Language of document : ECLI:EU:C:2017:827

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF

24 oktober 2017 (*)

„Versnelde procedure”

In zaak C‑573/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de rechtbank Amsterdam (Nederland) bij beslissing van 28 september 2017, ingekomen bij het Hof op 28 september 2017, in de procedure betreffende de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen

Daniel Adam Popławski,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF,

de rechter-rapporteur, C. Lycourgos, en de advocaat-generaal, Y. Bot, gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het beginsel van de voorrang van het Unierecht en van artikel 28, lid 2, van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van de tenuitvoerlegging in Nederland van een Europees aanhoudingsbevel dat op 7 oktober 2013 door een Poolse rechterlijke instantie is uitgevaardigd tegen Daniel Adam Popławski.

3        Blijkens de verwijzingsbeslissing vraagt de rechtbank Amsterdam zich in de procedure voor de tenuitvoerlegging van dat Europees aanhoudingsbevel af of zij op grond van het beginsel van de voorrang van het Unierecht een bepaling van nationaal recht buiten toepassing mag laten indien deze bepaling niet kan worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1), en of artikel 28, lid 2, van kaderbesluit 2008/909 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de verklaringen die de lidstaten krachtens deze bepaling kunnen afleggen, na de vaststelling van het laatstgenoemde kaderbesluit worden afgelegd.

4        Daarom heeft de rechtbank Amsterdam de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing. Tevens heeft deze rechterlijke instantie het Hof verzocht om de zaak te behandelen volgens een versnelde procedure overeenkomstig artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

5        Volgens deze bepaling kan de president van het Hof – op verzoek van de verwijzende rechter of bij wijze van uitzondering ambtshalve – wanneer de aard van de zaak een behandeling binnen korte termijnen vereist, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslissen een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure die afwijkt van de bepalingen van dat Reglement voor de procesvoering.

6        Ter ondersteuning van zijn verzoek om de onderhavige zaak te behandelen volgens een versnelde procedure, onderstreept de verwijzende rechter dat het in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van groot belang is dat voor tenuitvoerlegging vatbare vrijheidsstraffen zo snel mogelijk daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd, en dat niet alleen de betrokkenen, maar ook de uitvaardigende rechterlijke autoriteiten zo kort mogelijk in onzekerheid verkeren over de lidstaat waarin die straffen ten uitvoer zullen worden gelegd. Voorts merkt de verwijzende rechter op dat hij verwacht dat de tenuitvoerlegging van een groot aantal Europese aanhoudingsbevelen zal worden opgeschort in afwachting van de uitspraak van het arrest dat naar aanleiding van zijn verzoek om een prejudiciële beslissing zal worden gewezen.

7        In dit verband volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de omstandigheid dat de verwijzende rechter alles in het werk dient te stellen om te zorgen voor een snelle beslechting van het hoofdgeding, op zichzelf niet volstaat als rechtvaardiging om overeenkomstig artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering een versnelde procedure toe te passen (zie in die zin beschikkingen van de president van het Hof van 31 januari 2011, Micşa, C‑573/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:39, punt 11, en 7 oktober 2013, Rabal Cañas, C‑392/13, niet gepubliceerd, EU:C:2013:877, punt 15). Evenzo vormt de duur van een voor de verwijzende rechter aanhangige strafrechtelijke procedure als zodanig geen omstandigheid die de toepassing van een versnelde procedure op grond van dat artikel 105, lid 1, rechtvaardigt (beschikking van de president van het Hof van 29 september 2008, Pontini e.a., C‑375/08, niet gepubliceerd, EU:C:2008:528, punt 10).

8        Bovendien blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat het grote aantal personen of juridische situaties dat mogelijkerwijs wordt geraakt door de beslissing die de verwijzende rechter moet nemen nadat hij het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing, als zodanig geen uitzonderlijke omstandigheid is die de toepassing van een versnelde procedure kan rechtvaardigen (zie met name beschikkingen van de president van het Hof van 5 oktober 2012, Abdullahi, C‑394/12, niet gepubliceerd, EU:C:2012:623, punt 11; 5 juni 2014, Sánchez Morcillo en Abril García, C‑169/14, EU:C:2014:1388, punt 10, en 27 juni 2016, S., C‑283/16, niet gepubliceerd, EU:C:2016:482, punt 12). Hetzelfde behoort te gelden voor de omstandigheid dat de behandeling van een groot aantal zaken mogelijkerwijs zal worden geschorst in afwachting van de beslissing van het Hof naar aanleiding van de prejudiciële verwijzing.

9        Het verzoek van de rechtbank Amsterdam om de onderhavige zaak te behandelen volgens een versnelde procedure, kan derhalve niet worden toegewezen.

De president van het Hof beschikt:

Het verzoek van de rechtbank Amsterdam (Nederland) om zaak C‑573/17 te behandelen volgens de versnelde procedure als bedoeld in artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, wordt afgewezen.

Luxemburg, 24 oktober 2017.

De griffier

 

De president

A. Calot Escobar

 

K. Lenaerts


*      Procestaal: Nederlands.