Language of document :

Beroep ingesteld op 10 juli 2017 – Europese Commissie / Franse Republiek

(Zaak C-416/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, gemachtigde, W. Roels, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Franse Republiek, door het handhaven van de gevolgen van bepalingen ter voorkoming van economische dubbele belastingheffing over dividenden, op grond waarvan een moedermaatschappij op de voorheffing die zij verschuldigd is bij de uitkering aan haar aandeelhouders van door haar dochterondernemingen betaalde dividenden, het aan de uitkering van deze dividenden verbonden belastingkrediet in mindering mag brengen wanneer deze dividenden afkomstig zijn van een in Frankrijk gevestigde dochteronderneming, maar niet in die mogelijkheid voorziet voor dividenden die afkomstig zijn van een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming, aangezien deze wettelijke regeling in dit laatste geval niet voorziet in de toekenning van een belastingkrediet bij de uitkering van die dividenden door die dochteronderneming, voor zover volgens de rechtspraak van de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) vorderingen tot terugbetaling van in strijd met het Unierecht geheven voorheffingen in de zin van het arrest van het Hof in zaak C-310/09, Accor1 , slechts worden toegewezen met toepassing van de volgende drie beperkingen:

het recht op terugbetaling van de onrechtmatig geïnde voorheffing wordt beperkt door de weigering om rekening te houden met de door buiten Frankrijk gevestigde kleindochterondernemingen betaalde belasting;

het recht op terugbetaling van de onrechtmatig geïnde voorheffing wordt beperkt door onevenredige eisen inzake bewijsvoering;

het recht op terugbetaling van de onrechtmatig geïnde voorheffing wordt beperkt doordat het belastingkrediet wordt beperkt tot een derde van het bedrag van het in Frankrijk uitgekeerde dividend dat afkomstig is van een buiten Frankrijk gevestigde dochteronderneming, terwijl de Conseil d’État, de bestuursrechter in laatste aanleg, deze beperkingen heeft vastgesteld zonder aan het Hof van Justitie te vragen of zij verenigbaar zijn met het Unierecht,

is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel en krachtens de artikelen 49, 63 et 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

de Franse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Commissie verwijt Frankrijk dat het, via de vaste rechtspraak van de Conseil d’État, zijn hoogste bestuursrechter, heeft geweigerd ten volle uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-310/09, Ministre du Budget, des Comptes publics et de la Fonction publique tegen Accor SA, met name door met het Unierecht strijdige beperkingen te stellen aan de terugbetaling van de ten onrechte geheven belasting, te weten de roerende voorheffing.

In zijn op een prejudiciële vraag gewezen arrest Accor had het Hof van Justitie vastgesteld dat de Franse belastingregels ter voorkoming van economische dubbele belastingheffing over dividenden een discriminatie ter zake van de heffing van belasting over dividenden uit andere lidstaten van de EU handhaafden. De belastingen die Hof in strijd met het Unierecht heeft bevonden, moeten dus worden terugbetaald.

De Commissie is van mening dat Frankrijk het arrest van het Hof van Justitie op drie specifieke punten niet eerbiedigt:

het houdt geen rekening met de belasting die de andere dan Franse kleindochterondernemingen al hebben voldaan;

het handhaaft, ter beperking van het recht op terugbetaling van de betrokken vennootschappen, eisen inzake de bewijsvoering die niet voldoen aan de door het Hof van Justitie geformuleerde criteria;

het beperkt het belastingkrediet absoluut tot een derde van het door andere dan Franse dochterondernemingen uitgekeerde dividend.

Deze inbreuken zijn bovendien te wijten aan het feit dat de Conseil d’État niet heeft voldaan aan zijn verplichting om het Hof van Justitie krachtens artikel 267 VWEU een prejudiciële vraag te stellen.

____________

1 Arrest van het Hof van 15 september 2011 (C-310/09, Ministre du Budget, des Comptes publics et de la Fonction publique / Accor SA, EU:C:2011:581).