Language of document : ECLI:EU:C:2016:542

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer)

22 juni 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Geen redelijke twijfel – Rechterlijke bevoegdheid in huwelijkszaken – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Artikel 16, lid 1, onder a) – Bepaling van het tijdstip waarop een zaak bij een gerecht aanhangig is gemaakt – Begrip ‚tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend’”

In zaak C‑173/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Court of Appeal (rechter in tweede aanleg, Ierland) bij beslissing van 18 maart 2016, ingekomen bij het Hof op 29 maart 2016, in de procedure

M. H.

tegen

M. H.,

geeft

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, C. G. Fernlund (rapporteur) en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 16, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. H. en M. H. over de verbreking van de gezinsband.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 16 van verordening nr. 2201/2003, met het opschrift „Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht”, bepaalt in lid 1:

„Een zaak wordt geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt:

a)      op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen;

of

b)      indien de betekening of mededeling van dit stuk moet plaatsvinden voordat het bij het gerecht wordt neergelegd, op het tijdstip waarop het door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of mededeling, wordt ontvangen, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk bij het gerecht neer te leggen.”

4        Artikel 19, leden 1 en 3, van deze verordening bepaalt:

„1.      Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen procedures tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig zijn, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

[...]

3.      Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verwijst het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar dat gerecht.

In dit geval kan de partij die de procedure aanhangig heeft gemaakt bij het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, die vordering aanhangig maken bij het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht.”

 Iers recht

5        Ingevolge de in Ierland van toepassing zijnde procedureregels, zoals door de verwijzende rechter weergegeven, is een geding aanhangig wanneer de dagvaarding (summons) is ingeschreven (issued) door de griffie van de betrokken rechtbank. Betekening van de dagvaarding voorafgaande aan de aanhangigmaking van de zaak is niet vereist. Nadat de dagvaarding is ingeschreven wordt deze aan de verwerende partij betekend.

6        Hoewel de procedure slechts als aanhangig wordt beschouwd wanneer deze door inschrijving van de dagvaarding is ingeleid, is de betrokken rechtbank wel bevoegd om, voordat de dagvaarding is ingeschreven, in de betrokken procedure te beslissen. Dit is het geval in familierechtelijke spoedprocedures.

 Recht van het Verenigd Koninkrijk

7        Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de in het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales) van toepassing zijnde procedureregels vergelijkbaar zijn met de in Ierland van toepassing zijnde regels zoals in de punten 5 en 6 van deze beschikking zijn uiteengezet. Een geding wordt echter ingeleid door een verzoekschrift (petition) in plaats van een dagvaarding.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

8        M. H., verzoeker in het hoofdgeding, en M. H., verweerster in het hoofdgeding, zijn op 26 juni 1982 getrouwd.

9        Verweerster in het hoofdgeding heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, ingekomen ter griffie van de familierechter van het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales) op 7 september 2015 om 7.53 uur. Om ten laatste 10.30 uur van diezelfde dag is op dit verzoekschrift een stempel met de datum aangebracht. Het verzoekschrift is vervolgens op 11 september 2015 door de griffie van dit gerecht ingeschreven, en op 15 september 2015 aan verzoeker in het hoofdgeding betekend.

10      Verzoeker in het hoofdgeding heeft een dagvaarding tot scheiding van tafel en bed ingediend, ingekomen ter griffie van de High Court (hogere rechterlijke instantie, Ierland) op 7 september 2015 omstreeks 14.30 uur, die deze dagvaarding kort daarna, op dezelfde dag, heeft ingeschreven. De dagvaarding is op 9 september 2015 aan verweerster in het hoofdgeding betekend.

11      De door verweerster in het hoofdgeding ingeleide scheidingsprocedure bij de familierechter van het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales) wordt geacht te dateren van 11 september 2015 en vanaf deze datum bij dat gerecht aanhangig te zijn. De door verzoeker in het hoofdgeding bij de High Court in Ierland ingeleide procedure tot scheiding van tafel en bed wordt geacht te dateren van 7 september 2015 en vanaf deze datum bij dat gerecht aanhangig te zijn.

12      In het kader van de in Ierland ingeleide procedure hebben verzoeker respectievelijk verweerster in het hoofdgeding de High Court verzocht te verklaren dat deze rechterlijke instantie, wat verzoeker in het hoofdgeding betreft, en de familierechter van het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales), wat verweerster in het hoofdgeding betreft, voor de toepassing van artikel 19 van verordening nr. 2201/2003 moet worden aangemerkt als gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

13      De High Court heeft op deze verzoeken uitspraak gedaan door op grond van artikel 16 van verordening nr. 2201/2003 te oordelen dat de familierechter van het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales) het gerecht is waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

14      Verzoeker in het hoofdgeding heeft bij de verwijzende rechterlijke instantie hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

15      De Court of Appeal (rechter in tweede aanleg, Ierland) heeft daarop de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Dient artikel 16, lid 1, onder a), van verordening nr. 2201/2003 aldus te worden uitgelegd dat met het ‚tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid [...] bij het gerecht wordt ingediend’ wordt bedoeld:

a)      het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid door het gerecht is ontvangen, zelfs indien overeenkomstig de nationale wetgeving de zaak door de enkele ontvangst ervan nog niet onmiddellijk een aanvang neemt; of

b)      het tijdstip waarop, na ontvangst van het stuk waarmee het geding wordt ingeleid, de zaak overeenkomstig de nationale wetgeving aanvang neemt?”

16      De verwijzende rechter heeft het Hof verzocht de versnelde procedure van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof op de onderhavige zaak toe te passen.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

17      Overeenkomstig artikel 99 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, te allen tijde op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

18      Deze bepaling dient op de onderhavige zaak te worden toegepast.

19      Gelet op het feit dat er in deze zaak overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering door middel van deze beschikking uitspraak wordt gedaan, hoeft niet te worden beslist op het verzoek om behandeling volgens de versnelde procedure.

20      De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of artikel 16, lid 1, onder a), van verordening nr. 2201/2003 aldus moet worden uitgelegd dat het „tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend” in de zin van deze bepaling, het tijdstip is waarop de indiening bij het betrokken gerecht plaatsvindt, zelfs indien de zaak hierdoor overeenkomstig het nationale recht nog niet onmiddellijk een aanvang neemt.

21      Recentelijk heeft het Hof zich in het arrest van 6 oktober 2015, A (C‑489/14, EU:C:2015:654), uitgesproken over de vraag betreffende aanhangigheid tussen twee procedures bij twee gerechten van onderscheiden lidstaten, de ene inzake echtscheiding en de andere inzake scheiding van tafel en bed.

22      Wat het doel van de in artikel 19 van verordening nr. 2201/2003 neergelegde aanhangigheidsregels betreft, heeft het Hof geoordeeld dat die regels zien op het voorkomen van parallelle procedures voor de rechters van verschillende lidstaten en de tegenstrijdige beslissingen die ervan het resultaat zouden kunnen zijn. Hiertoe heeft de wetgever van de Europese Unie beoogd een duidelijke en afdoende regeling in te stellen om problemen op het gebied van aanhangigheid op te lossen (zie arrest van 6 oktober 2015, A, C‑489/14, EU:C:2015:654, punt 29).

23      Zoals blijkt uit de woorden „gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht” en „gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht” in artikel 19, leden 1 en 3, van verordening nr. 2201/2003, is deze regeling gebaseerd op de chronologische volgorde waarin de zaak bij de gerechten is aangebracht.

24      Om het tijdstip te bepalen waarop de zaak wordt geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt en dus vast te stellen bij welk gerecht de zaak het eerst is aangebracht, moet worden verwezen naar artikel 16 van voornoemde verordening, met als opschrift „Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht”.

25      Het Hof heeft in punt 30 van de beschikking van 16 juli 2015, P (C‑507/14, niet gepubliceerd, EU:C:2015:512), geoordeeld dat deze bepaling een autonome definitie geeft van het tijdstip waarop een zaak geacht moet worden bij een gerecht te zijn aangebracht. De Uniewetgever heeft met het tijdstip waarop een zaak bij een gerecht aanhangig is gemaakt, een uniform begrip voor ogen gehad dat wordt bepaald door de verwezenlijking van één enkele handeling, te weten, naargelang van het betrokken procesrecht, de indiening van het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of de betekening, maar neemt desalniettemin vervolgens ook de effectieve verwezenlijking van de tweede handeling in overweging. Zo is ingevolge artikel 16, lid 1, onder a), van verordening nr. 2201/2003 het tijdstip van aanhangigmaking van een zaak het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen (beschikking van 16 juli 2015, P, C‑507/14, niet gepubliceerd, EU:C:2015:512, punt 32).

26      Het Hof heeft vastgesteld dat ingevolge artikel 16, lid 1, onder a), van verordening nr. 2201/2003, de aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht niet de verwezenlijking van twee voorwaarden vereist, te weten de indiening van het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk, en de betekening of de mededeling aan de verweerder van het stuk, maar van één enkele voorwaarde, namelijk de indiening van het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk. Volgens deze bepaling wordt met de enkele indiening een zaak aanhangig gemaakt, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen (beschikking van 16 juli 2015, P, C‑507/14, niet gepubliceerd, EU:C:2015:512, punt 37).

27      Ten aanzien van deze voorwaarde heeft het Hof opgemerkt dat het doel ervan is bescherming te bieden tegen misbruik van procedure. Om na te gaan of aan die voorwaarde is voldaan, zou aldus enkel rekening worden gehouden met een gebrek aan zorgvuldigheid bij de verzoeker, en niet met de traagheid die het gevolg is van het gerechtelijk stelsel van de aangezochte rechter (beschikking van 16 juli 2015, P, C‑507/14, niet gepubliceerd, EU:C:2015:512, punt 34).

28      Uit de voorgaande overwegingen volgt, zoals de verwijzende rechter ook heeft opgemerkt, dat wanneer eenmaal vaststaat welke van de twee mogelijkheden uit artikel 16, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 2201/2003 overeenkomstig de keuze van de betrokken lidstaat van toepassing is, het tijdstip waarop een zaak bij een gerecht aanhangig is gemaakt, louter berust op de objectieve vaststelling, in het kader van de eerste mogelijkheid voorzien in artikel 16, lid 1, onder a), van het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij dat gerecht wordt ingediend, onafhankelijk van enige regel van nationaal procesrecht die beoogt vast te stellen wanneer en in welke omstandigheden het geding is ingeleid of als zijnde aanhangig wordt beschouwd, mits het vereiste van de betekening of mededeling van dat stuk aan de verweerder vervolgens niet door de verzoeker is veronachtzaamd.

29      Bijgevolg dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 16, lid 1, onder a), van verordening nr. 2201/2003 aldus moet worden uitgelegd dat het „tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend”, in de zin van deze bepaling, het tijdstip is waarop deze indiening bij het betrokken gerecht plaatsvindt, zelfs indien de zaak hierdoor overeenkomstig het nationale recht nog niet onmiddellijk een aanvang neemt.

 Kosten

30      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 16, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 moet aldus worden uitgelegd dat het „tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend”, in de zin van deze bepaling, het tijdstip is waarop deze indiening bij het betrokken gerecht plaatsvindt, zelfs indien de zaak hierdoor overeenkomstig het nationale recht nog niet onmiddellijk een aanvang neemt.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.