Language of document : ECLI:EU:C:2009:96

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

17 februari 2009 (*)

„Richtlijn 2001/18/EG – Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen – Plaats van introductie – Vertrouwelijkheid”

In zaak C‑552/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 21 november 2007, ingekomen bij het Hof op 11 december 2007, in de procedure

Commune de Sausheim

tegen

Pierre Azelvandre,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, T. von Danwitz, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), E. Juhász en J. Malenovský, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 oktober 2008,

gelet op de opmerkingen van:

–        Commune de Sausheim, vertegenwoordigd door D. Le Prado, avocat,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A.‑L. During als gemachtigden,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door S. Papaioannou, V. Karra en I. Chalkias als gemachtigden,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels, M. de Mol en M. de Grave als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Dowgielewicz en B. Majczyna als gemachtigden,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Zadra en J.‑B. Laignelot als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 december 2008,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing zoals de verwijzende rechter het heeft geformuleerd, betreft de uitlegging van artikel 19 van richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (PB L 117, blz. 15).

2        Het hoofdgeding betreft de betwisting van een bestuursbesluit dat in 2004 is genomen. Krachtens artikel 34, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220 (PB L 106, blz. 1), moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 17 oktober 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Ingevolge artikel 36, lid 1, van richtlijn 2001/18 is richtlijn 90/220 vanaf diezelfde datum ingetrokken. Het verzoek om een prejudiciële beslissing moet dan ook worden onderzocht tegen de achtergrond van de bepalingen van richtlijn 2001/18.

3        Voormeld verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de gemeente Sausheim en Azelvandre over de weigering om deze laatste prefectorale briefwisseling en aanbouwgegevens mee te delen met betrekking tot veldproeven in het kader van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen (hierna: „GGO’s”).

 Toepasselijke bepalingen van gemeenschapsrecht

4        Artikel 1 van richtlijn 2001/18 luidt:

„Overeenkomstig het voorzorgsbeginsel is het doel van deze richtlijn de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten en de bescherming van de volksgezondheid en het milieu bij:

–        de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu voor andere doeleinden dan het in de handel brengen in de Gemeenschap;

–        het in de handel brengen in de Gemeenschap van genetisch gemodificeerde organismen als product of in producten.”

5        Volgens artikel 2, punt 3, van deze richtlijn wordt verstaan onder „doelbewuste introductie” het op enigerlei wijze opzettelijk in het milieu brengen van een GGO of een combinatie van GGO’s zonder dat specifieke inperkingsmaatregelen zijn getroffen om het contact van die organismen met de bevolking en het milieu te beperken en deze een hoog veiligheidsniveau te bieden.

6        Artikel 4, leden 1 en 2, van deze richtlijn definieert de algemene verplichtingen van de lidstaten ter zake als volgt:

„1.      De lidstaten dragen er, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel, zorg voor dat alle nodige maatregelen worden genomen ter voorkoming van negatieve effecten van de doelbewuste introductie en het in de handel brengen van GGO’s op de gezondheid van mens en milieu. Doelbewuste introductie of het in de handel brengen van GGO’s is alleen toegestaan overeenkomstig deel B, respectievelijk deel C.

2.      Alvorens een kennisgeving overeenkomstig deel B of deel C te doen, verricht de kennisgever een milieurisicobeoordeling. De informatie die nodig kan zijn voor het verrichten van de milieurisicobeoordeling is opgenomen in bijlage III. [...]”

7        Met betrekking tot de „[s]tandaardtoelatingsprocedure” bepaalt artikel 6, leden 1 en 2, sub a, van richtlijn 2001/18:

„1.      Onverminderd artikel 5 wordt, alvorens over te gaan tot een doelbewuste introductie van een GGO of een combinatie van GGO’s, bij de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de introductie zal plaatsvinden een kennisgeving ingediend.

2.      De in lid 1 bedoelde kennisgeving omvat:

a)      een technisch dossier met de in bijlage III genoemde informatie die nodig is om de milieurisicobeoordeling van de doelbewuste introductie van een GGO of een combinatie van GGO’s te verrichten, [...]”

8        Artikel 9 van deze richtlijn luidt:

„1.      Onverminderd de artikelen 7 en 25 raadplegen de lidstaten het publiek en, in voorkomend geval, bepaalde groeperingen over de voorgestelde doelbewuste introductie. Zij stellen de regels voor die raadpleging vast, waaronder een redelijke periode om het publiek of bepaalde groeperingen in de gelegenheid te stellen hun mening te geven.

2.      Onverminderd artikel 25:

–        stellen de lidstaten informatie over alle introducties van GGO’s van deel B op hun grondgebied ter beschikking van het publiek.

[...]”

9        Met betrekking tot de „[k]ennisgevingsprocedure” bepaalt artikel 13, lid 2, sub a, van deze richtlijn:

„De kennisgeving bevat:

a)      de volgens de bijlagen III en IV vereiste informatie. Daarin wordt rekening gehouden met de verscheidenheid van locaties waar het GGO als product of in producten wordt gebruikt, en informatie opgenomen over de gegevens en resultaten die bij introducties met het oog op onderzoek en ontwikkeling verkregen zijn omtrent de effecten van de introductie op de gezondheid van de mens en het milieu”.

10      Artikel 25 van deze richtlijn luidt:

„1.      De Commissie en de bevoegde instanties verstrekken aan derden geen vertrouwelijke informatie waarvan krachtens deze richtlijn kennis is gegeven of die krachtens deze richtlijn is uitgewisseld, en beschermen de intellectuele-eigendomsrechten inzake de ontvangen gegevens.

2.      De kennisgever kan aangeven welke informatie in een krachtens deze richtlijn ingediende kennisgeving vertrouwelijk dient te worden behandeld aangezien de openbaarmaking van die informatie een nadelige invloed kan hebben op zijn concurrentiepositie. In dat geval wordt een controleerbare motivering gegeven.

3.      De bevoegde instantie besluit na overleg met de kennisgever welke informatie vertrouwelijk zal worden behandeld en brengt de kennisgever op de hoogte van haar beslissingen.

4.      De volgende informatie mag bij indiening overeenkomstig de artikelen 6, 7, 8, 13, 17, 20 en 23 in geen geval vertrouwelijk blijven:

–        de algemene beschrijving van het GGO of de GGO’s, de naam en het adres van de kennisgever, het doel van de introductie, de plaats van introductie en de beoogde toepassingen;

–        [...]

–        de milieurisicobeoordeling.”

11      Artikel 31 van deze richtlijn, inzake de uitwisseling van informatie en rapportage, bepaalt in lid 3:

„Onverminderd lid 2 en bijlage IV A, punt 7,

a)      leggen de lidstaten openbare registers aan om de locatie van overeenkomstig deel B geïntroduceerde GGO’s op te tekenen,

b)      leggen de lidstaten ook registers aan om de locatie van overeenkomstig deel C gecultiveerde GGO’s op te tekenen, meer bepaald om de opvolging van eventuele milieueffecten van de GGO’s mogelijk te maken [...]. De locaties worden onverminderd [...]:

–        meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten, en

–        bekendgemaakt aan het publiek

op de wijze die volgens de bevoegde autoriteiten het meest geschikt is en in overeenstemming met de nationale regelgeving.”

12      Bijlage III bij richtlijn 2001/18 preciseert welke informatie moet worden opgenomen in de kennisgevingen als bedoeld in de delen B en C van deze richtlijn, namelijk de artikelen 5 tot en met 24 daarvan.

13      Artikel 3, lid 2, van richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie (PB L 158, blz. 56), luidt:

„De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om dergelijke informatie kan worden geweigerd indien het afbreuk doet aan een van de volgende punten:

–        het vertrouwelijke karakter van handelingen van overheidsinstanties, internationale betrekkingen en defensie;

–        openbare veiligheid;

[...]

–        vertrouwelijke commerciële en industriële gegevens, met inbegrip van intellectuele eigendom;

[...]

–        gegevens waarvan de openbaarmaking aantasting van de milieusector waarop ze betrekking hebben, waarschijnlijker zou maken.

[...]”

14      Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313 (PB L 41, blz. 26), die volgens artikel 10, eerste alinea, daarvan uiterlijk op 14 februari 2005 moest zijn uitgevoerd, bepaalt in artikel 4, lid 2, eerste alinea, sub b, e en h, dat de lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien openbaarmaking van die informatie afbreuk zou doen aan respectievelijk de openbare veiligheid of de nationale defensie, de intellectuele-eigendomsrechten en de bescherming van het milieu waarop die informatie betrekking heeft.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15      Bij brief van 21 april 2004 heeft Azelvandre de burgemeester van de gemeente Sausheim verzocht om mededeling van de officiële bekendmaking, de aanbouwgegevens – aan de hand waarvan de ligging van het betrokken perceel kan worden bepaald – en de begeleidende prefectorale briefwisseling met betrekking tot elke introductie van GGO’s die in die gemeente plaatsvond. Hij heeft ook verzocht om de gegevens ter zake van elke nieuwe introductie die in de gemeente zou plaatsvinden in 2004.

16      Na het uitblijven van een antwoord op zijn verzoek heeft Azelvandre zich bij brief van 1 juni 2004 gewend tot de Commission d’accès aux documents administratifs (CADA, een Frans comité inzake de toegang tot overheidsdocumenten) met een verzoek om mededeling van de in zijn brief van 21 april 2004 bedoelde documenten. Dit comité heeft op 24 juni 2004 een advies gegeven ten gunste van de mededeling van de officiële bekendmaking en de eerste bladzijde van de begeleidende brief van de prefect. Het heeft echter afwijzend geadviseerd met betrekking tot de verstrekking van de aanbouwgegevens en het plan dat verduidelijkte waar de veldproeven hadden plaatsgevonden, op grond dat met deze mededeling afbreuk zou worden gedaan aan de persoonlijke levenssfeer en de veiligheid van de betrokken exploitanten. Het comité heeft bovendien het verzoek om mededeling van de gegevens met betrekking tot elke nieuwe introductie niet-ontvankelijk verklaard.

17      Na dit advies heeft de burgemeester van Sausheim Azelvandre op 24 mei en 4 augustus 2004 de officiële mededelingen inzake de vijf introducties van GGO’s die in deze gemeente hadden plaatsgevonden, alsmede de begeleidende prefectorale brieven voor twee ervan verstrekt.

18      Azelvandre heeft op 16 september 2004 beroep ingesteld bij het Tribunal administratif de Strasbourg. Daarbij heeft hij verzocht om nietigverklaring van het stilzwijgende besluit waarbij de burgemeester van Sausheim had afgewezen zijn verzoek om mededeling van de brieven van de prefect en de aanbouwgegevens voor elke introductie van GGO’s die in deze gemeente had plaatsgevonden, en gevraagd dat de burgemeester zou worden gelast hem deze documenten mee te delen.

19      Bij vonnis van 10 maart 2005 heeft het Tribunal administratif de Strasbourg het stilzwijgende besluit van de burgemeester van Sausheim om mededeling aan Azelvandre van de prefectorale briefwisseling met betrekking tot de andere veldproeven in het kader van de introductie van GGO’s en de aanbouwgegevens, met uitzondering van de persoonsgegevens, betreffende vijf veldproeven te weigeren, nietig verklaard en de burgemeester van die gemeente gelast bedoelde documenten aan Azelvandre te verstrekken.

20      De gemeente Sausheim heeft op 30 mei 2005 bij de Conseil d’État hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis met het oog op vernietiging ervan.

21      De Conseil d’État heeft twijfel bij de uitlegging van de openbaarmakingsverplichtingen inzake de doelbewuste introductie van GGO’s, zoals deze met name volgen uit artikel 19 van richtlijn 90/220.

22      Daarop heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet ‚de plaats van introductie van genetisch gemodificeerde organismen’, die krachtens artikel 19 van richtlijn 90/220 [...] niet als vertrouwelijk kan worden beschouwd, aldus worden uitgelegd dat hiermee wordt bedoeld het kadastrale perceel dan wel een ruimer geografisch gebied dat overeenkomt met ofwel de gemeente op het grondgebied waarvan de introductie plaatsvindt, ofwel een nog ruimer geografisch gebied (kanton, departement)?

2)      Wanneer ‚de plaats van introductie van genetisch gemodificeerde organismen’ moet worden opgevat als het kadastrale perceel, kan dan op basis van artikel 95 [EG] of richtlijn 2003/4 [...] of een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, een voorbehoud verband houdend met de bescherming van de openbare orde of van andere wettelijk beschermde vertrouwelijke gegevens worden aangevoerd tegen de mededeling van de kadastrale gegevens van de plaats van de introductie?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

Bij het Hof ingediende opmerkingen

23      De gemeente Sausheim is van oordeel dat de „plaats van introductie” in de zin van artikel 25, lid 4, eerste streepje, van richtlijn 2001/18 doelt op het grondgebied van de gemeente waarop de veldproeven plaatsvinden.

24      De Franse regering meent dat de plaats van introductie een ruimer geografisch gebied dan een kadastraal perceel kan zijn, bijvoorbeeld de gemeente of het kanton.

25      Volgens de Griekse regering moet de plaats van introductie worden gedefinieerd als een perceel dat bij het kadaster is geregistreerd en als dusdanig is geïdentificeerd of, indien er geen kadaster is, een bepaald perceel waarvan de ligging nauwkeurig is aangegeven, in het nationale systeem voor de identificatie van percelen, dankzij het systeem van geografische informatie.

26      De Nederlandse regering betoogt dat het begrip plaats van introductie slechts in bepaalde gevallen doelt op het kadastrale perceel. De bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten van de lidstaten beschikken over een zekere beoordelingsbevoegdheid bij de bepaling van de inhoud van dit begrip.

27      De Poolse regering voert aan dat onder de plaats van introductie niet het kadastrale perceel moet worden verstaan, maar een ruimer geografisch gebied, dat aldus is bepaald dat het een passende toegang van het publiek tot informatie over de introductie van GGO’s in het milieu waarborgt, maar de economische belangen van degenen die deze introductie verrichten, beschermt.

28      De Commissie van de Europese Gemeenschappen merkt op dat de plaats van introductie moet worden bepaald aan de hand van de gegevens die aan de nationale autoriteiten zijn verstrekt door de persoon die de kennisgeving aan deze autoriteiten verricht, naargelang het geval, uit hoofde van de procedures van de delen B en C van richtlijn 2001/18.

Antwoord van het Hof

29      Om deze vraag te beantwoorden moet om te beginnen worden opgemerkt dat artikel 25, lid 4, van richtlijn 2001/18, volgens hetwelk bepaalde informatie over de doelbewuste introductie van GGO’s in het milieu niet vertrouwelijk mag blijven, past in het kader van een geheel van regels inzake de verschillende procedures die gelden voor dergelijke introducties. Die regels gaan uit van de doelstellingen van bedoelde richtlijn, zoals deze zijn uiteengezet in de punten 5, 6, 8 en 10 van de considerans daarvan, namelijk de bescherming van de volksgezondheid, het beginsel van preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en de transparantie van de maatregelen inzake de voorbereiding en de uitvoering van die introducties.

30      Met betrekking tot laatstvermelde doelstelling moet worden benadrukt dat de transparantieregeling van bedoelde richtlijn met name wordt weerspiegeld in artikel 9 en in de artikelen 25, lid 4, en 31, lid 3, daarvan. Met die bepalingen heeft de gemeenschapswetgever immers niet alleen beoogd om een regeling inzake de raadpleging van het publiek in het algemeen en, in voorkomend geval, van bepaalde groeperingen over een voorgestelde doelbewuste introductie van GGO’s in te voeren, maar ook om een recht op toegang van het publiek tot informatie over een dergelijke introductie te verlenen en openbare registers aan te leggen waarin de locatie van elke introductie van GGO’s moet worden opgetekend.

31      Zoals de advocaat-generaal in de punten 45 en 48 van haar conclusie heeft opgemerkt, volgt uit die bepalingen ook dat de daarin vermelde rechten nauw verweven zijn met de informatie die dient te worden verstrekt in het kader van de kennisgevingsprocedure die overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 8 van richtlijn 2001/18 moet worden gevolgd voor elke doelbewuste introductie van GGO’s voor andere doeleinden dan het in de handel brengen ervan.

32      Uit de aldus vastgestelde band tussen de kennisgevingsprocedure en de toegang tot gegevens over de voorgestelde doelbewuste introductie van GGO’s vloeit voort dat, behoudens de uitzonderingen waarin bedoelde richtlijn voorziet, het geïnteresseerde publiek kan verzoeken om mededeling van alle informatie die de kennisgever in het kader van de toelatingsprocedure voor een dergelijke introductie heeft ingediend.

33      Met betrekking tot de aard van die gegevens bepaalt artikel 6, leden 1 en 2, van richtlijn 2001/18 dat, alvorens over te gaan tot een doelbewuste introductie van GGO’s, bij de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de introductie zal plaatsvinden een kennisgeving moet worden ingediend. Deze kennisgeving moet een technisch dossier omvatten met de volgens bijlage III bij deze richtlijn vereiste informatie. Bovendien moet deze informatie overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub a, van deze richtlijn rekening houden met de verscheidenheid van de locaties waar de GGO’s worden gebruikt.

34      Rekening houdend met al het voorgaande moeten de lidstaten er volgens artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 2001/18 zorg voor dragen dat alle nodige maatregelen worden genomen ter voorkoming van negatieve effecten van de doelbewuste introductie van GGO’s op de gezondheid van mens en milieu en moeten zij een passende beoordeling verrichten van de eventuele risico’s van een dergelijke introductie voor het milieu.

35      Hoe nauwkeurig de te verstrekken gegevens moeten zijn, varieert, zoals in bijlage III bij richtlijn 2001/18 is aangegeven, naargelang de kenmerken van de voorgestelde doelbewuste introductie van GGO’s. In dit verband bevat bijlage III B bij deze richtlijn, inzake introducties van genetisch gemodificeerde hogere planten, gedetailleerde bepalingen over de informatie die de kennisgever moet verstrekken.

36      Tot de gegevens die in de technische dossiers bij de kennisgevingen moeten worden vermeld, behoren volgens de voorschriften van bijlage III B, E, bij bedoelde richtlijn onder meer de ligging en de omvang van de introductiegebieden, de beschrijving van het ecosysteem van de introductiegebieden, waaronder klimaat, flora en fauna, en de afstand tot officieel erkende biotopen of beschermde gebieden die kunnen worden beïnvloed.

37      Met betrekking tot de introductie van genetisch gemodificeerde organismen die geen hogere planten zijn, vermeldt bijlage III A, deel III, B, onder de gegevens die in de technische dossiers bij de kennisgevingen moeten worden vermeld, de geografische ligging en coördinaten van het (de) introductiegebied(en) en de beschrijving van doelwit‑ en niet-doelwitecosystemen die beïnvloed kunnen worden.

38      De informatie inzake de geografische locatie van een doelbewuste introductie van GGO’s die in de kennisgeving daarvan moet worden opgenomen, beantwoordt derhalve aan vereisten om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu zijn. De vermeldingen betreffende het introductiegebied moeten dus variëren naargelang de kenmerken van elke introductie en de eventuele gevolgen daarvan voor het milieu, zoals blijkt uit de twee voorgaande punten van het onderhavige arrest.

39      Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de „plaats van introductie” in de zin van artikel 25, lid 4, eerste streepje, van richtlijn 2001/18 wordt bepaald door alle informatie over de locatie van de introductie die de kennisgever verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze introductie zal plaatsvinden in het kader van de procedures van de artikelen 6, 7, 8, 13, 17, 20 of 23 van deze richtlijn.

 Tweede vraag

Bij het Hof ingediende opmerkingen

40      De gemeente Sausheim meent dat de nationale autoriteiten op basis van artikel 95 EG en richtlijn 2003/4 kunnen beslissen dat de informatie inzake de locatie van de veldproeven in het kader van een doelbewuste introductie van GGO’s vertrouwelijk kan blijven om redenen die verband houden met de bescherming van de openbare orde en de openbare veiligheid.

41      De Franse regering betoogt dat mocht het Hof oordelen dat de plaats van introductie doelt op het kadastrale perceel, artikel 4, lid 2, van richtlijn 2003/4 aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten op grond daarvan per geval mogen onderzoeken of, ongeacht de belangen van de kennisgever, belangen die met name verband houden met de bescherming van de openbare veiligheid in de weg staan aan de openbaarmaking van de informatie over die plaats.

42      Volgens de Griekse regering kan in het geval dat de „plaats van introductie” doelt op een kadastraal perceel, slechts in uitzonderlijke gevallen een voorbehoud in verband met de bescherming van de openbare orde of van andere wettelijk beschermde vertrouwelijke gegevens worden aangevoerd tegen de mededeling van de kadastrale gegevens van de plaats van introductie, en dit op voorwaarde dat het voorbehoud niet algemeen is geformuleerd, maar daarentegen voldoende is gemotiveerd.

43      De Poolse regering betoogt dat in het geval dat het begrip plaats van introductie op het kadastrale perceel doelt, het voorbehoud in verband met de bescherming van de openbare orde in beginsel op basis van richtlijn 2003/4 en artikel 95 EG kan worden aangevoerd tegen de mededeling van de kadastrale gegevens.

44      De Commissie merkt op dat het gemeenschapsrecht niet voorziet in een voorbehoud van openbare orde of in enig ander voorbehoud dat kan worden aangevoerd tegen de regel van artikel 25, lid 4, eerste streepje, van richtlijn 2001/18.

Antwoord van het Hof

45      Om de tweede vraag van de verwijzende rechter te beantwoorden, moet eraan worden herinnerd dat artikel 25, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2001/18 een regeling invoert die nauwkeurig bepaalt welke van de verschillende gegevens die in het kader van de in deze richtlijn voorziene procedures van kennisgeving en uitwisseling van informatie worden meegedeeld, vertrouwelijk zullen worden behandeld.

46      Volgens die bepalingen mag geen vertrouwelijke informatie openbaar worden gemaakt waarvan krachtens deze richtlijn kennis is gegeven aan of die krachtens deze richtlijn is uitgewisseld met de Commissie en de bevoegde instantie, evenmin als informatie die een nadelige invloed kan hebben op een concurrentiepositie, en moeten de intellectuele-eigendomsrechten inzake die gegevens worden beschermd. Bovendien besluit de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 25, leden 2 en 3, na overleg met de kennisgever welke informatie gelet op de door deze laatste aangevoerde „controleerbare motivering” vertrouwelijk zal worden behandeld. De kennisgever wordt op de hoogte gebracht van de beslissing van de bevoegde instantie ter zake.

47      Met dit samenstel van bepalingen geeft richtlijn 2001/18 dus een omvattende regeling voor het recht van toegang van het publiek op het betrokken gebied en voor het bestaan van eventuele uitzonderingen op dit recht.

48      De informatie over de plaats van introductie mag volgens artikel 25, lid 4, eerste streepje, van bedoelde richtlijn in geen geval vertrouwelijk blijven.

49      In die omstandigheden kunnen overwegingen in verband met de bescherming van de openbare orde en van andere wettelijk beschermde vertrouwelijke gegevens, als door de verwijzende rechter vermeld in zijn tweede vraag, geen redenen vormen om de toegang te beperken tot de in artikel 25, lid 4, van richtlijn 2001/18 vermelde gegevens, waaronder informatie over de plaats van introductie.

50      Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat vrees voor binnenlandse moeilijkheden geen rechtvaardiging kan zijn voor een lidstaat om het gemeenschapsrecht niet correct toe te passen (zie met name arrest van 9 december 1997, Commissie/Frankrijk, C‑265/95, Jurispr. blz. I‑6959, punt 55). In het bijzonder inzake de doelbewuste introductie van GGO’s in het milieu heeft het Hof in punt 72 van zijn arrest van 9 december 2008, Commissie/Frankrijk (C‑121/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), geoordeeld dat gesteld al dat de door de Franse Republiek aangevoerde onrust inderdaad gedeeltelijk is terug te voeren op de uitvoering van voorschriften van communautaire oorsprong, een lidstaat zich dan nog niet kan beroepen op problemen die zich bij de uitvoering van een gemeenschapshandeling voordoen, daaronder begrepen problemen ten gevolge van verzet van particulieren, ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen en termijnen.

51      Deze uitlegging van richtlijn 2001/18 wordt gesteund door het in artikel 25, lid 4, derde streepje, van deze richtlijn gestelde vereiste dat de gegevens betreffende de milieurisicobeoordeling niet vertrouwelijk mogen blijven. Een dergelijke beoordeling kan immers pas worden verricht met volledige kennis van de voorgestelde introductie, omdat de eventuele gevolgen van een doelbewuste introductie van GGO’s voor de volksgezondheid en voor het milieu anders niet naar behoren kunnen worden onderzocht (zie in die zin arrest van 9 december 2008, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punten 75 en 77).

52      Met betrekking tot de richtlijnen 90/313 en 2003/4 dient daaraan te worden toegevoegd dat, zoals de advocaat-generaal in punt 56 van haar conclusie heeft opgemerkt, een lidstaat zich niet kan beroepen op een uitzonderingsbepaling in één van die richtlijnen om de toegang te weigeren tot informatie die zich uit hoofde van de bepalingen van de richtlijnen 90/220 en 2001/18 in het publieke domein bevindt.

53      Tot slot volstaat het met betrekking tot het door de verwijzende rechter ter sprake gebrachte artikel 95 EG op te merken dat de betrokken lidstaat van de door dit artikel geboden mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.

54      Gelet op het voorgaande kunnen de bepalingen van artikel 3, lid 2, van richtlijn 90/313 en van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2003/4 volgens welke een verzoek om milieu-informatie kan worden afgewezen wanneer openbaarmaking van de verzochte informatie afbreuk kan doen aan bepaalde belangen, waaronder de openbare veiligheid, niet nuttig worden aangevoerd tegen de transparantieverplichtingen van artikel 25, lid 4, van richtlijn 2001/18.

55      Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat er geen voorbehoud in verband met de bescherming van de openbare orde of van andere wettelijk beschermde belangen kan worden aangevoerd tegen de mededeling van de in artikel 25, lid 4, van richtlijn 2001/18 vermelde informatie.

 Kosten

56      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      De „plaats van introductie” in de zin van artikel 25, lid 4, eerste streepje, van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad, wordt bepaald door alle informatie over de locatie van de introductie die de kennisgever verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze introductie zal plaatsvinden in het kader van de procedures van de artikelen 6 tot en met 8, 13, 17, 20 of 23 van deze richtlijn.

2)      Er kan geen voorbehoud in verband met de bescherming van de openbare orde of van andere wettelijk beschermde belangen worden aangevoerd tegen de mededeling van de in artikel 25, lid 4, van richtlijn 2001/18 vermelde informatie.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.