Language of document : ECLI:EU:C:2014:108

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

27 februari 2014 (*)

„Indirecte belastingen – Accijns – Richtlijn 92/12/EEG – Artikel 3, lid 2 – Minerale oliën – Belasting op detailverkoop – Begrip ,specifiek doeleinde’ – Overdracht van bevoegdheden aan autonome regio’s – Financiering – Vooraf vastgestelde besteding – Uitgaven voor gezondheidszorg en milieu”

In zaak C‑82/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (Spanje) bij beslissing van 29 november 2011, ingekomen bij het Hof op 16 februari 2012, in de procedure

Transportes Jordi Besora SL

tegen

Generalitat de Catalunya,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh (rapporteur), C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 juni 2013,

gelet op de opmerkingen van:

–        Transportes Jordi Besora SL, vertegenwoordigd door C. Jover Ribalta en I. Mallol Bosch, abogadas,

–        Generalitat de Catalunya, vertegenwoordigd door M. Nieto García en N. París Doménech, abogadas de la Generalitat,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door G. Papagianni als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door J.‑S. Pilczer als gemachtigde,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door A. Cunha, L. Inez Fernandes en R. Collaço als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls en J. Baquero Cruz als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 oktober 2013,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Transportes Jordi Besora SL (hierna: „TJB”) en de Generalitat de Catalunya over een beslissing van de Oficina Gestora de Impuestos Especiales de Tarragona (accijnskantoor van Tarragona; hierna: „accijnskantoor”) waarbij haar teruggave is geweigerd van de belasting op de detailverkoop van bepaalde minerale oliën (Impuesto sobre las Ventas Minoristas de Determinados Hidrocarburos; hierna: „IVMDH”).

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 92/12 luidt:

„1.      Deze richtlijn is op communautair niveau van toepassing op de volgende producten zoals die zijn omschreven in de desbetreffende richtlijnen:

–        minerale oliën,

[...]

2.      Op de in lid 1 genoemde producten mogen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden worden geheven, mits daarbij de uit hoofde van de accijnzen en de [belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‚btw’)] geldende voorschriften inzake belastingheffing in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting.”

 Spaans recht

4        Bij artikel 9 van Ley 24/2001 de Medidas Fiscales, Administrativas y del Orden Social (wet 24/2001 tot vaststelling van fiscale, administratieve en sociale maatregelen) van 27 december 2001 (BOE nr. 313 van 31 december 2001, blz. 50493), zoals gewijzigd bij artikel 7 van Ley 53/2002 de Medidas Fiscales, Administrativas y del Orden Social (wet 53/2002 tot vaststelling van fiscale administratieve en sociale maatregelen) van 30 december 2002 (BOE nr. 313 van 31 december 2002, blz. 46086; hierna: „wet 24/2001”), heeft de Spaanse wetgever de IVMDH ingevoerd, waarbij deze belasting met ingang van 1 januari 2002 wordt toegepast.

5        Artikel 9, lid 1, punten 1 tot en met 3, van wet 24/2001 bepaalt:

„1.      De [IVMDH] is een indirecte belasting op het verbruik [van bepaalde minerale oliën] die in één fase wordt geheven op de detailverkoop van de producten die binnen de materiële werkingssfeer ervan vallen, overeenkomstig de bepalingen van deze wet.

2.      De overdracht van de belasting naar de autonome regio’s wordt geregeld in de rechtsvoorschriften betreffende de overdracht van belastingen van de Staat naar de autonome regio’s en de omvang alsmede de toepassingsvoorwaarden ervan voor elke regio worden bepaald in de wet tot regeling van de respectieve overdracht.

3.      De opbrengst van deze belasting wordt in haar geheel aangewend voor de financiering van de uitgaven voor de gezondheidszorg die voldoen aan objectieve, op nationaal niveau vastgestelde criteria. Het gedeelte van de opbrengst dat afkomstig is van de belastingtarieven [van de autonome regio’s] kan evenwel worden gebruikt voor de financiering van milieumaatregelen, die eveneens moeten voldoen aan objectieve, op nationaal niveau vastgestelde criteria.”

6        Volgens artikel 9, lid 3, van deze wet zijn de minerale oliën die binnen de werkingssfeer van de IVMDH vallen, met name benzine, diesel, stookolie en kerosine die niet als verwarmingsbrandstof wordt gebruikt.

7        In artikel 9, lid 4, punt 1, van deze wet wordt de detailverkoop omschreven als de volgende handelingen:

„a)      de verkoop of levering van producten die binnen de materiële werkingssfeer vallen en bestemd zijn voor rechtstreeks verbruik door de afnemer. De detailverkoop omvat in elk geval de verkoop in de detailhandelszaken bedoeld in punt 2, sub a, hieronder, ongeacht de bestemming die de afnemers aan de gekochte producten geven;

b)      de intracommunautaire invoer en aankoop van producten die binnen de materiële werkingssfeer vallen wanneer zij rechtstreeks bestemd zijn voor verbruik door de importeur of de afnemer in een plaats voor eigen verbruik.”

8        Artikel 9, lid 8, van wet 24/2001 bepaalt met betrekking tot de verschuldigdheid van de IVMDH wat volgt:

„1.      De belasting wordt verschuldigd bij de terbeschikkingstelling van de binnen de materiële werkingssfeer vallende producten aan de afnemers of, in voorkomend geval, op het tijdstip van het eigen verbruik daarvan, op voorwaarde dat de schorsingsregeling van artikel 4, lid 20, van wet 38/1992 van 28 december 1992 op de accijns is gezuiverd.

2.      Voor de in punt 1, sub b, van lid 4 bedoelde invoer wordt de belasting verschuldigd bij de terbeschikkingstelling van de binnen de materiële werkingssfeer vallende producten aan de importeurs, op voorwaarde dat de invoer voor het verbruik van deze producten en de schorsingsregeling van artikel 4, lid 20, van wet 38/1992 zijn gezuiverd.”

9        In artikel 9, lid 9, van wet 24/2001 wordt bepaald dat de maatstaf van heffing wordt gevormd door het volume van de belaste producten.

10      In artikel 9, lid 10, van deze wet wordt het belastingtarief als volgt vastgesteld:

„1.      Het op elk belast product toepasselijke belastingtarief is gelijk aan de som van het nationale tarief en het tarief [van de betrokken autonome regio].

2.      Het nationale belastingtarief is gelijk aan:

[...]

3.      Het belastingtarief [van de autonome regio] is het tarief dat door de autonome regio is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van Ley 21/2001 por la que se regulan las medidas fiscales y administrativas del nuevo sistema de financiación de las Comunidades Autónomas de Régimen Común y Ciudades con Estatuto de Autonomia [wet 21/2001 tot vaststelling van de fiscale en administratieve maatregelen van het nieuwe stelsel voor de financiering van de autonome regio’s en steden met een autonomiestatuut] van 27 december 2001 (BOE nr. 313 van 31 december 2001, blz. 50383). Indien de autonome regio geen tarief heeft vastgesteld, is het tarief van de belasting slechts het nationale tarief.

[...]”

11      Artikel 9, lid 11, van wet 24/2001 bepaalt dat de belastingplichtigen de verschuldigde belasting moeten doorrekenen aan de afnemers van de producten, die de verschuldigde belasting moeten dragen tenzij de belastingplichtige de eindverbruiker van deze producten is.

12      De IVMDH is krachtens wet 21/2001 overgedragen aan de autonome regio’s.

13      Het autonome belastingtarief van de IVMDH die vanaf 1 augustus 2004 geldt in de autonome regio Catalonië, is vastgesteld in Ley 7/2004 de medidas fiscales y administrativas [wet 7/2004 tot vaststelling van fiscale en administratieve maatregelen] van 16 juli 2004 (BOE nr. 235 van 29 september 2004, blz. 32391).

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14      TJB is een goederenvervoersbedrijf dat is gevestigd op het grondgebied van de autonome regio Catalonië. TJB heeft als eindverbruiker voor de belastingjaren 2005 tot en met 2008 een bedrag van 45 632,38 EUR aan IVMDH betaald.

15      Op 30 november 2009 heeft TJB bij het accijnskantoor een verzoek tot teruggave van dit bedrag ingediend, op grond dat de IVMDH volgens deze vennootschap in strijd is met artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 aangezien met deze belasting een zuiver begrotingstechnisch doeleinde wordt nagestreefd en de algemene opzet van de Unieregeling inzake de btw noch inzake de accijns wat betreft de verschuldigdheid ervan wordt geëerbiedigd.

16      Bij beslissing van 1 december 2009 heeft het accijnskantoor dit verzoek afgewezen.

17      Bij beslissing van 10 juni 2010 heeft het Tribunal Económico-Administrativo Regional de Cataluña (regionaal economisch-administratief gerecht van Catalonië) het door TJB tegen deze beslissing ingestelde beroep verworpen.

18      Daarop is TJB tegen deze beslissing in rechte opgekomen bij het Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (hooggerechtshof van Catalonië), dat twijfels heeft over de verenigbaarheid van de IVMDH met artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12. Deze rechterlijke instantie vraagt zich met name af of kan worden aangenomen dat deze belasting een specifiek doeleinde in de zin van deze bepaling heeft daar deze belasting strekt tot financiering van – in voorkomend geval ook uitgaven voor milieumaatregelen – de nieuwe bevoegdheden die aan de autonome regio’s zijn overgedragen inzake gezondheidszorg, terwijl de bij deze richtlijn ingevoerde accijns reeds ertoe strekt de gezondheid en het milieu te beschermen. De verwijzende rechter is bovendien van oordeel dat de regels inzake de verschuldigdheid van de IVMDH niet in overeenstemming zijn met de regels inzake de accijns, aangezien deze belasting verschuldigd wordt bij de verkoop aan de eindverbruiker, en evenmin met de regels inzake de btw, aangezien deze belasting niet wordt geheven in elk stadium van de productie en distributie.

19      Daarop heeft het Tribunal Superior de Justicia de Cataluña de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 3, lid 2, van [richtlijn 92/12] en met name het vereiste dat een bepaalde belasting ,specifieke doeleinden’ heeft,

a)      aldus worden uitgelegd dat is vereist dat het nagestreefde doel niet door middel van een andere geharmoniseerde belasting kan worden bereikt?

b)      aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een louter begrotingstechnisch doel, wanneer een bepaalde belasting is ingevoerd op hetzelfde tijdstip als waarop een aantal bevoegdheden is overgedragen aan bepaalde autonome regio’s, waaraan ook de opbrengst van de belasting wordt overgedragen om de met de uitvoering van de overgedragen bevoegdheden gepaard gaande kosten gedeeltelijk te dekken, en daarbij belastingtarieven kunnen worden vastgesteld die verschillen per autonome regio?

c)      Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord, moet het begrip ,specifieke doeleinden’ dan aldus worden uitgelegd dat slechts één doel wordt bedoeld, of kunnen ook meerdere afzonderlijke doelen worden nagestreefd, waaronder mede het louter begrotingstechnische doel om bepaalde bevoegdheden te financieren?

d)      Indien het antwoord op de voorgaande vraag is dat meerdere doelen kunnen worden nagestreefd, welk gewicht moet een bepaald doel overeenkomstig artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 dan hebben om te voldoen aan de voorwaarde dat de belasting ,specifieke doeleinden’ heeft in de zin van de rechtspraak van [het Hof], en aan de hand van welke criteria wordt het hoofddoel van het subdoel onderscheiden?

2)      Moet artikel 3, lid 2, van [richtlijn 92/12], en met name de voorwaarde dat de uit hoofde van de accijnzen en de btw geldende voorschriften inzake belastingheffing in acht worden genomen wat de vaststelling van de verschuldigdheid betreft,

a)      aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een niet-geharmoniseerde indirecte belasting (zoals de IVMDH) die, anders dan de geharmoniseerde belasting (,Impuesto sobre Hidrocarburos’, die verschuldigd wordt wanneer de producten het laatste belastingentrepot verlaten) of de btw (die weliswaar ook verschuldigd wordt bij de verkoop aan de eindverbruiker, maar in elk stadium van het productie- en distributieproces moet worden voldaan) verschuldigd wordt bij de verkoop van de brandstof aan de eindverbruiker, omdat een dergelijke belasting niet – in de bewoordingen van het arrest [van 9 maart 2000,] EKW en Wein & Co [C‑437/97, Jurispr. blz. I‑1157,] (punt 47) – in overeenstemming is met de algemene opzet van de ene of de andere in de Unieregeling bepaalde heffingstechniek?

b)      Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan aan die voorwaarde van overeenstemming reeds voldaan, zonder dat er met betrekking tot de verschuldigdheid overeenstemming hoeft te zijn, omdat de niet-geharmoniseerde indirecte belasting (in dit geval de IVMDH) niet van invloed is op de normale werking van de verschuldigdheid van de accijnzen of de btw, in die zin dat die werking niet wordt belemmerd of bemoeilijkt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

20      Met zijn vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling tot invoering van een belasting op de detailverkoop van minerale oliën, zoals de IVMDH in het hoofdgeding.

21      Volgens artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 mogen op minerale oliën andere indirecte belastingen dan de bij deze richtlijn ingevoerde accijns worden geheven, mits daarmee een of meer specifieke doeleinden worden nagestreefd en daarbij de uit hoofde van de accijns en de btw geldende voorschriften inzake belastingheffing in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting (zie arrest EKW en Wein & Co, reeds aangehaald, punt 30).

22      Deze twee voorwaarden, waarmee men wil voorkomen dat het handelsverkeer onnodig wordt belemmerd door extra indirecte belastingen (arrest van 24 februari 2000, Commissie/Frankrijk, C‑434/97, Jurispr. blz. I‑1129, punt 26, en arrest EKW en Wein & Co, reeds aangehaald, punt 46), zijn cumulatief, zoals blijkt uit de bewoordingen van deze bepaling.

23      Met betrekking tot de eerste voorwaarde blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat een specifiek doeleinde in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 een ander dan een louter begrotingstechnisch doel is (zie arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 19; arrest EKW en Wein & Co, reeds aangehaald, punt 31, en arrest van 10 maart 2005, Hermann, C‑491/03, Jurispr. blz. I‑2025, punt 16).

24      In casu staat vast dat de opbrengst van de IVMDH voor de autonome regio’s is bestemd ter financiering van de uitoefening van bepaalde van hun bevoegdheden. Zoals blijkt uit de gegevens waarover het Hof beschikt, is het tarief van deze belasting gelijk aan de som van het nationale belastingtarief en van het door de betrokken autonome regio vastgestelde belastingtarief.

25      Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat de versterking van de autonomie van een territoriale overheid door het verlenen van een bevoegdheid tot belastingheffing, een louter begrotingstechnisch doel uitmaakt dat op zichzelf geen specifiek doel in de zin van artikel 3, lid 2, van de richtlijn 92/12 kan vormen (arrest EKW en Wein & Co, reeds aangehaald, punt 33).

26      De Generalitat de Catalunya en de Spaanse regering, die op dit punt worden ondersteund door de Griekse en de Franse regering, benadrukken evenwel dat de opbrengst van de IVMDH niet op algemene wijze aan de autonome regio’s wordt overgedragen met het louter begrotingstechnische doel om hun financiële draagkracht te versterken, maar ter compensatie van de last die voor hen gepaard gaat met de uitoefening van de bevoegdheden die hun op het gebied van gezondheidszorg en milieu zijn overgedragen. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt 3, van wet 24/2001 moet de opbrengst van deze belasting die afkomstig is van het nationale belastingtarief en van het door de betrokken autonome regio vastgestelde belastingtarief, worden aangewend voor de financiering van uitgaven voor gezondheidszorg terwijl het gedeelte van de opbrengst dat afkomstig is van laatstbedoeld tarief, in voorkomend geval kan worden gebruikt voor de financiering van milieumaatregelen. Anders dan de accijns, waarmee specifiek wordt beoogd zuiver begrotingstechnische uitgaven te financieren, draagt de IVMDH, gelet op het concept en de weerslag ervan, bij tot het specifieke doeleinde dat bestaat in de vermindering van de door het verbruik van minerale oliën veroorzaakte sociale kosten.

27      In dit verband dient van meet af aan te worden vastgesteld dat, aangezien elke belasting noodzakelijkerwijs een begrotingstechnisch doel nastreeft, de omstandigheid alleen dat een belasting zoals de IVMDH een begrotingstechnisch doel nastreeft, op zich niet kan uitsluiten dat deze belasting ook een specifiek doeleinde in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 kan hebben, want anders zou deze bepaling van haar inhoud worden beroofd (zie in die zin arrest EKW en Wein & Co, reeds aangehaald, punt 33).

28      Zoals de advocaat-generaal in de punten 26 en 27 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, kan de vooraf vastgestelde besteding van de opbrengst van een belasting als de IVMDH voor de financiering door regionale autoriteiten – zoals de autonome regio’s – van de uitoefening van de bevoegdheden die hun door de staat zijn overgedragen op het gebied van gezondheidszorg en milieu, een factor zijn die in aanmerking moet worden genomen om uit te maken of een belasting een specifiek doeleinde heeft in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 (zie in die zin arrest EKW en Wein & Co, reeds aangehaald, punt 35).

29      Deze besteding, die niet meer is dan een invulling van de interne inrichting van de begroting van de lidstaat, kan echter als zodanig daartoe geen voldoende voorwaarde vormen, aangezien elke lidstaat kan beslissen dat de opbrengst van een belasting, ongeacht het nagestreefde doeleinde, moet worden besteed voor de financiering van bepaalde uitgaven. Anders zou elk doeleinde kunnen worden geacht een specifiek doeleinde in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 te zijn, met als gevolg dat de bij deze richtlijn ingevoerde geharmoniseerde accijns elk nut zou verliezen en dat zou worden ingegaan tegen het beginsel dat een uitzonderingsbepaling zoals dat artikel 3, lid 2, strikt moet worden uitgelegd.

30      Een belasting zoals de IVMDH kan daarentegen slechts worden geacht een specifiek doeleinde in de zin van deze bepaling na te streven wanneer zij uit zichzelf de bescherming van de gezondheid en het milieu beoogt te waarborgen. Dat zou met name het geval zijn, zoals de advocaat-generaal in de punten 28 en 29 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, wanneer de opbrengst van deze belasting zou moeten worden gebruikt voor de vermindering van de sociale en milieukosten die specifiek verband houden met het verbruik van de minerale oliën waarover deze belasting wordt geheven, zodat een rechtstreeks verband zou bestaan tussen het gebruik van de opbrengst en het doeleinde van de betrokken belasting.

31      In het hoofdgeding staat evenwel vast dat de opbrengst van de IVMDH door de autonome regio’s moet worden gebruikt voor de financiering van de uitgaven voor gezondheidszorg in het algemeen en niet voor de financiering van de uitgaven die specifiek verband houden met het verbruik van de belaste minerale oliën. Dergelijke algemene uitgaven kunnen evenwel door de opbrengst van om het even welke belasting worden gefinancierd.

32      Bovendien blijkt uit de gegevens waarover het Hof beschikt, dat de betrokken wettelijke regeling niet voorziet in de vooraf vastgestelde besteding van de opbrengst van de IVMDH voor milieudoeleinden. Aangezien niet vooraf een besteding is vastgesteld, kan de IVMDH, zoals de advocaat-generaal in de punten 25 en 26 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, slechts worden beschouwd als een belasting die uit zichzelf de bescherming van het milieu beoogt te waarborgen en bijgevolg een specifiek doeleinde in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 nastreeft, indien uit de opzet van de structuur van deze belasting, met name de belastbare materie of het belastingtarief, zou blijken dat daarmee de belastingplichtigen wordt ontraden minerale oliën te gebruiken of het gebruik van andere, minder milieubelastende producten wordt aangemoedigd.

33      Uit het bij het Hof overgelegde dossier blijkt echter niet dat dit in het hoofdgeding het geval is en overigens is nergens in de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen gesteld dat de IVMDH deze kenmerken zou vertonen.

34      Hieruit volgt dat de IVMDH in het hoofdgeding, die volgens de gegevens waarover het Hof beschikt momenteel is geïntegreerd in het tarief van de geharmoniseerde accijns, niet kan worden beschouwd als een belasting die een specifiek doeleinde in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 nastreeft.

35      Bijgevolg luidt de conclusie, zonder dat behoeft te worden onderzocht of is voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 3, lid 2, betreffende de eerbiediging van de uit hoofde van de accijns en de btw geldende voorschriften inzake belastingheffing, dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een belasting als de IVMDH wordt beschouwd als in overeenstemming met de vereisten van deze bepaling.

36      Op de prejudiciële vragen dient dus te worden geantwoord dat artikel 3, lid 2, van artikel 92/12 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling tot invoering van een belasting op de detailverkoop van minerale oliën, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde IVMDH, aangezien niet kan worden aangenomen dat een dergelijke belasting een specifiek doeleinde in de zin van deze bepaling nastreeft daar deze belasting, die is bestemd voor de financiering van de uitoefening, door de betrokken territoriale overheden, van hun bevoegdheden op het gebied van gezondheidszorg en milieu, uit zichzelf niet beoogt de bescherming van de gezondheid en het milieu te waarborgen.

 Beperking van de werking van het arrest in de tijd

37      In hun schriftelijke opmerkingen hebben de Generalitat de Catalunya en de Spaanse regering het Hof verzocht, de werking van het onderhavige arrest te beperken in de tijd voor het geval het Hof zou vaststellen dat artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 zich verzet tegen de invoering van een belasting als de IVMDH in het hoofdgeding.

38      Ter onderbouwing van hun verzoek vestigen de Generalitat de Catalunya en de Spaanse regering de aandacht van het Hof op de zware financiële gevolgen van een arrest waarin dat wordt vastgesteld. Over de IVMDH is immers een groot aantal geschillen gerezen. De verplichting tot teruggave van deze belasting, die tussen 2002 en 2011 ongeveer 13 miljard EUR heeft opgebracht, zou evenwel de financiering van de volksgezondheidszorg in de autonome regio’s in het gevaar brengen.

39      Bovendien stellen zij dat zij gelet op het gedrag van de Europese Commissie te goeder trouw de overtuiging waren toegedaan dat deze belasting in overeenstemming met het Unierecht was. De diensten van de Commissie die de Spaanse autoriteiten vóór invoering van deze belasting hebben geraadpleegd, hebben in hun advies van 14 juni 2001 immers geen bezwaar gemaakt tegen de mogelijkheid om een belasting op minerale oliën in te voeren met als doel de financiering van de uitoefening van de aan de autonome regio’s overgedragen bevoegdheden op het gebied van de gezondheidszorg en het milieu. Zij hebben enkel voorwaarden gesteld waaronder de IVMDH verenigbaar met het Unierecht kon worden gemaakt. Daarenboven hebben de Spaanse rechters nooit betwijfeld dat deze belasting in overeenstemming met het Unierecht is. De procedure die de Commissie in 2002 wegens niet-nakoming heeft ingesteld, is trouwens sinds jaren geschorst. Ten slotte hebben de Spaanse autoriteiten, nadat de Commissie deze procedure had ingeleid, bij Ley Orgánica 2/2012 de Estabilidad Presupuestaria y Sostenibilidad Financiera (organieke wet 2/2012 tot behoud van het begrotingsevenwicht en de financiële draagkracht) van 27 april 2012 (BOE nr. 103 van 30 april 2012, blz. 32653) de IVMDH in de accijns op minerale oliën geïntegreerd.

40      Volgens vaste rechtspraak van het Hof verklaart en preciseert de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 267 VWEU verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van Unierecht, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie met name arresten van 17 februari 2005, Linneweber en Akritidis, C‑453/02 en C‑462/02, Jurispr. blz. I‑1131, punt 41; 6 maart 2007, Meilicke e.a., C‑292/04, Jurispr. blz. I‑1835, punt 34, en 10 mei 2012, Santander Asset Management SGIIC e.a., C‑338/11–C‑347/11, punt 58).

41      Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het Hof uit hoofde van een aan de rechtsorde van de Unie inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid besluiten beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw ter discussie te stellen. Tot een dergelijke beperking kan slechts worden besloten indien is voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar voor ernstige verstoringen (zie met name arresten van 10 januari 2006, Skov en Bilka, C‑402/03, Jurispr. blz. I‑199, punt 51; 3 juni 2010, Kalinchev, C‑2/09, Jurispr. blz. I‑4939, punt 50, en arrest Santander Asset Management SGICC e.a., reeds aangehaald, punt 59).

42      Meer bepaald heeft het Hof slechts in zeer specifieke omstandigheden van deze mogelijkheid gebruikgemaakt, met name wanneer er gevaar bestond voor ernstige economische repercussies, inzonderheid gezien het grote aantal rechtsbetrekkingen dat op basis van de geldig geachte regeling te goeder trouw tot stand was gekomen, en wanneer bleek dat particulieren en de nationale autoriteiten tot een met het Unierecht strijdig gedrag waren gebracht op grond van een objectieve, grote onzekerheid over de strekking van de bepalingen van Unierecht, tot welke onzekerheid het gedrag van andere lidstaten of van de Commissie eventueel had bijgedragen (zie met name arrest van 27 april 2006, Richards, C‑423/04, Jurispr. blz. I‑3585, punt 42; arrest Kalinchev, reeds aangehaald, punt 51, en arrest Santander Asset Management SGIIC e.a., reeds aangehaald, punt 60).

43      Met betrekking tot het eerste criterium inzake de goede trouw dient in casu te worden vastgesteld dat, afgezien van het feit dat het Hof reeds in 2000 in het reeds aangehaalde arrest EKW en Wein & Co een met de IVMDH vergelijkbare belasting heeft getoetst aan artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12, uit de door de Generalitat de Catalunya en de Spaanse regering verstrekte gegevens, anders dan zij stellen, geenszins blijkt dat de Commissie ooit aan deze autoriteiten te kennen heeft gegeven dat de IVMDH in overeenstemming met deze bepaling was.

44      In dit verband zij opgemerkt dat in het advies van de diensten van de Commissie waarnaar de Generalitat de Catalunya en de Spaanse regering verwijzen, in duidelijke bewoordingen wordt geconcludeerd dat invoering van een belasting op minerale oliën waarvan het bedrag afhangt van de autonome regio’s, zoals voorgesteld door de Spaanse autoriteiten, in strijd was met het Unierecht. Deze diensten hebben met name benadrukt dat een dergelijke belasting slechts in overeenstemming met artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 kan worden geacht wanneer een samenhang bestaat tussen het bedrag van deze belasting en de gezondheids- of milieuproblemen die deze belasting beoogt te verhelpen en op voorwaarde dat de belasting niet verschuldigd wordt bij de uitslag tot verbruik van de minerale oliën. Voorts dient te worden vastgesteld dat de Commissie meteen in 2003, dit is één jaar na de inwerkingtreding van de IVMDH, met betrekking tot deze belasting een niet-nakomingsprocedure tegen het Koninkrijk Spanje heeft ingesteld.

45      Gelet op deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de Generalitat de Catalunya en de Spaanse regering te goeder trouw hebben gehandeld door de IVMDH gedurende meer dan tien jaar te handhaven. Aan deze vaststelling kan niet worden afgedaan door de omstandigheid dat zij de overtuiging waren toegedaan dat deze belasting in overeenstemming met het Unierecht was.

46      In een dergelijke context is, anders dan de Spaanse regering aanvoert, van geen belang dat de Commissie, door in 2004 een andere lidstaat toe te staan zijn regionale autoriteiten ertoe te machtigen de accijns op minerale oliën te verhogen, een belastingmaatregel zou hebben aanvaard die vergelijkbaar is met de maatregel die de Spaanse autoriteiten aan de diensten van de Commissie hebben voorgelegd voordat de IVMDH werd goedgekeurd.

47      Aangezien niet is voldaan aan het eerste criterium bedoeld in punt 41 van het onderhavige arrest, hoeft niet te worden onderzocht of is voldaan aan het tweede in datzelfde punt genoemde criterium inzake het gevaar voor ernstige verstoringen.

48      Niettemin zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de mogelijke financiële gevolgen die een prejudicieel arrest voor een lidstaat zou kunnen hebben, op zich geen rechtvaardiging vormen voor een beperking van de werking van dit arrest in de tijd (arresten van 20 september 2001, Grzelczyk, C‑184/99, Jurispr. blz. I‑6193, punt 52; 15 maart 2005, Bidar, C‑209/03, Jurispr. blz. I‑2119, punt 68; arrest Kalinchev, reeds aangehaald, punt 52, en arrest Santander Asset Management SGIIC e.a., reeds aangehaald, punt 62).

49      Anders zouden de zwaarste schendingen van het Unierecht gunstiger worden behandeld, daar juist deze de grootste financiële gevolgen voor de lidstaten zouden kunnen hebben. Zo de werking van een arrest enkel op grond van dergelijke overwegingen werd beperkt, zou zulks bovendien leiden tot een aanzienlijke beperking van de rechtsbescherming van de rechten die belastingplichtigen aan de Unierechtelijke belastingvoorschriften ontlenen (zie arrest van 11 augustus 1995, Roders e.a., C‑367/93–C‑377/93, Jurispr. blz. I‑2229, punt 48).

50      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de werking van het onderhavige arrest niet in de tijd hoeft te worden beperkt.

 Kosten

51      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling tot invoering van een belasting op de detailverkoop van minerale oliën, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belasting op de detailverkoop van bepaalde minerale oliën (Impuesto sobre las Ventas Minoristas de Determinados Hidrocarburos), aangezien niet kan worden aangenomen dat een dergelijke belasting een specifiek doeleinde in de zin van deze bepaling nastreeft daar deze belasting, die is bestemd voor de financiering van de uitoefening, door de betrokken territoriale overheden, van hun bevoegdheden op het gebied van gezondheidszorg en milieu, uit zichzelf niet beoogt de bescherming van de gezondheid en het milieu te waarborgen.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.