Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 22 april 2016 – Strafzaak tegen Mossa Ouhrami

(Zaak C-225/16)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partij in het hoofdgeding

Mossa Ouhrami

Prejudiciële vragen

Moet artikel 11, lid 2, van de Terugkeerrichtlijn1 aldus worden uitgelegd dat de daarin vermelde termijn van vijf jaren wordt berekend:

a. vanaf het moment dat het inreisverbod (of met terugwerkende kracht: de daarmee gelijk te stellen ongewenstverklaring) is uitgevaardigd, dan wel

b. met ingang van de datum waarop de betrokkene het·grondgebied van - kort gezegd - de lidstaten van de EU daadwerkelijk heeft verlaten, dan wel

c. enig ander moment?

Moet artikel 11, lid 2, van de Terugkeerrichtlijn met het oog op de toepassing van het overgangsrecht aldus worden uitgelegd dat deze bepaling meebrengt dat besluiten die zijn genomen voordat deze richtlijn in werking trad, waarvan het rechtsgevolg is dat de geadresseerde gedurende tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland moet verblijven en het inreisverbod volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval is bepaald waartegen een rechtsmiddel kon worden aangewend, geen rechtsgevolg meer hebben indien de duur van deze verplichting op het moment waarop deze richtlijn ten uitvoer diende te worden gelegd of op het moment waarop is vastgesteld dat de geadresseerde van dit besluit in Nederland verbleef, de in deze bepaling bedoelde duur overschreed?

____________

1     Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).