van zijn rechtsmacht heeft overschreden door Otis het voordeel van "gedeeltelijke immuniteit" overeenkomstig artikel 23, sub b, van de clementiemededeling van 2002 te onthouden. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen. In de eerste plaats heeft het Gerecht een onjuiste juridische toets voor de toekenning van "gedeeltelijke immuniteit" toegepast, heeft het de grenzen van zijn rechtsmacht overschreden door zijn eigen beoordeling van het door Otis overgelegde bewijs in de plaats te stellen van die van de Commissie en heeft het vaste bewijsregels niet in acht genomen. In de tweede plaats heeft het Gerecht een onjuiste uitlegging gegeven aan de motiveringsplicht van de Commissie.

____________