Language of document : ECLI:EU:C:2015:21

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

21 januari 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Overeenkomsten tussen verkopers en consumenten – Hypotheekovereenkomsten – Vertragingsrentebedingen – Oneerlijke bedingen – Hypothecaire executie – Matiging van de rente – Bevoegdheden van de nationale rechter”

In de gevoegde zaken C‑482/13, C‑484/13, C‑485/13 en C‑487/13,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de Marchena (Spanje) bij beslissingen van 12 augustus 2013, ingekomen bij het Hof op 10 september 2013, in de procedures

Unicaja Banco, S.A.

tegen

José Hidalgo Rueda,

María del Carmen Vega Martín,

Gestión Patrimonial Hive, S.L.,

Francisco Antonio López Reina,

Rosa María Hidalgo Vega (C‑482/13),

en

Caixabank, S.A.

tegen

Manuel María Rueda Ledesma (C‑484/13),

Rosario Mesa Mesa (C‑484/13),

José Labella Crespo (C‑485/13),

Rosario Márquez Rodríguez (C‑485/13),

Rafael Gallardo Salvat (C‑485/13),

Manuela Márquez Rodríguez (C‑485/13),

Alberto Galán Luna (C‑487/13),

Domingo Galán Luna (C‑487/13),

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, S. Rodin, E. Levits (rapporteur), M. Berger en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 september 2014,

gelet op de opmerkingen van:

–        Unicaja Banco, S.A., vertegenwoordigd door J. Almoguera Valencia, abogado,

–        Caixabank, S.A., vertegenwoordigd door J. Rodríguez Cárcamo en B. García Gómez, abogados,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Rubio González en S. Centeno Huerta als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Rius, M. van Beek en G. Valero Jordana als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 oktober 2014,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).

2        Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van tussen Unicaja Banco, S.A. (hierna: „Unicaja Banco”) en J. Hidalgo Rueda, M. C. Vega Martín, Gestión Patrimonial Hive, S.L., F. A. López Reina en R. M. Hidalgo Vega en tussen Caixabank, S.A. (hierna: „Caixabank”) en ten eerste M. M. Rueda Ledesma en R. Mesa Mesa, ten tweede J. Labella Crespo, R. Márquez Rodríguez, R. Gallardo Salvat en M. Márquez Rodríguez, en ten derde A. Galán Luna en D. Galán Luna aanhangige gedingen omtrent de inning van schulden die voortvloeien uit hypothecaire leningen tussen de genoemde partijen in de hoofdgedingen.

 Toepasselijke bepalingen

 Richtlijn 93/13

3        Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 luidt:

„Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, met name op het gebied van vervoer, zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.”

4        Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:

„Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.”

5        Artikel 4, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„[…] voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst [worden] alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.”

6        Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt:

„De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”

7        Artikel 7, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt:

„De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.”

 Spaans recht

8        In het Spaanse recht werd de consument aanvankelijk tegen oneerlijke bedingen beschermd door Ley General 26/1984 para la Defensa de los Consumidores y Usuarios (algemene wet 26/1984 op de bescherming van consumenten en gebruikers) van 19 juli 1984 (BOE nr. 176 van 24 juli 1984, blz. 21686).

9        Ley General 26/1984 werd vervolgens gewijzigd bij Ley 7/1998 sobre condiciones generales de la contratación (wet 7/1998 inzake de algemene voorwaarden in overeenkomsten) van 13 april 1998 (BOE nr. 89 van 14 april 1998, blz. 12304), waarmee in het Spaanse recht uitvoering is gegeven aan richtlijn 93/13.

10      Die bepalingen zijn overgenomen in Real Decreto Legislativo 1/2007 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley General para la Defensa de los Consumidores y Usuarios y otras leyes complementarias (koninklijk wetgevend decreet 1/2007 tot goedkeuring van de gecodificeerde tekst van de algemene wet op de bescherming van consumenten en gebruikers en andere aanvullende wetten) van 16 november 2007 (BOE nr. 287 van 30 november 2007, blz. 49181).

11      Artikel 83 van Real Decreto Legislativo 1/2007 luidt als volgt:

„1.      Oneerlijke bedingen zijn van rechtswege nietig en worden als niet geschreven beschouwd.

2.      Het nietige deel van de overeenkomst wordt aangevuld overeenkomstig artikel 1258 van het burgerlijk wetboek en het beginsel van de objectieve goede trouw.

De rechter die de nietigheid van deze bedingen vaststelt, vult hiertoe de overeenkomst aan en kan overgaan tot matiging van de rechten en verplichtingen van de partijen wanneer de overeenkomst blijft voortbestaan; in geval van aanzienlijke schade voor de consument of de gebruiker kan hij de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst matigen.

Slechts indien de overblijvende bedingen leiden tot een wanverhouding tussen partijen die niet herstelbaar is, kan de rechter de overeenkomst vernietigen.”

12      Naar aanleiding van het arrest Aziz (C‑415/11, EU:C:2013:164) is de Spaanse wettelijke regeling van de bescherming van de consument gewijzigd bij Ley 1/2013 de medidas para reforzar la protección a los deudores hipotecarios, reestructuración de deuda y alquiler social (wet 1/2013 inzake maatregelen ter verbetering van de bescherming van hypotheekgevers, schuldsanering en sociale huur) van 14 mei 2013 (BOE nr. 116 van 15 mei 2013, blz. 36373). Deze wet wijzigt met name een aantal bepalingen van Ley 1/2000 de Enjuiciamiento Civil (wet 1/2000 op de burgerlijke rechtsvordering; hierna: „LEC”) van 7 januari 2000 (BOE nr. 7 van 8 januari 2000, blz. 575).

13      Artikel 552, lid 1, LEC, zoals gewijzigd bij artikel 7, punt 1, van Ley 1/2013, bepaalt:

„[…]

Wanneer de rechter vaststelt dat een beding in één van de in artikel 557, lid 1, genoemde executoriale titels als oneerlijk moet worden aangemerkt, hoort hij partijen binnen vijf dagen. Na partijen te hebben gehoord, beslist hij binnen een termijn van vijf dagen overeenkomstig het bepaalde in artikel 561, lid 1, punt 3.”

14      Bij artikel 7, punt 3, van Ley 1/2013 is aan artikel 561, lid 1, LEC een punt 3 toegevoegd, dat luidt als volgt:

„Wanneer wordt vastgesteld dat één of meer bedingen oneerlijk zijn, worden de gevolgen hiervan bepaald bij de te geven beschikking en wordt hetzij de executie ontoelaatbaar verklaard, hetzij verlof tot executie verleend zonder toepassing van de als oneerlijk aangemerkte bedingen.”

15      Bij artikel 7, punt 14, van Ley 1/2013 is artikel 695 LEC aldus gewijzigd dat verzet kan worden ingesteld op de grond dat sprake is van oneerlijke bedingen:

„1.      In de in dit hoofdstuk genoemde procedure kan de geëxecuteerde zich uitsluitend verzetten op de volgende gronden:

[...]

4°      de oneerlijkheid van een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de executie of op basis waarvan het verschuldigde bedrag is vastgesteld.

[…]”

16      Voorts is bij artikel 3, punt 2, van Ley 1/2013 aan artikel 114 van de Ley Hipotecaria (hypotheekwet) een derde alinea toegevoegd, die luidt:

„De vertragingsrente op geldleningen of kredieten voor de verkrijging van een als hoofdverblijf gebruikte woning die worden gedekt door een op die woning gevestigde hypotheek, mag niet meer bedragen dan driemaal de wettelijke rente en is uitsluitend verschuldigd over de achterstallige hoofdsom. Deze vertragingsrente mag in geen geval worden gekapitaliseerd, behoudens in het in artikel 579, lid 2, onder a), [LEC] bedoelde geval.”

17      De tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, ten slotte, voegt hieraan toe:

„De in artikel 3, punt 2, bepaalde beperking van de vertragingsrente op hypotheken die zijn gevestigd op als hoofdverblijf gebruikte woningen, is van toepassing op na de inwerkingtreding van deze wet gevestigde hypotheken.

Deze beperking is tevens van toepassing op de vertragingsrente die is overeengekomen bij leningen waarvoor tot zekerheid hypotheek op een als hoofdverblijf gebruikte woning is gevestigd vóór de inwerkingtreding van de wet, wanneer de vertragingsrente verschuldigd wordt na de datum van inwerkingtreding ervan of op die datum verschuldigd was maar niet is voldaan.

In procedures tot executie of buitengerechtelijke verkoop die zijn ingeleid maar nog niet zijn afgesloten op de datum van inwerkingtreding van deze wet, en waarin het bedrag waarvoor verlof tot executie of buitengerechtelijke verkoop wordt verzocht reeds is vastgesteld, verleent de griffier of de notaris de executant een termijn van tien dagen om dat bedrag te herberekenen overeenkomstig het bepaalde in de vorige alinea.”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

18      De hoofdgedingen betreffen executieprocedures die door Unicaja Banco en Caixabank zijn ingesteld ter zake van een aantal hypotheken die tussen 5 januari 2007 en 20 augustus 2010 zijn gevestigd voor bedragen tussen 47 000 EUR en 249 000 EUR.

19      In zaak C‑482/13 bedroeg de vertragingsrente op de hypotheeklening 18 %. Dit percentage kon worden verhoogd wanneer bij een stijging van de variabele rente met vier procentpunten sprake was van een hoger percentage, met dien verstande dat een maximum van 25 % nominaal op jaarbasis niet mocht worden overschreden. In de zaken C‑484/13, C‑485/13 en C‑487/13 gold voor de hypotheekleningen een vertragingsrente van 22,5 %.

20      In alle in de hoofdgedingen aan de orde zijnde kredietovereenkomsten is bovendien een clausule opgenomen die de kredietverstrekker de mogelijkheid geeft om bij niet-nakoming door de kredietnemer van diens betalingsverplichtingen de oorspronkelijk overeengekomen einddatum te vervroegen en betaling te vorderen van de gehele verschuldigde hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen rente, vertragingsrente, provisies, kosten en uitgaven.

21      Unicaja Banco en Caixabank hebben tussen 21 maart 2012 en 3 april 2013 bij de verwijzende rechter vorderingen ingesteld om verlof tot executie te krijgen voor de bedragen die verschuldigd zijn na toepassing van de in de betrokken hypotheekovereenkomsten opgenomen vertragingsrente. In het kader van deze procedures heeft de verwijzende rechter stilgestaan bij de mogelijke oneerlijkheid, in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13, van de vertragingsrentebedingen en het hanteren van vertragingsrente op de hoofdsom die als gevolg van niet-tijdige betaling vervroegd opeisbaar is.

22      De verwijzende rechter heeft echter twijfels omtrent de gevolgen die hij aan de oneerlijkheid van die bedingen dient te geven overeenkomstig de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013. Zou hij deze bepaling moeten toepassen, dan zou hij volgens haar derde alinea de vertragingsrente moeten doen herberekenen.

23      Daarop heeft de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de Marchena de behandeling van de zaken geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Dient de nationale rechter die vaststelt dat een beding betreffende vertragingsrente in hypothecaire leningsovereenkomsten oneerlijk is, krachtens [richtlijn 93/13], meer bepaald artikel 6, lid 1, van de richtlijn, en met het oog op de bescherming van de belangen van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, het beding ongeldig en onverbindend te verklaren of dient hij daarentegen het rentebeding te matigen en de executant of kredietverstrekker te gelasten de rente te herberekenen?

2)      Vormt de tweede overgangsbepaling van [Ley 1/2013] dan althans een duidelijke beperking van de bescherming van het consumentenbelang doordat zij de rechter impliciet verplicht tot matiging van een oneerlijk beding over vertragingsrente door middel van herberekening van de overeengekomen rente, met instandlating van het oneerlijke beding, in plaats van het beding nietig en niet-bindend voor de consument te verklaren?

3)      Is de tweede overgangsbepaling van [Ley 1/2013], doordat zij de toepassing van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in het kader van de consumentenbescherming uitsluit en verhindert dat de sanctie van nietigheid en onverbindendverklaring van oneerlijke bedingen over vertragingsrente wordt toegepast op vóór de inwerkingtreding van [Ley 1/2013] afgesloten hypothecaire leningen, in strijd met [richtlijn 93/13], meer bepaald met artikel 6, lid 1, van die richtlijn?”

24      Bij beschikking van de president van het Hof van 10 oktober 2013 zijn de zaken C‑482/13 tot en met C‑487/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

25      Bij beschikkingen van de president van het Hof van respectievelijk 13 maart 2014 en 3 oktober 2014 is de voeging van de zaken C‑486/13 en C‑483/13 ongedaan gemaakt vanwege de doorhaling van die zaken.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

26      Met zijn vragen, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de nationale rechter bij wie een hypothecaire executieprocedure aanhangig is, moet gelasten dat de bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van een in een hypothecaire leningsovereenkomst opgenomen beding dat voorziet in een vertragingsrente die meer bedraagt dan driemaal de wettelijke rente, worden herberekend en dat daarbij een vertragingsrente wordt gehanteerd die onder dat drempelbedrag blijft.

27      Dienaangaande moet om te beginnen worden vastgesteld dat volgens de verwijzende rechter de vertragingsrentebedingen die zijn opgenomen in de hypothecaire leningsovereenkomsten waarvan de executie wordt gevraagd, „oneerlijk” zijn in de zin van artikel 3 van richtlijn 93/13.

28      In dit verband dient in herinnering te worden geroepen dat met betrekking tot de gevolgen die moeten worden verbonden aan de vaststelling van de oneerlijkheid van een bepaling van een overeenkomst tussen een verkoper en een consument, uit de bewoordingen van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 volgt dat de nationale rechter een oneerlijk contractueel beding slechts buiten toepassing dient te laten opdat het geen dwingende gevolgen heeft voor de consument, maar dat de rechter niet bevoegd is om de inhoud daarvan te herzien. De overeenkomst moet immers in beginsel, zonder andere wijzigingen dan de schrapping van de oneerlijke bedingen, voortbestaan voor zover volgens de regels van nationaal recht dat voortbestaan van de overeenkomst rechtens mogelijk is (arresten Banco Español de Crédito, C‑618/10, EU:C:2012:349, punt 65, en Asbeek Brusse en de Man Garabito, C‑488/11, EU:C:2013:341, punt 57).

29      Meer in het bijzonder kan die bepaling niet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter, wanneer hij vaststelt dat een boetebeding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is, de hoogte van de aan de consument in rekening gebrachte boete mag verlagen in plaats van voor de consument het betrokken beding geheel buiten toepassing te laten (arrest Asbeek Brusse en de Man Garabito, EU:C:2013:341, punt 59).

30      Voorts verplicht richtlijn 93/13, gelet op de aard en het gewicht van het publieke belang dat gemoeid is met de bescherming van de consument – die zich tegenover de verkoper in een zwakke positie bevindt –, de lidstaten volgens artikel 7, lid 1, juncto de vierentwintigste overweging, om in doeltreffende en geschikte middelen te voorzien om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers (arresten Banco Español de Crédito, EU:C:2012:349, punt 68, en Kásler en Káslerné Rábai, C‑26/13, EU:C:2014:282, punt 78).

31      Indien de nationale rechter bevoegd zou zijn om de inhoud van oneerlijke bedingen te herzien, zou de verwezenlijking van het langetermijndoel van artikel 7 van richtlijn 93/13 in gevaar kunnen komen. Die bevoegdheid zou er immers toe bijdragen dat de afschrikkende werking die voor verkopers daarin besloten ligt dat dergelijke oneerlijke bedingen zonder meer buiten toepassing worden gelaten ten aanzien van de consument, teniet wordt gedaan doordat verkopers nog steeds geneigd zouden zijn om die bedingen te gebruiken in de wetenschap dat, ook al mochten deze ongeldig worden verklaard, de overeenkomst niettemin voor zover noodzakelijk door de nationale rechter zou kunnen worden aangevuld en hun belang dus gediend zou zijn (arresten Banco Español de Crédito, EU:C:2012:349, punt 69, en Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punt 79).

32      Gelet op het voorgaande was het Hof van oordeel dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht op grond waarvan de nationale rechter, wanneer hij de nietigheid van een oneerlijk beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument vaststelt, de overeenkomst kan aanvullen door de inhoud van dat beding te herzien (arresten Banco Español de Crédito, EU:C:2012:349, punt 73, en Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punt 77).

33      Het Hof heeft inderdaad ook erkend dat de nationale rechter de mogelijkheid heeft om een oneerlijk beding te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht, indien de vervanging strookt met het doel van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 en het mogelijk maakt een reëel evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst te herstellen. Deze mogelijkheid is evenwel beperkt tot gevallen waarin door de nietigheid van het oneerlijke beding de rechter verplicht zou zijn om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen en de consument daardoor geconfronteerd zou worden met zodanige gevolgen dat hij in zijn belangen zou worden geschaad (zie in die zin arrest Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punten 82‑84).

34      In de hoofdgedingen kan, onder voorbehoud van nader onderzoek door de verwijzende rechter, de vernietiging van de aan de orde zijnde contractuele bedingen echter geen negatieve gevolgen hebben voor de consument, aangezien de bedragen waarvoor de hypothecaire executieprocedures zijn ingeleid, noodzakelijkerwijs lager zullen zijn doordat zij niet worden verhoogd met de in die bedingen vastgelegde vertragingsrente.

35      Na deze beginselen in herinnering te hebben geroepen, moet erop worden gewezen dat uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 voorziet in matiging van de vertragingsrente op geldleningen of kredieten voor de verkrijging van een als hoofdverblijf gebruikte woning die worden gedekt door een op die woning gevestigde hypotheek. Volgens de overgangsbepaling moet in procedures tot executie of buitengerechtelijke verkoop die zijn ingeleid maar nog niet zijn afgesloten op de datum van inwerkingtreding van die wet, namelijk 15 mei 2013, en waarin het bedrag waarvoor verlof tot executie of buitengerechtelijke verkoop wordt verzocht reeds is vastgesteld, dat bedrag worden herberekend met gebruikmaking van een vertragingsrente die maximaal driemaal de wettelijke rente bedraagt, wanneer de in de hypotheekovereenkomst vastgelegde vertragingsrente hoger is dan dat drempelbedrag.

36      Zoals door de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting en door de advocaat-generaal in de punten 38 en 39 van zijn conclusie is aangegeven, ziet de werkingssfeer van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 op alle hypothecaire leningsovereenkomsten en onderscheidt zij zich daarmee van de werkingssfeer van richtlijn 93/13, die uitsluitend betrekking heeft op oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen verkopers en consumenten. Hieruit volgt dat de door de wetgever opgelegde verplichting tot inachtneming van het voor vertragingsrente geldende drempelbedrag van driemaal de wettelijke rente, de beoordeling door de rechter van de oneerlijkheid van een vertragingsrentebeding volstrekt onverlet laat.

37      Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat volgens artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. Hieruit volgt dat in dit verband ook de gevolgen moeten worden beoordeeld die dat beding kan hebben in het kader van het op de overeenkomst toepasselijke recht, hetgeen een onderzoek van het nationale rechtsstelsel impliceert (zie beschikking Sebestyén, C‑342/13, EU:C:2014:1857, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Voorts moet in herinnering worden gebracht dat een nationale rechter die uitspraak moet doen in een geding tussen uitsluitend particulieren, bij de toepassing van de nationale bepalingen het gehele nationale recht in beschouwing moet nemen en dit zo veel mogelijk in het licht van de bewoordingen en van de doelstelling van de toepasselijke richtlijn moet uitleggen om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel (arrest Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punt 64).

39      Geoordeeld moet dus worden dat richtlijn 93/13 zich niet verzet tegen de toepassing van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 voor zover een dergelijke nationale bepaling niet belet dat de nationale rechter aan wie een oneerlijk beding wordt voorgelegd, zijn bevoegdheden kan uitoefenen en dat beding buiten toepassing kan laten.

40      Dit houdt met name in dat de vaststelling van een wettelijk drempelbedrag niet belet dat de nationale rechter aan wie een in een overeenkomst opgenomen vertragingsrentebeding wordt voorgelegd waarbij de vertragingsrente lager is dan het in de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 bedoelde drempelbedrag, toetst of dat beding mogelijk oneerlijk is in de zin van artikel 3 van richtlijn 93/13. Een vertragingsrente van minder dan driemaal de wettelijke rente kan dus niet zonder meer worden aangemerkt als eerlijk in de zin van de richtlijn.

41      Wanneer de in een beding van een hypothecaire leningsovereenkomst vastgelegde vertragingsrente meer bedraagt dan het in de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 bedoelde drempelbedrag en op grond van die bepaling gematigd moet worden, mag dat voorts niet beletten dat de nationale rechter behalve tot matiging over te gaan ook alle gevolgen verbindt aan de mogelijke oneerlijkheid, in het licht van richtlijn 93/13, van het vertragingsrentebeding en het beding indien nodig vernietigt.

42      Uit al het voorgaande volgt dus dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de nationale rechter bij wie een hypothecaire executieprocedure aanhangig is, moet gelasten dat de bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van een in een hypothecaire leningsovereenkomst opgenomen beding dat voorziet in een vertragingsrente die meer bedraagt dan driemaal de wettelijke rente, zodanig worden herberekend dat de vertragingsrente onder dat drempelbedrag blijft, mits de toepassing van die nationale bepaling:

–        de beoordeling door de nationale rechter van de oneerlijkheid van een dergelijk beding onverlet laat, en

–        niet belet dat de rechter dat beding buiten toepassing laat indien hij tot het oordeel komt dat het „oneerlijk” is in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.

 Kosten

43      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de nationale rechter bij wie een hypothecaire executieprocedure aanhangig is, moet gelasten dat de bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van een in een hypothecaire leningsovereenkomst opgenomen beding dat voorziet in een vertragingsrente die meer bedraagt dan driemaal de wettelijke rente, zodanig worden herberekend dat de vertragingsrente onder dat drempelbedrag blijft, mits de toepassing van die nationale bepaling:

–        de beoordeling door de nationale rechter van de oneerlijkheid van een dergelijk beding onverlet laat, en

–        niet belet dat de rechter dat beding buiten toepassing laat indien hij tot het oordeel komt dat het „oneerlijk” is in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.