Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 26 juli 2017 door de Landeskreditbank Baden-Württemberg – Förderbank tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid) van 16 mei 2017 in zaak T-122/15, Landeskreditbank Baden-Württemberg – Förderbank / Europese Centrale Bank

(Zaak C-450/17 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Landeskreditbank Baden-Württemberg – Förderbank (vertegenwoordigers: A. Glos, T. Lübbig en M. Benzing, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Centrale Bank (ECB), Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 16 mei 2017 in zaak T-122/15 vernietigen;

besluit ECB/SSM/15/1 (0SK1ILSPWNVBNQWU0W18/3) van de ECB van 5 januari 2015 nietig verklaren en tegelijkertijd gelasten dat de vervanging van besluit ECB/SSM/14/1 (0SK1ILSPWNVBNQWU0W18/1) van de ECB van 1 september 2014 verder zal blijven gelden;

subsidiair, bovengenoemd arrest van het Gerecht vernietigen en de zaak naar het Gerecht terug verwijzen;

de ECB verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

1.    Eerste middel van hogere voorziening: schending van het Unierecht bij de uitlegging en de toepassing van artikel 6, lid 4, van verordening nr. 1024/20131 en artikel 70 van de GTM-kaderverordening2

Het Gerecht heeft de relevante bepalingen van artikel 6, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 1024/2013 juncto artikel 70, lid 1, van de GTM-kaderverordening onjuist uitgelegd. Het is verkeerdelijk tot de slotsom gekomen dat „bijzondere omstandigheden” die tot indeling van een instelling als minder belangrijke entiteit dienen te leiden, slechts dan voorhanden zijn wanneer de doelstellingen van verordening nr. 1024/2013 beter door rechtstreeks prudentieel toezicht door de nationale autoriteiten dan door rechtstreeks toezicht door de ECB kunnen worden bereikt. Het Gerecht gaat bij zijn uitlegging alleen uit van de Engelse taalversie van verordening nr. 1024/2013 en maakt daardoor inbreuk op het beginsel dat alle taalversies in dezelfde mate juridisch verbindend zijn. Het Gerecht laat ten onrechte na de bepalingen uit te leggen tegen de achtergrond van recht van een hogere rang, in onderhavige geval het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot de bevoegdheid. Het heeft verkeerdelijk geoordeeld dat de ECB geen kennelijke fout had gemaakt bij de beoordeling van de feiten en het heeft, net als voorheen de ECB, niet onderzocht of rekwirante op grond van de door haar aangevoerde specifieke feitelijke omstandigheden wegens „bijzondere omstandigheden” in de zin van artikel 6, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 1024/2013 juncto artikel 70, lid 1, van de GTM-kaderverordening als minder belangrijke entiteit had moeten worden ingedeeld. Het Gerecht zou daardoor zijn tekortgeschoten in zijn verplichting, het betrokken besluit volledig op beoordelingsfouten te onderzoeken.

2.    Tweede middel van hogere voorziening: onjuiste opvatting van het bestreden besluit en onjuiste beoordeling van de motiveringseisen

Het Gerecht vat de motivering van het bestreden besluit onjuist op en vervangt de door de ECB gegeven motivering door zijn eigen motivering. Omdat het Gerecht de inhoud van het bestreden besluit onjuist opvat, gaat het eraan voorbij dat dit besluit niet voldoet aan eisen waarvan de motivering volgens het Unierecht moet voldoen. De motivering van het bestreden besluit is dan ook incoherent en innerlijk tegenstrijdig.

3.    Derde middel van hogere voorziening: het Gerecht heeft procedurele fouten gemaakt door bij de behandeling van het geding aspecten te betrekken die niet het voorwerp van het geding waren

    Het arrest van het Gerecht maakt inbreuk op het recht van rekwirante om in rechte te worden gehoord en op het beginsel van hoor en wederhoor. De motivering van het arrest bevat voor de beslissing relevante opvattingen die tijdens de procedure in rechte niet het voorwerp van een debat zijn geweest.

____________

1 Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287, blz. 63).

2 Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (PB L 141, blz. 1).