Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 5 april 2017 door de Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 17 februari 2017 in zaak T-40/15, ASPLA en Armando Álvarez / Europese Unie

(Zaak C-174/17 P)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram, Á. M. Almendros Manzano en P. Giusta, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Plásticos Españoles, S.A. (ASPLA), Armando Álvarez S.A. en Europese Commissie

Conclusies

Punt 1 van het dictum van het bestreden arrest vernietigen.

De in eerste aanleg door ASPLA en Armando Álvarez ingediende vordering tot verkrijging van een bedrag van 3 495 038, 66 EUR ter vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de niet-inachtneming van de redelijke procestermijn, ongegrond verklaren.

ASPLA en Armando Álvarez verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel van de hogere voorziening: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip causaal verband, aangezien het Gerecht van mening was dat de niet-inachtneming van de redelijke procestermijn de voornaamste oorzaak vormde van de vermeende materiële schade, bestaande in de betaling van de kosten van een bankgarantie, en dat terwijl volgens vaste rechtspraak de voornaamste oorzaak van de betaling van deze kosten is gelegen in de keuze van een onderneming zelf om tijdens de procedure voor de Unierechter de boete niet te betalen.

Tweede middel van de hogere voorziening: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip schade, aangezien het Gerecht aan de vermeende materiële schade voortvloeiend uit de betaling van de kosten van een bankgarantie, niet dezelfde voorwaarde heeft gesteld als die welke wordt gesteld met betrekking tot de vermeende materiële schade voortvloeiend uit de betaling van rente over het bedrag van de boete, te weten dat de verzoekers in eerste aanleg moesten aantonen dat de financiële last die voortvloeit uit laatstgenoemde betaling groter was dan het voordeel dat de niet-betaling van de boete hen kon opleveren.

____________