Language of document : ECLI:EU:C:2013:71

Zaak C‑68/12

Protimonopolný úrad Slovenskej republiky

tegen

Slovenská sporiteľňa a.s.

(verzoek van de Najvyšší súd Slovenskej republiky om een prejudiciële beslissing)

„Begrip mededingingsregeling – Overeenkomst tussen verschillende banken – Concurrerende onderneming die op relevante markt illegaal actief zou zijn – Invloed – Geen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 7 februari 2013

1.        Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging – Beoordelingscriteria – Doelstellingen van artikel 101 VWEU – Bescherming van mededinging als zodanig

(Art. 101 VWEU)

2.        Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging – Beoordelingscriteria – Mededinging beperkend doel – Vaststelling toereikend – Benadeling van onderneming die op markt illegaal actief zou zijn, als gevolg van mededingingsregeling – Geen invloed

(Art. 101, lid 1, VWEU)

3.        Mededingingsregelingen – Overeenkomsten tussen ondernemingen – Deelneming aan vergaderingen die ertoe strekken mededinging te verstoren – Toerekenbaarheid aan onderneming van gedrag van haar organen – Voorwaarden – Bewijs van persoonlijke handelwijze van statutaire vertegenwoordiger van onderneming of van mandaat aan werknemer voor deelname aan bijeenkomsten – Daarvan uitgesloten

(Art. 101, lid 1, VWEU)

4.        Mededingingsregelingen – Verbod – Ontheffing – Voorwaarden – Cumulatieve voorwaarden

(Art. 101, leden 1 en 3, VWEU)

1.        Artikel 101 VWEU is niet uitsluitend bedoeld om de belangen van de concurrenten of van de consumenten te beschermen, maar ook om de structuur van de markt en daarmee de mededinging als zodanig veilig te stellen.

(cf. punt 18)

2.        Artikel 101 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een onderneming die wordt benadeeld door een kartelovereenkomst die tot doel heeft de mededinging te beperken, op het tijdstip van de sluiting van die kartelovereenkomst illegaal actief zou zijn geweest op de betrokken markt, irrelevant is voor de vraag of die kartelovereenkomst een inbreuk op deze bepaling vormt.

Het is aan de overheidsinstanties en niet aan de particuliere ondernemingen of ondernemersverenigingen om de eerbiediging van de wettelijke voorschriften te verzekeren.

(cf. punten 20, 21, dictum 1)

3.        Artikel 101, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling dat er sprake is van een de mededinging beperkende overeenkomst, een persoonlijke handelwijze van de statutaire vertegenwoordiger van een onderneming of diens persoonlijke toestemming in de vorm van een mandaat voor de handelwijze van een werknemer die aan een de mededinging beperkende bijeenkomst heeft deelgenomen, niet moet worden bewezen.

Voor de toepasselijkheid van artikel 101 VWEU is geen handelen of zelfs kennis van de vennoten of de voornaamste beheerders van de betrokken onderneming vereist, maar volstaat het handelen van iemand die gerechtigd is om voor rekening van de onderneming te handelen.

(cf. punten 25, 28, dictum 2)

4.        Artikel 101, lid 3, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het slechts van toepassing is op een krachtens artikel 101, lid 1, VWEU verboden overeenkomst wanneer de onderneming die zich op deze bepaling beroept, het bewijs heeft geleverd dat is voldaan aan de vier in deze bepaling gestelde cumulatieve voorwaarden.

Zelfs al zou een overeenkomst waarmee wordt beoogd een onderneming te verplichten om de nationale wetgeving te eerbiedigen, de economische vooruitgang verbeteren, kan artikel 101, lid 3, VWEU daarop niet van toepassing zijn, daar deze overeenkomst die onderneming beperkingen oplegt welke niet onmisbaar zijn voor het bereiken van de nagestreefde doelstelling. Dit is het geval wanneer de kartelleden bij de bevoegde instanties een klacht inzake de handelwijze van de betrokken onderneming hadden moeten indienen en niet zelf deze concurrerende onderneming uit de markt mochten weren.

(cf. punten 35, 36, dictum 3)