Language of document : ECLI:EU:C:2013:613

Zaak C‑509/11

ÖBB-Personenverkehr AG

(verzoek van het Verwaltungsgerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Verordening (EG) nr. 1371/2007 – Rechten en verplichtingen van treinreizigers – Artikel 17 – Vergoeding van kostprijs van vervoerbewijs bij vertraging – Uitsluiting in geval van overmacht – Toelaatbaarheid – Artikel 30, lid 1, eerste alinea – Bevoegdheden van voor handhaving van deze verordening aangewezen nationale instantie – Mogelijkheid om spoorwegonderneming wijziging van haar vergoedingsregeling voor reizigers voor te schrijven”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 september 2013

1.        Vervoer – Spoorwegvervoer – Verordening nr. 1371/2007 – Rechten en verplichtingen van treinreizigers – Vergoeding van kostprijs van vervoerbewijs bij vertraging – Uitsluiting in geval van overmacht of van een van de oorzaken opgesomd in artikel 32, § 2, van de Uniforme CIV-regelen – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 17 en bijlage I, lid 32, § 2)

2.        Vervoer – Spoorwegvervoer – Verordening nr. 1371/2007 – Rechten en verplichtingen van treinreizigers – Bevoegdheden van voor handhaving van verordening nr. 1371/2007 aangewezen nationale instantie – Mogelijkheid om bij gebreke van daartoe strekkende nationale bepaling spoorwegonderneming wijziging van haar vergoedingsregeling voor reizigers voor te schrijven – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 30, lid 1, eerste alinea)

1.        Artikel 17 van verordening nr. 1371/2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer moet aldus worden uitgelegd dat een spoorwegonderneming in haar algemene transportvoorwaarden geen clausule mag opnemen waarbij zij zich vrijstelt van haar verplichting tot vergoeding van de prijs van het vervoerbewijs in geval van vertraging die is te wijten aan overmacht of aan een van de oorzaken opgesomd in artikel 32, § 2, van de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers (CIV) van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999.

Dienaangaande strekt de in artikel 17 van verordening nr. 1371/2007 bedoelde vergoeding tot compensatie van de prijs die de reiziger als tegenprestatie heeft betaald voor een dienst die uiteindelijk niet overeenkomstig de vervoerovereenkomst is verricht. Het gaat, anders dan de aansprakelijkheidsregeling in de zin van artikel 32, § 1, van de uniforme CIV-regelen, waarbij de geleden schade individueel wordt geraamd, om een vaste en gestandaardiseerde financiële vergoeding.

Wegens het verschil in oogmerk en wijze van toepassing van bovengenoemde bepalingen kan de door de Uniewetgever bij artikel 17 van verordening nr. 1371/2007 vastgestelde vergoedingsregeling dus niet worden gelijkgesteld met de regeling inzake de aansprakelijkheidsregeling van spoorwegonderneming op grond van artikel 32, § 1, van de uniforme CIV-regelen. De in artikel 32, § 2, van de uniforme CIV-regelen opgesomde gronden voor uitsluiting van aansprakelijkheid kunnen geen toepassing vinden in het kader van artikel 17 van verordening nr. 1371/2007.

(cf. punten 38, 39, 42, 52, dictum 2)

2.        Artikel 30, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1371/2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer moet aldus worden uitgelegd dat de voor de handhaving van deze verordening aangewezen nationale instantie, bij gebreke van een daartoe strekkende nationale bepaling, niet bevoegd is om aan een spoorwegonderneming waarvan de regeling voor de vergoeding van de kostprijs van het vervoerbewijs onverenigbaar is met de in artikel 17 van deze verordening vastgelegde criteria, de concrete inhoud ervan voor te schrijven.

Voor de uitvoering van artikel 30, lid 1, van verordening nr. 1371/2007 zijn nadere maatregelen van de lidstaten tot vaststelling van de bevoegdheden van de nationale controle-instantie vereist.

Artikel 30, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1371/2007 kan dus niet gelden als een rechtsgrondslag op basis waarvan de nationale instanties ertoe worden gemachtigd, aan de spoorwegondernemingen de concrete inhoud van hun contractuele clausules inzake de vergoedingsregeling op te leggen.

(cf. punten 62, 63, 66, dictum 1)