Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 1 augustus 2016 door HX tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 2 juni 2016 in zaak T-723/14, HX / Raad

(Zaak C-423/16 P)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Rekwirant: HX (vertegenwoordiger: S. Koev, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening in haar geheel ontvankelijk en gegrond verklaren, alsook alle daarin aangevoerde middelen gegrond verklaren en aanvaarden;

vaststellen dat de bestreden handelingen gedeeltelijk nietig verklaard kunnen worden;

het gedeelte van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Zevende kamer) van 2 juni 2016 in zaak T-723/14, HX/Raad van de Europese Unie, waarin de vordering van HX werd afgewezen, vernietigen;

het op HX betrekking hebbende deel van besluit (GBVB) 2015/837 van 28 mei 2015 houdende wijziging van besluit 2013/255 (PB 2015, L 132, blz. 82) waarbij de Raad de geldigheidsduur van besluit 2013/255 tot en met 1 juni 2016 heeft verlengd, nietig verklaren;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in alle kosten die rekwirant zijn opgekomen, alsmede in alle uitgaven, honoraria enz. die verband houden met de vertegenwoordiging in rechte.

Middelen en voornaamste argumenten

1.    Onjuiste rechtsopvatting die tot uitdrukking komt in schending van het Unierecht: omdat het besluit, waartegen het verworpen beroep was gericht, niet persoonlijk aan rekwirant werd betekend hoewel de Raad zijn adresgegevens had, dient te worden aangenomen dat de aanpassing van het verzoekschrift in verband met deze rechtshandelingen ontvankelijk is en binnen de vervaltermijn heeft plaatsgevonden.

2.    Onjuiste rechtsopvatting die als volgt tot uitdrukking komt in schending van de procedureregels waardoor de belangen van rekwirant worden geraakt:

–    het feit dat geen afzonderlijke schriftelijke vordering is ingediend, schendt geenszins de rechten van de tegenpartij en bemoeilijkt evenmin het werk van het Gerecht;

–    het Gerecht heeft geen rekening gehouden met de procestaal, nu de Bulgaarse taalversie van het Reglement voor de procesvoering niet dwingend bepaalt dat een afzonderlijke memorie moet worden neergelegd;

–    schending van het in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering neergelegde beginsel van de procedure op tegenspraak, nu het Gerecht rekwirant niet de mogelijkheid heeft geboden om zich met het besluit zelf van de Raad, of met andere taalversies van het Reglement voor de procesvoering, vertrouwd te maken teneinde aldus zijn vordering overeenkomstig de talenkennis en de verwachtingen van het Gerecht voor te bereiden;

–    het Gerecht is zijn uit artikel 86, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering voortvloeiende verplichtingen niet nagekomen, op grond waarvan moet worden voorzien in de mogelijkheid, en zo nodig ook in een bijkomende termijn, om een kopie over te leggen van besluit (GBVB) 2015/837 van de Raad van 28 mei 2015 dat de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt;

–    het Gerecht heeft, in strijd met artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, in het voorlopige rapport de feiten van de zaak niet volledig onderzocht.

____________