Language of document :

Beroep ingesteld op 14 december 2006 - Viega / Commissie

(Zaak T-375/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Viega GmbH & Co. KG (Attendorn, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Burrichter, T. Mäger en F. W. Bulst, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1, lid 1, van de beschikking nietig te verklaren voor zover daarbij wordt vastgesteld dat verzoekster inbreuk heeft gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en op artikel 53, lid 1, EER-Overeenkomst;

artikel 2 van de beschikking nietig te verklaren voor zover daarbij aan verzoekster een geldboete van 54,29 miljoen EUR wordt opgelegd;

subsidiair, de bij artikel 2 van de beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete passend te verlagen;

verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2006) 4180 def. van de Commissie van 20 september 2006 in zaak COMP/F-1/38.121 - fittingen. Bij de bestreden beschikking wordt verzoekster een geldboete opgelegd wegens inbreuk op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER-Overeenkomst. Zij heeft volgens de Commissie van 12 december 1991 tot en met 22 maart 2001 deelgenomen aan een aantal overeenkomsten in de vorm van het vaststellen van de prijzen, het maken van afspraken betreffende prijslijsten en kortingen, het invoeren van prijsverhogingsregelingen, het verdelen van de markten en de afnemers en het uitwisselen van economische informatie betreffende de markt van fittingen uit koper en koperlegeringen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

In de eerste plaats stelt zij dat de bestreden beschikking artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/20031 schendt doordat verweerster door een onjuiste vaststelling van het omzetbedrag inbreuk heeft gemaakt op bepaalde basisbeginselen inzake het opleggen van een geldboete. Teneinde de zwaarte van de vermeende inbreuk door verzoekster te beoordelen had verweerster bij de vaststelling van de omzet rekening moeten houden met haar omzet voor persfittingen, hoewel verzoekster met betrekking tot persfittingen nooit aan enige inbreuk op de mededingingsregels heeft deelgenomen.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie door een onjuiste vaststelling van verzoeksters deelname, of van de duur van haar deelname, aan de vermeende mededingingsregeling artikel 81, lid 1, EG alsmede artikel 253 EG heeft geschonden. Volgens verzoekster heeft verweerster geen uitvoerige bewijzen ten laste overgelegd en ten onrechte inbreuken vastgesteld.

Verder stelt verzoekster, subsidiair, schending van artikel 81, lid 1, EG en van artikel 253 EG doordat de geografische omvang van de inbreuken in artikel 1 van de bestreden beschikking met betrekking tot verzoekster onjuist is vastgesteld.

Ten slotte betoogt verzoekster, eveneens subsidiair, dat verweerster in artikel 2 van de bestreden beschikking artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 heeft geschonden doordat zij voorbijgaat aan de basisbeginselen die gelden bij de vaststelling van een geldboete. Dienaangaande stelt verzoekster dat de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten2 onjuist zijn toegepast doordat de inbreuk als een zeer zware inbreuk is aangemerkt, de duur van de inbreuk onjuist is vastgesteld, het basisbedrag wegens de duur van de inbreuk onjuist is verhoogd en geen rekening is gehouden met de verzachtende omstandigheden.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

2 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3).