Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 26 mei 2017 door George Haswani tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 maart 2017 in zaak T-231/15, Haswani / Raad

(Zaak C-313/17 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: George Haswani (vertegenwoordiger: G. Karouni, avocat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

de punten 39 tot en met 47 van het arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 (zaak T-231/15), waarin het Gerecht het verzoek niet-ontvankelijk verklaart tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië1 , en uitvoeringsverordening (EU) 2016/840 van de Raad van 27 mei 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië2 , en de punten 1, 3, 4 en 5 van het dictum van het arrest vernietigen;

dientengevolge, gelasten dat de naam van George Haswani wordt geschrapt van de bijlagen bij voornoemde handelingen;

de zaak afdoen en besluit 2015/18363 en uitvoeringsverordening 2015/18284 nietig verklaren;

de zaak afdoen en de Raad veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 700 000 EUR voor alle schade;

de punten 91 tot en met 93 en de punten 4 en 5 van het dictum van het bestreden arrest vernietigen, aangezien George Haswani daarin wordt verwezen in de kosten met betrekking tot zijn eigen verzoeken en in twee derde van de kosten van de Raad;

de Raad verwijzen in de kosten overeenkomstig artikel 184, vierde alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Het eerste middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting aangezien het Gerecht in de punten 39 tot en met 47 van zijn arrest de door Haswani bij zijn tweede memorie tot aanpassing van de conclusies ingediende verzoeken tot nietigverklaring van besluit 2016/850 en uitvoeringsverordening 2016/840 niet-ontvankelijk heeft verklaard, gelet op de voorwaarden van artikel 86, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Die onjuiste rechtsopvatting komt bijzonder duidelijk tot uiting in punt 45 van het bestreden arrest.

Het tweede middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting aangezien het Gerecht in de punten 39 tot en met 47 van zijn arrest, meer in het bijzonder in punt 47 daarvan, heeft geoordeeld dat, in geval van niet-nakoming van de in artikel 86, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering vermelde verplichtingen, het Gerecht de conclusies van de memories tot aanpassing niet-ontvankelijk mag verklaren, zonder zelfs ook maar na te gaan of rekwirant al dan niet van de griffie een verzoek heeft ontvangen om die onregelmatigheid te herstellen.

Met het derde middel wordt aangevoerd dat blijk is gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in de punten 39 tot en met 47 van het bestreden arrest, en meer in het bijzonder in punt 46 daarvan, aangezien het Gerecht heeft geoordeeld dat Haswani in zijn memorie tot aanpassing niet alleen de aangepaste conclusies moest opnemen, maar hij tevens de aangepaste middelen opnieuw moest uiteenzetten.

In de vierde plaats wordt aangevoerd dat het Hof, in het kader van de hem verleende bevoegdheid om de zaak zelf af te doen, enkel maar de onrechtmatigheid kan vaststellen van het besluit en de uitvoeringsverordening van 2015 (2015/1836 en 2015/1828), op grond waarvan de tegoeden en economische middelen van vooraanstaande zakenlieden die in Syrië actief zijn, zijn bevroren.

____________

1 PB 2016, L 141, blz. 125.

2 PB 2016, L 141, blz. 30.

3 PB 2015, L 266, blz. 75.

4 PB 2015, L 266, blz. 1.