Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 28 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) - Verenigd Koninkrijk) – The Queen, op verzoek van: PJSC Rosneft Oil Company, voorheen OJSC Rosneft Oil Company / Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority

(Zaak C-72/15)1

[Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) – Beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren – Bepalingen van besluit 2014/512/GBVB en verordening (EU) nr. 833/2014 – Geldigheid – Bevoegdheid van het Hof – Partnerschapsovereenkomst EU-Rusland – Motiveringsplicht – Rechtszekerheidsbeginsel en lex certa-beginsel – Toegang tot de kapitaalmarkt – Financiële bijstand – Internationale aandelencertificaten (Global Depositary Receipts) – Aardoliesector – Verzoek om uitlegging van de begrippen „schalie” en „water van meer dan 150 meter diep” – Niet-ontvankelijkheid]

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: The Queen, op verzoek van: PJSC Rosneft Oil Company, voorheen OJSC Rosneft Oil Company

Verwerende partijen: Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority

Dictum

De artikelen 19, 24 en 40 VEU, artikel 275 VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is om bij wijze van prejudiciële beslissing op grond van artikel 267 VWEU uitspraak te doen over de geldigheid van een handeling die is vastgesteld op basis van de bepalingen inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), zoals besluit 2014/512/GBVB van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, zoals gewijzigd bij besluit 2014/872/GBVB van de Raad van 4 december 2014, voor zover het verzoek om een prejudiciële beslissing ertoe strekt erop toe te zien dat met dit besluit artikel 40 VEU is nageleefd, dan wel ziet op het toezicht op de wettigheid van beperkende maatregelen jegens natuurlijke of rechtspersonen.

Bij de beoordeling van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1, lid 2, onder b) tot en met d), en lid 3, en artikel 7 van besluit 2014/512 en bijlage III daarbij, zoals gewijzigd bij besluit 2014/872, of van de artikelen 3 en 3a, artikel 4, leden 3 en 4, artikel 5, lid 2, onder b) tot en met d), en lid 3, en artikel 11 van verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren en bijlagen II en VI daarbij, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1290/2014 van de Raad van 4 december 2014.

Het rechtszekerheidsbeginsel en het lex certa-beginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat een lidstaat overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, strafrechtelijke sancties stelt op overtreding van de bepalingen van die verordening voordat de draagwijdte van die bepalingen, en derhalve van de daarop betrekking hebbende strafrechtelijke sancties, door het Hof van Justitie van de Europese Unie is verduidelijkt.

De uitdrukking „financiële steun” in artikel 4, lid 3, onder b), van verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet mede de verwerking van betalingen door een bank of andere financiële instelling als zodanig valt.

Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, moet aldus worden uitgelegd dat het op grond hiervan vanaf 12 september 2014 verboden is om internationale aandelencertificaten (Global Depositary Receipts) uit te geven in het kader van een bewaarnemingsovereenkomst met een van de entiteiten die zijn genoemd in bijlage VI bij verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, ook wanneer deze certificaten betrekking hebben op aandelen die door een van die entiteiten vóór die datum zijn uitgegeven.

____________

1 PB C 155 van 11.5.2015.