Language of document : ECLI:EU:C:2013:224

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

11 april 2013 (*)

„Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Artikel 45 VWEU – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 71 – Atypische grensarbeider die volledig werkloos is en privé en beroepsmatig banden in lidstaat van laatste werkzaamheden heeft behouden – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 65 – Recht op uitkering in lidstaat van woonplaats – Weigering van betaling door lidstaat van laatste werkzaamheden – Toelaatbaarheid – Relevantie van arrest Hof van 12 juni 1986, Miethe (1/85) – Overgangsbepalingen – Artikel 87, lid 8 – Begrip ‚situatie [die] voortduurt’”

In zaak C‑443/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) bij beslissing van 25 augustus 2011, ingekomen bij het Hof op 29 augustus 2011, in de procedure

F. P. Jeltes,

M. A. Peeters,

J. G. J. Arnold

tegen

Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, E. Jarašiūnas, A. Ó Caoimh, C. Toader en C. G. Fernlund (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 oktober 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        F. P. Jeltes, vertegenwoordigd door P. van der Wulp,

–        M. A. Peeters, vertegenwoordigd door S. van der Beek-Verdoorn,

–        de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door I. Eijkhout als gemachtigde,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Noort en C. Wissels als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door D. Hadroušek en M. Smolek als gemachtigden,

–        de Deense regering, vertegenwoordigd door V. Pasternak Jørgensen en C. Vang als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller en T. Henze als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en V. Kreuschitz als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 januari 2013,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 65 en 87, lid 8, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB L 284, blz. 43; hierna: „verordening nr. 883/2004”), alsmede van artikel 45 VWEU en van artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van gedingen tussen F. P. Jeltes, M. A. Peeters en J. G. J. Arnold enerzijds en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen anderzijds over de afwijzing door laatstgenoemde van de verzoeken van eerstgenoemden om verkrijging of handhaving van uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (hierna: „WW”).

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

 Verordening (EEG) nr. 1408/71

3        In artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB L 177, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”), wordt bepaald:

„Voor de toepassing van deze verordening:

[...]

b)      wordt onder ‚grensarbeider’ verstaan iedere werknemer of zelfstandige die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent op het grondgebied van een lidstaat en woont op het grondgebied van een andere lidstaat, waarheen hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert; [...]

[...]

o)      wordt onder ‚bevoegd orgaan’ verstaan:

i)      het orgaan waarbij de betrokkene is aangesloten op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt

[...]

[...]

q)      wordt onder ‚bevoegde staat’ verstaan de lidstaat op het grondgebied waarvan het bevoegde orgaan zich bevindt;

[...]”

4        Artikel 71 van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

„1.      De werkloze werknemer die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat woonde, heeft recht op uitkering overeenkomstig de volgende bepalingen:

a)      i)      de grensarbeider die in de onderneming waarin hij werkzaam is, gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de bevoegde staat, alsof hij op het grondgebied van die staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend;

ii)      de volledig werkloze grensarbeider heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof die wettelijke regeling tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op hem van toepassing was geweest; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend;

b)      i)      een werknemer die geen grensarbeider is en gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden of volledig werkloos is, doch ter beschikking blijft van zijn werkgever of van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de bevoegde staat, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van die staat, alsof hij op het grondgebied van die staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend;

ii)      een werknemer die geen grensarbeider is, volledig werkloos is en zich ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de lidstaat waarop hij woont of die naar dit grondgebied terugkeert, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van deze staat, alsof hij zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied daarvan had uitgeoefend; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend. Indien deze werknemer evenwel in het genot van uitkering werd gesteld voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wettelijke regeling waarvan hij het laatst onderworpen was, heeft hij recht op uitkering overeenkomstig artikel 69. De uitkering volgens de wettelijke regeling van de staat op het grondgebied waarvan hij woont, wordt geschorst gedurende het tijdvak waarin de werkloze op grond van artikel 69 aanspraak kan maken op uitkering krachtens de wettelijke regeling waaraan hij het laatst onderworpen was.

[...]”

 Verordening nr. 883/2004

5        Artikel 1 van deze verordening omschrijft de begrippen „grensarbeider”, „bevoegd orgaan” en „bevoegde lidstaat” in bewoordingen die nagenoeg identiek zijn aan die welke in artikel 1 van verordening nr. 1408/71 zijn gebruikt.

6        In artikel 11, lid 3, sub c, van verordening nr. 883/2004 wordt bepaald dat „voor degene die een werkloosheidsuitkering ontvangt overeenkomstig artikel 65 volgens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, de wetgeving van die lidstaat [geldt]”.

7        Artikel 65 van die verordening, dat als opschrift heeft „Werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden in een andere dan de bevoegde lidstaat woonden”, luidt als volgt:

„1.      De gedeeltelijke of door onvoorziene omstandigheden werkloos geraakte werkloze die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde, moet zich ter beschikking van zijn werkgever of van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de bevoegde lidstaat stellen. Hij heeft recht op uitkering volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat alsof hij in die lidstaat woonde. Deze uitkering wordt door het orgaan van de bevoegde lidstaat verleend.

2.      De volledig werkloze, die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat blijft wonen of ernaar terugkeert, stelt zich ter beschikking van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij woont. Onverminderd de toepassing van artikel 64 mag een volledig werkloze zich daarnaast ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht.

Een werkloze die geen grensarbeider is en die niet terugkeert naar de lidstaat van zijn woonplaats, stelt zich ter beschikking [...] van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen was.

3.      De in lid 2, eerste zin, bedoelde werkloze registreert zich als werkzoekende bij de bevoegde diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij woont, wordt onderworpen aan de daar georganiseerde controles, en houdt zich aan de door de wetgeving van die lidstaat gestelde voorwaarden. Indien hij zich tevens als werkzoekende wenst [...] te registreren in de lidstaat waar hij zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht, voldoet hij volledig aan de in die lidstaat geldende verplichtingen.

4.      De uitvoering van lid 2, tweede zin, en van lid 3, tweede zin, alsmede de regelingen voor de uitwisseling van informatie, de samenwerking en wederzijdse bijstandverlening tussen de organen en diensten van de lidstaat van de woonplaats en de lidstaat waar de betrokkene het laatst werkzaamheden heeft verricht, worden vastgesteld in de toepassingsverordening.

5.      a)      De in lid 2, eerste en tweede zin, bedoelde werkloze heeft recht op uitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst aan die wetgeving onderworpen was. Deze prestaties worden verleend door het orgaan van de woonplaats.

b)      Een werknemer die geen grensarbeider is, en aan wie uitkering is verleend voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat aan welks wetgeving hij het laatst onderworpen was, heeft echter bij zijn terugkeer naar de lidstaat van de woonplaats, eerst recht op uitkering overeenkomstig artikel 64, waarbij het recht op uitkering krachtens onderdeel a geschorst wordt, zolang hij recht op uitkering heeft krachtens de wetgeving waaraan hij het laatst onderworpen was.

6.      De door het orgaan van de woonplaats verleende uitkeringen krachtens lid 5 blijven ten laste van dit orgaan. [...]

[...]”

8        Artikel 87 van verordening nr. 883/2004, dat als opschrift heeft „Overgangsbepalingen”, luidt als volgt:

„1.      Aan deze verordening kan geen enkel recht worden ontleend voor het tijdvak dat aan de datum van haar toepassing voorafgaat.

[...]

8.      Indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen is, blijft de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, maar in elk geval niet langer dan 10 jaar te rekenen vanaf de toepassingsdatum van deze verordening, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is. Indien de aanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de toepassingsdatum van deze verordening wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van deze verordening van toepassing is, is deze wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de toepassingsdatum van deze verordening. Indien de aanvraag wordt ingediend nadat deze termijn verstreken is, is genoemde wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de eerste dag van de volgende maand.

[...]”

 Verordening (EG) nr. 987/2009

9        Punt 13 van de considerans van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004 (PB L 284, blz. 1; hierna: „toepassingsverordening”) luidt als volgt:

„Deze verordening voorziet in maatregelen en procedures om de mobiliteit van werknemers en werklozen te bevorderen. Volledig werkloos geworden grensarbeiders kunnen zich ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdienst in zowel het woonland als de lidstaat waar zij hun laatste werkzaamheden hebben verricht. Zij hebben evenwel alleen aanspraak op een uitkering van de lidstaat waar zij wonen.”

 Nederlands recht

10      Uit de stukken waarover het Hof beschikt, blijkt dat artikel 19, lid 1, sub f, van de WW het recht van de werknemers op een werkloosheidsuitkering afhankelijk stelt van de voorwaarde dat deze werknemers op het nationale grondgebied wonen.

 De aan de hoofdgedingen ten grondslag liggende feiten en de prejudiciële vragen

11      Jeltes, Peeters en Arnold zijn grensarbeiders met de Nederlandse nationaliteit die in Nederland hebben gewerkt terwijl zij (de eerste twee) in België en (de derde) in Duitsland woonden.

12      Jeltes is werkloos geworden in augustus 2010, dus na de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 op 1 mei 2010. Hij heeft op grond van de WW een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering ingediend bij de Nederlandse autoriteiten, die zijn aanvraag hebben afgewezen.

13      Peeters heeft haar baan verloren in mei 2009 en heeft van de Nederlandse autoriteiten een werkloosheidsuitkering gekregen. Op 26 april 2010 heeft zij een nieuwe baan gevonden, doch op 18 mei 2010 is zij opnieuw werkloos geworden. Tijdens de periode waarin de betrokkene weer heeft gewerkt, is haar geen werkloosheidsuitkering betaald, doch de Nederlandse autoriteiten hadden haar meegedeeld, dat zij, indien zij vóór 25 oktober 2010 opnieuw werkloos zou worden, om herleving van haar werkloosheidsuitkering zou kunnen verzoeken. Toen Peeters zich tot de Nederlandse autoriteiten wendde nadat zij opnieuw haar baan had verloren, hebben deze autoriteiten echter geweigerd, die uitkering te doen herleven.

14      Arnold heeft zijn baan verloren en heeft vanaf 2 februari 2009 van de Nederlandse autoriteiten een werkloosheidsuitkering ontvangen op grond van de WW. In maart 2009 is Arnold in Duitsland als zelfstandige beginnen te werken. De Nederlandse autoriteiten hebben de betaling van de werkloosheidsuitkering aan de betrokkene stopgezet en hebben hem meegedeeld dat hij, indien hij vóór 30 augustus 2011 volledig zou stoppen met werken als zelfstandige, om herleving van zijn werkloosheidsuitkering zou kunnen verzoeken. Arnold heeft deze activiteit stopgezet en heeft op 1 juni 2010 verzocht om herleving van de werkloosheidsuitkering. De Nederlandse autoriteiten hebben echter geweigerd hem deze uitkering toe te kennen.

15      Uit de verwijzingsbeslissing en de stukken waarover het Hof beschikt, blijkt dat naar Nederlands recht geen werkloosheidsuitkering kan worden betaald aan werkloze werknemers die niet verblijf houden op het nationale grondgebied. De verwijzende rechterlijke instantie voegt eraan toe dat de Nederlandse autoriteiten hun weigering met betrekking tot de drie verzoekers in het hoofdgeding hebben gebaseerd op artikel 65 van verordening nr. 883/2004, dat de woonlidstaat, in het onderhavige geval het Koninkrijk België voor de eerste twee en de Bondsrepubliek Duitsland voor de derde, aanwijst als de lidstaat die is belast met de toekenning van de werkloosheidsuitkering.

16      De verzoekers in het hoofdgeding hebben bij de Rechtbank Amsterdam een beroep ingesteld tegen de weigeringsbesluiten van de Nederlandse autoriteiten. Deze rechterlijke instantie verklaart dat niet wordt betwist dat verzoekers op grond van artikel 65 van verordening nr. 883/2004 geen aanspraak hebben op een werkloosheidsuitkering van die autoriteiten. Zij voegt er echter aan toe dat evenmin wordt betwist dat deze personen atypische grensarbeiders in de zin van het arrest van 12 juni 1986, Miethe (1/85, Jurispr. blz. 1837), zijn, in die zin dat zij privé en beroepsmatig bijzonder nauwe banden in de lidstaat van hun laatste werkzaamheden hebben behouden. Volgens deze rechterlijke instantie volgt hieruit dat zij waarschijnlijk in die staat, in het onderhavige geval het Koninkrijk der Nederlanden, de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven hebben. Zij vraagt zich bijgevolg af of, zoals in het reeds aangehaalde arrest Miethe, dient te worden geoordeeld dat verzoekers in die lidstaat aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering.

17      Omdat zij er echter aan twijfelt of het reeds aangehaalde arrest Miethe ten gevolge van de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 nog steeds relevant is, heeft de Rechtbank Amsterdam de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Geldt onder verordening nr. 883/2004 nog steeds de aanvullende strekking van het onder de vigeur van verordening nr. 1408/71 gewezen arrest Miethe [reeds aangehaald], te weten een keuzerecht voor de atypische grensarbeider ten aanzien van de lidstaat waar hij zich ter beschikking stelt van de arbeidsbemiddeling en van waaruit hij een werkloosheidsuitkering ontvangt op de grond dat in de lidstaat van zijn keuze de kansen op re‑integratie in het arbeidsproces het grootst zijn? Of waarborgt artikel 65 van verordening nr. 883/2004, in zijn geheel bezien, reeds in voldoende mate dat de volledig werkloze werknemer een uitkering ontvangt onder voorwaarden die voor hem voor het zoeken naar werk het meest gunstig zijn, en heeft het arrest Miethe zijn toegevoegde waarde verloren?

2)      Verzet het Unierecht, in casu artikel 45 van het VWEU of artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1612/68, zich ertegen dat een lidstaat weigert een werkloosheidsuitkering op grond van zijn nationale wetgeving toe te kennen in het geval van een volledig werkloos geworden migrerende werknemer (grensarbeider), die in die lidstaat zijn laatste werkzaamheden verrichtte en van wie, gelet op de aanwezigheid van sociale en familiebanden, kan worden aangenomen dat hij in die lidstaat de beste kansen heeft op re‑integratie in het arbeidsproces, enkel op de grond dat hij in een andere lidstaat woonachtig is?

3)      Hoe luidt – gelet op artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004, artikel 17 van het Handvest van de grondrechten [van de Europese Unie], alsmede het rechtszekerheidsbeginsel – het antwoord op de hiervoor gestelde vraag als aan een dergelijke werknemer reeds vóór de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 een werkloosheidsuitkering op grond van het recht van de voormalige werkstaat is toegekend en waarvan de maximale uitkerings‑ en herlevingsduur ten tijde van die inwerkingtreding nog niet was verstreken (en waarbij die uitkering is beëindigd op grond van het feit dat de werkloze nieuw werk heeft aanvaard)?

4)      Luidt het antwoord op de tweede vraag anders indien aan de betrokken werkloze grensarbeider[s] toezeggingen zijn gedaan dat zij om herleving van hun recht op uitkering kunnen verzoeken, indien zij na het vinden van nieuw werk opnieuw werkloos worden, en de verstrekte informatie hieromtrent niet juist of niet ondubbelzinnig geweest blijkt te zijn als gevolg van onduidelijkheden in de uitvoeringspraktijk?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

18      Met haar eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of het reeds aangehaalde arrest Miethe ten gevolge van de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 nog altijd relevant is voor de uitlegging van artikel 65, lid 2, van deze verordening, zodat een werknemer die met de staat van zijn laatste werkzaamheden privé en beroepsmatig zodanige banden heeft behouden dat hij daar de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft, ervoor kan opteren zich ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van die staat te stellen om er niet alleen ondersteuning bij de re‑integratie in het beroepsleven, maar ook een werkloosheidsuitkering te krijgen.

19      Om op deze vraag te kunnen antwoorden dient te worden uitgegaan van de bepalingen van artikel 71 van verordening nr. 1408/71 en van de uitlegging die Hof in het reeds aangehaalde arrest Miethe daarvan heeft gegeven, alvorens de inhoud van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 te onderzoeken.

20      Artikel 71 van verordening nr. 1408/71 bevat bijzondere bepalingen voor werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat woonden. Deze bepalingen verschillen van de algemene regel van artikel 13, lid 2, van deze verordening, volgens welke op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is.

21      Volgens artikel 71, lid 1, sub a‑ii, van die verordening zijn de volledig werkloze grensarbeiders onderworpen aan de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij wonen. Het Hof heeft geoordeeld dat die bepaling stilzwijgend onderstelt dat in die staat de voorwaarden voor het zoeken naar nieuw werk voor een dergelijke werknemer het gunstigst zijn (zie arrest Miethe, reeds aangehaald, punt 17).

22      Volgens artikel 71, lid 1, sub b, van verordening nr. 1408/71 hebben werknemers die geen grensarbeider zijn, dat wil zeggen personen die, anders dan grensarbeiders, niet dagelijks of ten minste eenmaal per week naar hun woonstaat terugkeren, wanneer zij volledig werkloos zijn, de keuze om ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de bevoegde lidstaat te blijven, of zich ter beschikking te stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de lidstaat waar zij wonen. In het eerste geval ontvangen zij de uitkering van de lidstaat van hun laatste werkzaamheden, in het tweede geval die van hun woonlidstaat. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een uitkering in geld, doch ook aan ondersteuning bij de re‑integratie in het beroepsleven (zie in die zin arrest Miethe, reeds aangehaald, punt 16).

23      In het punt 18 van het reeds aangehaalde arrest Miethe heeft het Hof geoordeeld dat het door artikel 71, lid 1, sub a‑ii, van verordening nr. 1408/71 met betrekking tot de volledig werkloze grensarbeiders nagestreefde doel, te weten ervoor te zorgen dat de migrerende werknemer werkloosheidsuitkering ontvangt onder de voorwaarden die voor hem het gunstigst zijn, echter niet kan worden bereikt wanneer een volledig werkloze grensarbeider in de lidstaat waar hij laatstelijk werkzaam is geweest, bij wijze van uitzondering privé en beroepsmatig nog steeds zodanige banden heeft dat hij daar de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft. Een dergelijke werknemer moet dan worden beschouwd als „een werknemer die geen grensarbeider is” in de zin van artikel 71 van die verordening, en valt dan bijgevolg binnen de werkingssfeer van lid 1, sub b, van dat artikel. Hieruit volgt dat deze werknemer ervoor kan kiezen zich ter beschikking te stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de lidstaat waar hij laatstelijk werkzaam is geweest en een uitkering van die staat kan ontvangen, welke dan zowel de vorm van ondersteuning bij de re‑integratie in het beroepsleven als de vorm van geld kan aannemen.

24      Zoals uit punt 3 van de considerans verordening nr. 883/2004 blijkt, heeft de wetgever de bepalingen van verordening nr. 1408/71, die door tal van wijzigingen en bijwerkingen complex en lang waren geworden, willen moderniseren en vereenvoudigen.

25      Artikel 65 van verordening nr. 883/2004 is aldus in de plaats gekomen van artikel 71 van verordening nr. 1408/71 en heeft de inhoud daarvan ten dele gewijzigd.

26      Uit artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 volgt dat de volledig werkloze grensarbeider die in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat, de woonlidstaat, blijft wonen, zich ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling van die staat. Volgens deze bepaling kan hij zich daarnaast ter beschikking stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de lidstaat waar hij zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht.

27      De volledig werkloze werknemer die geen grensarbeider is, stelt zich ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van zijn woonstaat indien hij naar deze staat terugkeert, of van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de lidstaat waar hij laatstelijk werkzaam is geweest, indien hij niet naar zijn woonstaat terugkeert.

28      De in artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 aan de volledig werkloze grensarbeider geboden mogelijkheid om zich daarnaast ter beschikking te stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de lidstaat van zijn laatste werkzaamheden, is nieuw ten opzichte van de inhoud van artikel 71, lid 1, sub a‑ii, van verordening nr. 1408/71. De betrokken werknemer kan aldus, ongeacht de banden die hij in die staat heeft behouden en met name indien hij daar betere kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft, ook in die staat gebruikmaken van de diensten voor re‑integratie. Daarmee heeft de wetgever ten dele rekening gehouden met het reeds aangehaalde arrest Miethe.

29      Volgens dat arrest kwam een werknemer die met de staat van zijn laatste werkzaamheden zodanige banden had behouden dat hij daar betere kansen op re‑integratie in het beroepsleven had, en dus moest worden beschouwd als een werknemer die geen grensarbeider was, echter niet alleen in aanmerking voor de in die staat bestaande diensten voor re‑integratie in het beroepsleven, maar ook voor de werkloosheidsuitkering van die staat.

30      Bijgevolg rijst de vraag of verordening nr. 883/2004 de voor een dergelijke werknemer bestaande mogelijkheid om een werkloosheidsuitkering te krijgen in de lidstaat van zijn laatste werkzaamheden heeft behouden.

31      In dit verband dient te worden vastgesteld dat uit de bewoordingen van artikel 65, lid 2, van deze verordening niet blijkt dat dit nog steeds mogelijk is. Volgens die bepaling moet de volledig werkloze grensarbeider zich ter beschikking stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de lidstaat waar hij woont. Dit is een verplichting en geen mogelijkheid. Volgens lid 5, sub a, van dat artikel heeft die werknemer recht op een uitkering, en dus op een werkloosheidsuitkering, volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan die wetgeving onderworpen was. Slechts aanvullend kan hij zich tevens inschrijven bij de diensten voor arbeidsbemiddeling van de lidstaat van zijn laatste werkzaamheden. Volgens artikel 56, lid 1, van de toepassingsverordening, waarnaar artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 verwijst, betreft deze inschrijving alleen het zoeken naar werk.

32      Aangezien verordening nr. 883/2004 van na de uitspraak van het reeds aangehaalde arrest Miethe dateert, had de wetgever, indien hij dat had gewild, aangezien het zijn bedoelding was de bestaande regels te moderniseren en te vereenvoudigen, artikel 65 van deze verordening aldus kunnen formuleren dat de door het Hof in dat arrest gegeven uitlegging van artikel 71 van verordening nr. 1408/71 daarin volledig en uitdrukkelijk werd opgenomen. Hij heeft dit echter niet gedaan. In die omstandigheden dient te worden geoordeeld dat het ontbreken van een uitdrukkelijke vermelding in artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 van de mogelijkheid om een werkloosheidsuitkering te krijgen van de lidstaat van de laatste werkzaamheden, de vaste wil van de wetgever tot uitdrukking brengt om het reeds aangehaalde arrest Miethe slechts in beperkte mate in aanmerking te nemen door alleen te bepalen dat de betrokken werknemer zich daarnaast bij de diensten van die staat als werkzoekende kan inschrijven om aldaar aanvullende ondersteuning bij de re‑integratie in het beroepsleven te krijgen.

33      Deze uitlegging vindt overigens steun in de voorbereidende stukken betreffende verordening nr. 883/2004 en de toepassingsverordening.

34      Wat verordening nr. 883/2004 betreft, had de Europese Commissie voorgesteld een einde te maken aan de bestaande regeling volgens welke de volledig werkloze grensarbeider de werkloosheidsuitkering van de woonstaat ontvangt in plaats van die van de staat waar hij laatstelijk werkzaam is geweest. In een mededeling van 27 januari 2004 heeft de Commissie er echter op gewezen dat de Raad in gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 18/2004 van 26 januari 2004 met het oog op de aanneming van verordening nr. 883/2004 (PB C 79 E, blz. 15) geen overeenstemming had bereikt over dat voorstel en de regeling van betaling van de uitkering door de woonstaat had gehandhaafd.

35      Wat de toepassingsverordening betreft, had het Europees Parlement in een rapport van 10 juni 2008 voorgesteld in een overweging van de considerans van deze verordening te verklaren dat de mogelijkheid van inschrijving van de werknemer bij de diensten voor arbeidsbemiddeling van de staat van zijn laatste werkzaamheden bedoeld was om de mobiliteit van de werknemers en van de werklozen te bevorderen, maar dat de werknemer slechts recht had op één enkele uitkering, namelijk die in de woonlidstaat. Het Parlement had uitgelegd dat zijn amendement elke dubbelzinnigheid over de toepassing van het reeds aangehaalde arrest Miethe beoogde weg te nemen. Welnu, punt 13 van de considerans van die verordening neemt het door het Parlement ingediende amendement in nagenoeg identieke bewoordingen over.

36      Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat ten gevolge van de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 de bepalingen van artikel 65 van deze verordening niet tegen de achtergrond van het reeds aangehaalde Miethe moeten worden uitgelegd. Met betrekking tot een volledig werkloze grensarbeider die met de lidstaat van zijn laatste werkzaamheden privé en beroepsmatig zodanige banden heeft behouden dat hij in die staat de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft, moet dit artikel 65 aldus worden begrepen dat het toestaat dat een dergelijke werknemer zich tevens ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling van die staat, niet om in deze staat een werkloosheidsuitkering te ontvangen, maar alleen om er ondersteuning bij de re‑integratie in het beroepsleven te krijgen.

 Tweede vraag

37      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of de regels betreffende het vrije verkeer van werknemers, die met name in artikel 45 VWEU zijn neergelegd, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de lidstaat van de laatste werkzaamheden overeenkomstig zijn nationale recht weigert om aan een volledig werkloze grensarbeider die in die lidstaat de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft, een werkloosheidsuitkering toe te kennen op grond dat die werknemer niet woont op zijn grondgebied.

38      Deze vraag dient te worden beantwoord uit het oogpunt van situaties als die van Jeltes. De situatie van werknemers zoals Peeters en Arnold vertoont immers bijzondere kenmerken die in het kader van de beantwoording van de derde en de vierde vraag zullen worden onderzocht.

39      Vaststaat dat, gelet op de door verordening nr. 883/2004 verlangde coördinatie, een in het nationale recht gestelde woonplaatsvoorwaarde in een situatie als die van Jeltes niet tot een ander resultaat leidt dan de toepassing van de regels van artikel 65, lid 2 en lid 5, sub a, van verordening nr. 883/2004, volgens welke de volledig werkloze grensarbeider recht heeft op een uitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan die wetgeving onderworpen was, en deze prestaties door het orgaan van de woonplaats worden verleend. Volgens artikel 11, lid 3, sub c, van die verordening geldt voor degene die overeenkomstig artikel 65 een werkloosheidsuitkering ontvangt volgens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, overigens de wetgeving van die lidstaat. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de nationale autoriteiten zich op dat artikel 65 hebben beroepen voor hun weigering om de door verzoekers in het hoofdgeding geformuleerde verzoeken tot verkrijging of herleving van de werkloosheidsuitkering in te willigen, en voor hun suggestie aan deze verzoekers om zich tot de autoriteiten van hun woonstaat te wenden.

40      Volgens de rechtspraak van het Hof betreffende verordening nr. 1408/71 heeft de wetgever van de Unie bij de vaststelling van verordening nr. 883/2004, gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover hij beschikt bij de keuze van de maatregelen waarmee het in artikel 42 EG beoogde resultaat het best kan worden bereikt, in beginsel voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit de hem bij dit artikel opgedragen taak om een stelsel in te voeren dat de werknemers in staat stelt om de hindernissen te overwinnen die voor hen kunnen voortvloeien uit de nationale voorschriften inzake de sociale zekerheid (zie naar analogie met name arrest van 16 juli 2009, von Chamier-Glisczinski, C‑208/07, Jurispr. blz. I‑6095, punt 64 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      De vaststelling dat de toepassing van een nationale regeling in een bepaalde casus in overeenstemming kan zijn met een handeling van afgeleid recht, in dit geval verordening nr. 883/2004, heeft evenwel niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat de toepassing van deze regeling niet aan de bepalingen van het VWEU mag worden getoetst (zie in die zin met name arrest von Chamier-Glisczinski, reeds aangehaald, punt 66, en, ter zake van werkloosheidsuitkeringen, arresten van 18 juli 2006, De Cuyper, C‑406/04, Jurispr. blz. I‑6947, en 11 september 2008, Petersen, C‑228/07, Jurispr. blz. I‑6989).

42      In dit verband blijkt uit de stukken waarover het Hof beschikt, dat het bedrag van de door de Nederlandse autoriteiten betaalde werkloosheidsuitkering hoger is dan dat van de werkloosheidsuitkering die door de Belgische autoriteiten wordt toegekend, maar dat deze laatste gedurende een langere periode wordt betaald.

43      Er dient echter aan te worden herinnerd dat artikel 48 VWEU, aangezien het in coördinatie en niet in harmonisatie van de wettelijke regeling van de lidstaten voorziet, niet raakt aan de materiële en formele verschillen tussen de stelsels van sociale zekerheid van de onderscheiden lidstaten en dus ook niet aan de verschillen in de rechten van de daarbij aangesloten personen (zie arrest von Chamier-Glisczinski, reeds aangehaald, punt 84 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      In deze omstandigheden kunnen de Verdragsregels betreffende het vrije verkeer een verzekerde niet garanderen dat een verplaatsing naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid neutraal is. Gelet op de verschillen tussen de stelsels en de wettelijke regelingen van de lidstaten op dit gebied, kan een dergelijke verplaatsing immers, naargelang van het geval, financieel meer of minder voordelig zijn voor de aangesloten persoon (zie arrest von Chamier-Glisczinski, reeds aangehaald, punt 85, en arrest van 12 juli 2012, Commissie/Duitsland, C‑562/10, punt 57).

45      Dat iemand als Jeltes een werkloosheidsuitkering ontvangt van het bevoegde orgaan van de woonlidstaat, in het onderhavige geval het Koninkrijk België, vloeit aldus voort uit de toepassing, overeenkomstig verordening nr. 883/2004, van de wettelijke regeling van deze lidstaat betreffende werkloosheidsuitkeringen. Een verschil tussen de uitkeringen waarin de wettelijke regeling van de lidstaat van de laatste werkzaamheden voorziet, en die waarin de wettelijke regeling van de woonlidstaat voorziet, kan in die omstandigheden niet worden beschouwd als een beperking van het vrije verkeer van werknemers, aangezien het voortvloeit uit het ontbreken van harmonisatie van het recht van de Unie op dit gebied (zie naar analogie, betreffende de bescherming tegen het ziekterisico, arrest van 14 oktober 2010, Van Delft e.a., C‑345/09, Jurispr. blz. I‑9879, punt 106).

46      Bijgevolg dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de regels betreffende het vrije verkeer van werknemers, die met name in artikel 45 VWEU zijn vervat, aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat de lidstaat van de laatste werkzaamheden overeenkomstig zijn nationale recht weigert om aan een volledig werkloze grensarbeider die in die lidstaat de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft, een werkloosheidsuitkering toe te kennen op grond dat die werknemer niet op zijn grondgebied woont, aangezien volgens artikel 65 van verordening nr. 883/2004, de wetgeving van de woonlidstaat van toepassing is.

 Derde en vierde vraag

47      De derde en de vierde vraag betreffen de situatie van personen zoals Peeters en Arnold die, gelet op de korte tijd die tussen hun twee tijdvakken van werkloosheid was verstreken, op grond van de nationale wettelijke regeling hebben verzocht om herleving van hun recht op de uitkering die zij aanvankelijk ontvingen, wat hun is geweigerd op grond dat ondertussen verordening nr. 883/2004 in werking was getreden.

48      De verwijzende rechterlijke instantie wenst te vernemen of in een dergelijke situatie, om te vermijden dat het vrije verkeer van werknemers wordt beperkt, de overgangsbepalingen van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004, artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het eigendomsrecht, en het rechtszekerheidsbeginsel of het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen aldus moeten worden uitgelegd dat de betrokken werknemers verder een werkloosheidsuitkering van de staat van hun laatste werkzaamheden kunnen ontvangen.

49      In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 bepaalt dat, indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van verordening nr. 1408/71 onderworpen was, die persoon gedurende een bepaalde periode na de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 aan laatstbedoelde wetgeving onderworpen blijft, mits de desbetreffende situatie voortduurt.

50      Deze bepaling is aldus van toepassing op voorwaarde dat, ten eerste, de toepasselijke wetgeving onder titel II van verordening nr. 1408/71 valt, en ten tweede, de desbetreffende situatie voortduurt.

51      Wat de eerste van die twee voorwaarden betreft, wordt niet betwist dat Peeters en Arnold van de Nederlandse autoriteiten volgens de bepalingen van de Nederlandse wetgeving een werkloosheidsuitkering hebben gekregen overeenkomstig artikel 71 van verordening nr. 1408/71. Dit artikel valt echter niet onder titel II van deze verordening, betreffende de algemene regels voor de vaststelling van de toe te passen wetgeving, maar onder titel III van die verordening, betreffende de bijzondere bepalingen om die wetgeving vast te stellen ter zake van, met name, de werkloosheidsuitkering.

52      Artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 kan dus niet worden geacht als zodanig rechtstreeks toepasselijk te zijn op het hoofdgeding.

53      Bijgevolg rijst de vraag of deze omstandigheid eraan in de weg staat dat de onder vigeur van verordening nr. 1408/71 toepasselijke wetgeving van toepassing blijft.

54      Volgens alle bij het Hof ingediende opmerkingen zou deze omstandigheid op zichzelf niet daaraan in de weg staan.

55      In dit verband kan, zoals de advocaat-generaal in wezen in punt 68 van zijn conclusie heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat het ontbreken in verordening nr. 883/2004 van een overgangsbepaling voor de situatie van de betrokken werknemers, te wijten is aan een lacune die is ontstaan in de loop van het wetgevingsproces dat tot de vaststelling van verordening nr. 883/2004 heeft geleid, en niet de uitdrukking is van de vaste wil van de wetgever om deze werknemers onmiddellijk aan een andere wetgeving te onderwerpen.

56      In deze omstandigheden dient de overgangsbepaling van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 aldus te worden uitgelegd dat zij naar analogie van toepassing is op volledig werkloze grensarbeiders die, gelet op de banden die zij in de lidstaat van hun laatste werkzaamheden hebben behouden, overeenkomstig artikel 71 van verordening nr. 1408/71 van deze lidstaat een werkloosheidsuitkering ontvangen op grond van de wetgeving van die lidstaat. De omstandigheid dat laatstgenoemd artikel onder titel III van verordening nr. 1408/71 valt, staat in een dergelijk geval niet daaraan in de weg.

57      Wat in het kader van een dergelijke toepassing van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 de vraag betreft of de „desbetreffende situatie voortduurt”, verschillen de bij het Hof ingediende opmerkingen over de betekenis die aan die termen moet worden gegeven.

58      De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Nederlandse en de Deense regering zijn van mening dat wanneer de betrokken werknemers op de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 een beroepswerkzaamheid uitoefenden en pas na die datum werkloos zijn geworden, hun situatie moet worden geacht niet te hebben voortgeduurd in de zin van artikel 87, lid 8, van deze verordening. Volgens Peeters, de Duitse regering en de Commissie zijn deze omstandigheden niet doorslaggevend en staan zij niet noodzakelijkerwijs in de weg aan de handhaving van de wetgeving die van toepassing was onder vigeur van verordening nr. 1408/71.

59      In dit verband dient erop te worden gewezen dat het begrip „situatie [die] voortduurt” in verordening nr. 883/2004 niet wordt omschreven. Aangezien deze verordening echter geen maatregel tot harmonisatie van de nationale socialezekerheidsstelsels is, maar een maatregel die deze stelsels beoogt te coördineren, blijven de lidstaten bevoegd om met inachtneming van het recht van de Unie in hun wetgeving de voorwaarden voor toekenning van prestaties krachtens een stelsel van sociale zekerheid te bepalen (zie in die zin arrest van 12 juni 2012, Hudzinski en Wawrzyniak, C‑611/10 en C‑612/10, punt 42). Het begrip „situatie [die] voortduurt” in de zin van artikel 87, lid 8, van deze verordening moet bijgevolg worden uitgelegd aan de hand van de definitie die daarvan in de nationale socialezekerheidswetgeving wordt gegeven (zie naar analogie met betrekking tot de term „werkzaamheden” in de zin van artikel 71, lid 1, van verordening nr. 1408/71, arrest van 11 november 2004, Adanez-Vega, C‑372/02, Jurispr. blz. I‑10761, punt 33).

60      Met betrekking tot werknemers zoals Peeters en Arnold staat het aldus aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of deze werknemers op de datum waarop zij na een eerste tijdvak van werkloosheid opnieuw werk hebben gevonden, te weten respectievelijk in de loop van de maand april 2010 en van de maand maart 2009, naar Nederlands recht aanspraak konden maken op herleving van hun recht op betaling van de werkloosheidsuitkering indien zij vóór het verstrijken van een bepaald tijdvak opnieuw werkloos zouden worden. Het gebruik van de term „herleving” door de Nederlandse autoriteiten zou erop kunnen wijzen dat volgens de Nederlandse wetgeving een dergelijk recht bestaat. Indien dat het geval is, staat het aan deze rechterlijke instantie om te bepalen of de betrokkenen, met name gelet op de duur van het tijdvak waarin zij opnieuw hebben gewerkt, voldoen aan de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor herleving van hun recht op betaling van die uitkering, ongeacht de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004.

61      Hieruit volgt dat het begrip „situatie [die] voortduurt” in de zin van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de nationale socialezekerheidswetgeving en dat het aan de nationale rechterlijke instantie staat, na te gaan of werknemers zoals Peeters en Arnold voldoen aan de in deze wetgeving gestelde voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op herleving van hun recht op betaling van de werkloosheidsuitkering die hun overeenkomstig artikel 71 van verordening nr. 1408/71 op grond van die wetgeving was betaald.

62      Uit het voorgaande volgt dat op de derde en de vierde vraag dient te worden geantwoord:

–        De bepalingen van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 dienen te worden toegepast op volledig werkloze grensarbeiders die, gelet op de banden die zij in de lidstaat van hun laatste werkzaamheden hebben behouden, overeenkomstig artikel 71 van verordening nr. 1408/71 van deze lidstaat een werkloosheidsuitkering ontvangen op grond van de wetgeving van die lidstaat.

–        Het begrip „situatie [die] voortduurt” in de zin van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de nationale socialezekerheidswetgeving. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie, na te gaan of werknemers zoals Peeters en Arnold voldoen aan de in deze wetgeving gestelde voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op herleving van hun recht op betaling van de werkloosheidsuitkering die hun overeenkomstig artikel 71 van verordening nr. 1408/71 op grond van die wetgeving was betaald.

 Kosten

63      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      Ten gevolge van de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, moeten de bepalingen van artikel 65 van deze verordening niet tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van 12 juni 1986, Miethe (1/85), worden uitgelegd. Met betrekking tot een volledig werkloze grensarbeider die met de lidstaat van zijn laatste werkzaamheden privé en beroepsmatig zodanige banden heeft behouden dat hij in die staat de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft, moet dit artikel 65 aldus worden begrepen dat het toestaat dat een dergelijke werknemer zich tevens ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling van die staat, niet om in deze staat een werkloosheidsuitkering te ontvangen, maar alleen om er ondersteuning bij de re‑integratie in het beroepsleven te krijgen.

2)      De regels betreffende het vrije verkeer van werknemers, die met name in artikel 45 VWEU zijn vervat, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat de lidstaat van de laatste werkzaamheden overeenkomstig zijn nationale recht weigert om aan een volledig werkloze grensarbeider die in die lidstaat de beste kansen op re‑integratie in het beroepsleven heeft, een werkloosheidsuitkering toe te kennen op grond dat die werknemer niet op zijn grondgebied woont, aangezien volgens artikel 65 van verordening nr. 883/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 988/2009, de wetgeving van de woonlidstaat van toepassing is.

3)      De bepalingen van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 988/2009, dienen te worden toegepast op volledig werkloze grensarbeiders die, gelet op de banden die zij in de lidstaat van hun laatste werkzaamheden hebben behouden, overeenkomstig artikel 71 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, van deze lidstaat een werkloosheidsuitkering ontvangen op grond van de wetgeving van die lidstaat.

Het begrip „situatie [die] voortduurt” in de zin van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 988/2009, moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de nationale socialezekerheidswetgeving. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie, na te gaan of werknemers zoals Peeters en Arnold voldoen aan de in deze wetgeving gestelde voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op herleving van hun recht op betaling van de werkloosheidsuitkering die hun overeenkomstig artikel 71 van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 592/2008, op grond van die wetgeving was betaald.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.