Language of document : ECLI:EU:C:2010:725

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

2 december 2010 (*)

„Vrij verkeer van goederen – Volksgezondheid – Verkoop van contactlenzen via internet – Nationale regeling volgens welke contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht – Richtlijn 2000/31/EG – Informatiemaatschappij – Elektronische handel”

In zaak C‑108/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door Baranya megyei bíróság (Hongarije) bij beslissing van 10 februari 2009, ingekomen bij het Hof op 23 maart 2009, in de procedure

Ker-Optika bt

tegen

ÀNTSZ Dél-dunántúli Regionális Intézete,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, D. Šváby, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász en J. Malenovský (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 april 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door R. Somssich, K. Szíjjártó, K. Veres en M. Fehér als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. Skandalou als gemachtigde,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. M. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels, M. de Grave en Y. de Vries als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Krämer en A. Sipos als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 juni 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1) en van de artikelen 34 VWEU en 36 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ker-Optika bt (hierna: „Ker-Optika”) en ÀNTSZ Dél-dunántúli Regionális Intézete (regionale directie voor Zuid-Transdanubië van de overheidsdienst voor volksgezondheid en sanitaire aangelegenheden; hierna: „ÀNTSZ”) over een administratieve beslissing krachtens welke deze overheidsinstantie Ker-Optika heeft verboden contactlenzen via internet te verkopen.

 Toepasselijke bepalingen

 Regeling van de Unie

3        Artikel 1, punt 2, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels met betrekking tot de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18; hierna: „richtlijn 98/34”), verstaat onder:

„2)      ‚dienst’: elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

      In deze definitie wordt verstaan onder:

–        ‚op afstand’: een dienst die geleverd wordt zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn;

–        ‚langs elektronische weg’: een dienst die verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, en die geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen;

–        ‚op individueel verzoek van een afnemer van diensten’: een dienst die op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.

[...]”

4        De punten 18, 21 en 34 van de considerans van richtlijn 2000/31 luiden:

„(18) Diensten van de informatiemaatschappij bestrijken een grote verscheidenheid aan economische activiteiten die online plaatsvinden; die activiteiten kunnen in het bijzonder in de onlineverkoop van goederen bestaan. Activiteiten zoals de levering van goederen als zodanig of de verstrekking van offlinediensten vallen niet onder de richtlijn. [...] Activiteiten die van nature niet op een afstand en met behulp van elektronische middelen kunnen worden verricht, zoals de wettelijke controle op de rekeningen van ondernemingen of een medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, zijn geen diensten van de informatiemaatschappij.

[...]

(21)      [...] Het gecoördineerde gebied heeft alleen betrekking op vereisten voor onlineactiviteiten zoals online-informatie, onlinereclame, online winkelen en onlinecontracten, en niet op wettelijke vereisten van de lidstaten voor goederen, zoals veiligheidsnormen, etiketteringsvoorschriften of aansprakelijkheid van goederen, dan wel de vereisten van de lidstaten in verband met de levering of het vervoer van goederen, met inbegrip van distributie van geneesmiddelen. [...]

[...]

(34)      Iedere lidstaat moet zijn wetgeving aanpassen indien deze vereisten, met name vormvereisten, bevat die het langs elektronische weg sluiten van contracten in de weg staan. Onderzoek van aan te passen wetgeving dient systematisch te geschieden en moet betrekking hebben op alle etappes en handelingen die voor de totstandkoming van het contract nodig zijn, inbegrepen de archivering van het contract. Deze aanpassing moet ertoe leiden dat langs elektronische weg gesloten contracten uitwerking hebben. [...]”

5        Artikel 1, leden 1, 2, 3 en 5, van richtlijn 2000/31 bepaalt:

„1.      Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen.

2.      Voorzover voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling nodig, worden met deze richtlijn bepaalde nationale bepalingen nader tot elkaar gebracht die van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij en betrekking hebben op de interne markt, de vestiging van de dienstverleners, de commerciële communicatie, langs elektronische weg gesloten contracten, de aansprakelijkheid van tussenpersonen, gedragscodes, de buitengerechtelijke geschillenregeling, rechtsgedingen en de samenwerking tussen lidstaten.

3.      Deze richtlijn vormt een aanvulling op het communautaire recht dat van toepassing is op de diensten van de informatiemaatschappij en doet niet af aan het in de communautaire besluiten en nationale wetgeving ter uitvoering daarvan vastgelegde niveau van bescherming, inzonderheid van de volksgezondheid en de consumentenbelangen, voorzover de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij te verlenen daardoor niet beperkt wordt.

[...]

5.      Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)      belastingen;

b)      kwesties in verband met diensten van de informatiemaatschappij die onder richtlijn 95/46/EG en richtlijn 97/66/EG vallen;

c)      kwesties in verband met overeenkomsten of praktijken die onder de mededingingswetgeving vallen;

d)      de volgende activiteiten van diensten van de informatiemaatschappij:

–        de activiteiten van notarissen of vergelijkbare beroepen, voorzover die een direct specifiek verband met de uitoefening van de publieke taken inhouden,

–        de vertegenwoordiging van een cliënt en de verdediging van zijn belangen voor het gerecht,

–        gokactiviteiten waarbij een geldbedrag wordt ingezet, zoals loterijen en weddenschappen.”

6        Artikel 2 van richtlijn 2000/31 luidt:

„Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)      ‚diensten van de informatiemaatschappij’: diensten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34 [...];

[...]

h)      ‚gecoördineerd gebied’: de in de nationale rechtsstelsels vastgelegde vereisten voor dienstverleners van de informatiemaatschappij en diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of die vereisten van algemene aard zijn dan wel specifiek daarop zijn toegesneden:

i)      Het gecoördineerde gebied omvat vereisten waaraan de dienstverlener moet voldoen met betrekking tot:

–        het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake kwalificatie, vergunning en aanmelding,

–        het uitoefenen van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten inzake gedrag van de dienstverlener, vereisten inzake kwaliteit en inhoud van de dienst inclusief inzake reclame en contracten, of vereisten inzake aansprakelijkheid van de dienstverlener.

ii)      Het gecoördineerde gebied omvat niet vereisten met betrekking tot:

–        goederen als zodanig,

–        de levering van goederen,

–        diensten die niet langs elektronische weg verleend worden.”

7        Artikel 3 van richtlijn 2000/31 bepaalt:

,,1.      Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.

2.      De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.

[...]

4.      De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      De maatregelen moeten:

i)      noodzakelijk zijn voor een van de volgende doelstellingen:

–        de openbare orde, in het bijzonder de preventie van, het onderzoek naar, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, waaronder de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat wegens ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid ten aanzien van individuen,

–        de bescherming van de volksgezondheid,

–        de openbare veiligheid, met inbegrip van het waarborgen van de nationale veiligheid en defensie,

–        de bescherming van consumenten, met inbegrip van beleggers;

ii)      worden genomen ten aanzien van een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij waardoor afbreuk wordt gedaan aan de sub i genoemde doelstellingen of een ernstig gevaar daarvoor ontstaat;

iii)      evenredig zijn aan die doelstellingen;

b)      De lidstaat moet, alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd eventuele rechtszaken, met inbegrip van het vooronderzoek en in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verrichte handelingen:

–        de in lid 1 bedoelde lidstaat verzoeken maatregelen te nemen, maar deze is daar niet of onvoldoende op ingegaan;

–        de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis stellen van zijn voornemen om de betrokken maatregelen te nemen.

5.      In urgente gevallen kunnen de lidstaten afwijken van de in lid 4, sub b, genoemde voorwaarden. In dat geval moeten de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat onverwijld in kennis gesteld worden van de maatregelen en van de redenen van de urgentie.

[...]”

8        Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat het starten en het uitoefenen van een activiteit van dienstverlener op het gebied van de informatiemaatschappij niet afhankelijk worden gesteld van een voorafgaande vergunning of enig ander vereiste met gelijke werking.”

9        Artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/31 luidt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat hun rechtsstelsel het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt. Zij vergewissen zich er met name van dat de regels met betrekking tot de totstandkoming van contracten geen belemmering vormen voor het gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten, noch ertoe leiden dat dergelijke contracten, omdat zij langs elektronische weg tot stand zijn gekomen, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn.”

 Nationale regeling

10      Artikel 3, lid 1, van wet CVIII. van 2001 inzake de diensten van elektronische handel en de diensten van de informatiemaatschappij (a elektronikus kereskedelmi szolgáltatások, valamint az információs társadalommal összefùggő szolgáltatásokról szóló 2001. évi CVIII. Törvény; hierna: „wet inzake elektronische handel”) bepaalt:

„Voor het starten of uitoefenen van diensten van de informatiemaatschappij is geen voorafgaande vergunning of bestuurlijke beslissing met gelijke werking vereist.”

11      Artikel 3, lid 1, van besluit nr. 7/2004 (XI. 23.) van de minister van Volksgezondheid betreffende de beroepskwalificaties voor het in de handel brengen, de reparatie en de uitleen van medische hulpmiddelen [a gyógyászati segédeszközök forgalmazásának, javításának, kölcsönzésének szakmai követelményeiről szóló 7/2004 (XI. 23.) Egészségügyi Minisztériumi rendelet] bepaalt:

„Het in de handel brengen van medische hulpmiddelen, de reparatie en de uitleen daarvan kunnen plaatsvinden [...] in een bij afzonderlijk rechtsvoorschrift daartoe toegelaten speciaalzaak voor medische hulpmiddelen, die aan de voorwaarden vermeld in de punten I.1 en I.2, van bijlage 2 bij het onderhavige besluit voldoet.”

12      Bijlage I bij dit besluit bepaalt:

„Van de werkingssfeer van dit besluit zijn de volgende medische hulpmiddelen uitgesloten:

[...]

–        optische artikelen uit serieproductie, met uitzondering van contactlenzen;

[...]”

13      Punt I. 1, sub d, van bijlage 2 bij dit besluit vereist voor het in de handel brengen van contactlenzen en individueel aangemeten brillen een winkel met een oppervlakte van minimaal 18 m2 of een van het atelier gescheiden ruimte. Het personeel moet, aldus een van de voorwaarden van punt I. 2, sub c, van deze bijlage, op het gebied van contactlenzen gekwalificeerd optometrist of oogarts zijn.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14      Ker-Optika verhandelt contactlenzen via haar website. ÀNTSZ Pécsi, Sellyei, Siklósi Kistérségi Intézet (plaatselijke ÀNTSZ-dienst voor de districten Pécs, Sellye en Siklós) verbood haar bij beslissing van 29 augustus 2008 deze activiteit uit te oefenen.

15      Na bezwaar van Ker-Optika tegen deze beslissing bevestigde ÀNTSZ dit verbod bij beslissing van 14 november 2008.

16      ÀNTSZ baseerde zich met name op de bepalingen van besluit 7/2004 (XI. 23.) van de minister van Volksgezondheid volgens welke contactlenzen slechts mogen worden verhandeld in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen of door levering aan huis voor eindverbruik. Dit laatste begrip slaat noch naar benaming noch naar voorwerp op verkoop via internet.

17      Ker-Optika stelde tegen deze beslissing beroep in met name op grond dat het in de handel brengen van contactlenzen via internet niet kan vallen onder de beperkingen van artikel 3, lid 1, van de wet inzake elektronische handel, die een vrije uitoefening van diensten van de informatiemaatschappij garandeert.

18      Dienaangaande wees ÀNTSZ op punt 18 van de considerans van richtlijn 2000/31 blijkens hetwelk de werkingssfeer van de wet inzake elektronische handel niet de verkoop van contactlenzen via internet kan bestrijken. Volgens dit punt van de considerans zijn activiteiten die van nature niet op een afstand en met behulp van elektronische middelen kunnen worden verricht, zoals een medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, geen diensten van de informatiemaatschappij. De verkoop van contactlenzen vereist een dergelijk onderzoek.

19      Daarop heeft Baranya megyei bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Vormt het in de handel brengen van contactlenzen een medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, zodat het niet valt binnen de werkingssfeer van richtlijn [2000/31]?

2)      Wanneer het in de handel brengen van contactlenzen geen medisch consult is waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, moet artikel 30 EG dan aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling op grond waarvan contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht?

3)      Verzet het in artikel 28 EG neergelegde beginsel van het vrije verkeer van goederen zich tegen de bepaling van Hongaars recht op grond waarvan contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

20      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht zich verzet tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding volgens welke de verkoop van contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen is toegestaan en de verkoop ervan via internet dus is verboden.

21      Voor de beantwoording van de prejudiciële vragen dient te worden vastgesteld welke bepalingen van Unierecht van toepassing zijn op de verkoop van contactlenzen via internet en vervolgens dient te worden nagegaan of deze bepalingen zich verzetten tegen nationale regels als die in het hoofdgeding.

22      Meteen al blijkt dat bij internetverkoop met name de volgende bestanddelen kunnen worden onderscheiden. De verkoop begint met de eigenlijke verkoopovereenkomst waarvoor onlineaanbod en elektronisch sluiten van een overeenkomst kenmerkend zijn. Vervolgens wordt het verkochte product gewoonlijk bij de klant aan huis geleverd. Ook raadpleegt de klant vóór verkoop of levering in een aantal bijzondere gevallen een arts.

 Richtlijn 2000/31

23      Wat in de eerste plaats de verkoopovereenkomst betreft, brengt richtlijn 2000/31 overeenkomstig de artikelen 1, lid 2, en 2, sub a, ervan bepaalde nationale bepalingen nader tot elkaar die van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen diensten die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten worden verricht.

24      Blijkens punt 18 van de considerans van richtlijn 2000/31 bestrijken dergelijke diensten van de informatiemaatschappij onder meer onlineverkoop van goederen.

25      Dit wordt bevestigd door de toelichting bij het door de Commissie op 18 november 1998 ingediende voorstel voor een richtlijn [COM(1998) 586 def.] volgens hetwelk de diensten van de informatiemaatschappij diensten van verkoop van goederen en diensten voor elektronische onlinetransacties voor de aankoop van goederen als interactieve aankoop op afstand en elektronische handelscentra omvatten.

26      Vervolgens, aldus punt 34 van de considerans en artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/31, moet elke lidstaat systematisch zijn wetgeving aanpassen indien deze vereisten bevat die het langs elektronische weg sluiten van contracten in de weg staan, en wel met betrekking tot alle etappes en handelingen die nodig zijn voor de totstandkoming van het contract voor onlineverkoop van goederen, zoals aanbod, onderhandeling en sluiten van het contract via elektronische weg.

27      Ten slotte sluit artikel 1, lid 5, van richtlijn 2000/31 de verkoop van medische hulpmiddelen als contactlenzen niet uit van de werkingssfeer van deze richtlijn.

28      Bijgevolg vallen nationale bepalingen houdende verbod van de handelingen voor verkoop van contactlenzen, namelijk het onlineaanbod en het sluiten van de overeenkomst via elektronische weg, onder het gecoördineerde gebied van richtlijn 2000/31.

29      Wat in de tweede plaats de levering betreft, vallen de vereisten met betrekking tot de levering van goederen waarover elektronisch een contract is gesloten, volgens de tekst zelf van artikel 2, sub h‑ii, van richtlijn 2000/31 buiten het gecoördineerde gebied ervan.

30      Bijgevolg vallen de nationale regels inzake de voorwaarden voor levering op het grondgebied van een lidstaat van een via internet verkocht goed buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

31      De leveringsvoorwaarden voor contactlenzen vallen dus buiten de werkingssfeer van richtlijn 2000/31.

32      In de derde plaats dient te worden nagegaan of het voor voormelde vaststellingen verschil maakt dat de verkoop of de levering van contactlenzen aan voorafgaand medisch consult door de klant kan worden onderworpen.

33      Dienaangaande, aldus punt 18 van de considerans van richtlijn 2000/31, zijn activiteiten die van nature niet op een afstand en met behulp van elektronische middelen kunnen worden verricht, zoals een medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, geen diensten van de informatiemaatschappij en zij vallen dus buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

34      Ingeval het medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, onlosmakelijk verbonden is aan de verkoop van contactlenzen, heeft de eis van een dergelijk consult derhalve tot gevolg dat deze verkoop uiteindelijk buiten de werkingssfeer van deze richtlijn zou vallen.

35      Op dit punt dient te worden opgemerkt dat contactlenzen rechtstreeks in contact met de ogen komen en dus medische hulpmiddelen zijn waarvan het aanbrengen in bijzondere gevallen oogontstekingen en zelfs chronische gezichtsgebreken kan veroorzaken en dat deze aandoeningen te wijten kunnen zijn aan het dragen van contactlenzen. De eis van een voorafgaand medisch consult kan dus gerechtvaardigd zijn.

36      In deze context kan, wie contactlenzen wil dragen, verplicht zijn een preventief oogonderzoek te ondergaan om na te gaan of er geen medisch beletsel tegen het dragen van lenzen is, en om bovendien de exacte dioptriewaarde van de nodige correctie te bepalen.

37      Dit onderzoek houdt evenwel niet onlosmakelijk verband met de verkoop van contactlenzen. Het kan namelijk los van de verkoop staan; er kan zelfs op afstand worden verkocht op voorschrift van de oogarts die de patiënt vooraf heeft onderzocht.

38      Bijgevolg dient het medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, waaraan de verkoop van contactlenzen kan zijn onderworpen, te worden beschouwd als dissocieerbaar ervan.

39      Al kunnen gezondheidsoverwegingen vereisen dat de klant zich ook aan een medisch onderzoek voor de fysieke controle van het aanbrengen van de lenzen alsook op gezette tijden aan oogcontroles onderwerpt om de invloed van het dragen van lenzen te controleren, deze controles vinden plaats bij het gebruik van de lenzen, dat wil zeggen na levering ervan. Dit medisch consult staat dus los van de verkoop van de lenzen.

40      Een nationale bepaling die internetverkoop van contactlenzen verbiedt, valt dus in beginsel binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/31.

 Primair recht

41      Aangezien de regels inzake de leveringsvoorwaarden voor contactlenzen buiten de werkingssfeer van richtlijn 2000/31 vallen, moeten zij worden getoetst aan het primair recht, namelijk het VWEU.

42      Om te beginnen moet worden nagegaan of deze regels moeten worden getoetst aan de vrijheid van dienstverrichting zoals de Hongaarse regering stelt, dan wel aan het vrije verkeer van goederen zoals de verwijzende rechter suggereert.

43      Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat het Hof een nationale maatregel die zowel het vrije verkeer van goederen als een andere fundamentele vrijheid beperkt, in beginsel slechts toetst aan een van deze twee vrijheden, indien blijkt dat een van de vrijheden volledig ondergeschikt is aan de andere en daarmee kan worden verbonden (zie in die zin arresten van 24 maart 1994, Schindler, C‑275/92, Jurispr. blz. I‑1039, punt 22, en 26 mei 2005, Burmanjer e.a., C‑20/03, Jurispr. blz. I‑4133, punt 35).

44      Bovendien volgt uit het arrest van 11 december 2003, Deutscher Apothekerverband (C‑322/01, Jurispr. blz. I‑14887, punten 65, 76 en 124), dat een nationale maatregel over een modaliteit voor de internetverkoop van goederen en de levering ervan bij de consument aan huis slechts aan de regels inzake vrij verkeer van goederen en dus aan de artikelen 34 VWEU en 36 VWEU dient te worden getoetst.

45      In casu betreft de nationale regeling houdende verbod van internetverkoop van contactlenzen een verkoopmodaliteit waarbij dergelijke lenzen bij de consument aan huis worden geleverd.

46      Deze regeling moet dus worden getoetst aan de artikelen 34 VWEU en 36 VWEU.

 Bestaan van een belemmering voor het vrij verkeer van goederen

47      Volgens vaste rechtspraak moet iedere handelsregeling van de lidstaten die de handel binnen de Unie al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, worden beschouwd als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen in de zin van artikel 34 VWEU (zie met name arresten van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5, en van 10 februari 2009, Commissie/Italië, C‑110/05, Jurispr. blz. I‑519, punt 33).

48      Uit eveneens vaste rechtspraak volgt dat artikel 34 VWEU uitdrukking geeft aan de verplichting tot eerbiediging van de beginselen van non-discriminatie en van wederzijdse erkenning van producten die in andere lidstaten rechtmatig worden gemaakt en in de handel gebracht, alsook aan de verplichting om de producten van de Unie vrije toegang tot de nationale markten te verzekeren (zie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Derhalve moeten als maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen worden beschouwd de maatregelen van een lidstaat die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat uit andere lidstaten afkomstige producten minder gunstig worden behandeld, alsook voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen, ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle producten van toepassing zijn (zie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punten 35 en 37).

50      Onder dit begrip valt eveneens elke andere maatregel die de toegang tot de markt van een lidstaat voor uit andere lidstaten afkomstige producten belemmert (zie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 37).

51      Derhalve kan de toepassing op producten uit andere lidstaten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, de handel tussen lidstaten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel belemmeren in de zin van de met voormeld arrest Dassonville ingezette rechtspraak, tenzij zij van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verkoop van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten. De toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van producten uit een andere lidstaat die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, heeft immers tot gevolg dat voor die producten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale producten het geval is (zie in die zin arrest van 24 november 1993, Keck en Mithouard, C‑267/91 en C‑268/91, Jurispr. blz. I‑6097, punten 16 en 17, en arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 36).

52      Dus moet worden nagegaan of de nationale regeling in het hoofdgeding voldoet aan de in het vorige punt van het onderhavige arrest vermelde twee voorwaarden, namelijk of zij van toepassing is op alle betrokken marktdeelnemers die op het nationale grondgebied hun activiteit uitoefenen en of zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed heeft op de verkoop van nationale producten en van producten uit andere lidstaten.

53      Wat de eerste voorwaarde betreft, dient te worden opgemerkt dat deze regeling van toepassing is op alle bij de verkoop van contactlenzen betrokken marktdeelnemers, zodat aan deze voorwaarde is voldaan.

54      Wat de tweede voorwaarde betreft, is niet betwist dat het verbod van internetverkoop van contactlenzen van toepassing is op contactlenzen uit andere lidstaten die via postorderverkoop worden verkocht en aan consumenten in Hongarije aan huis worden geleverd. Vastgesteld moet worden dat het verbod van verkoop van contactlenzen via postorderverkoop de marktdeelnemers uit andere lidstaten een bijzonder doeltreffende modaliteit voor de verkoop van deze producten ontzegt en de toegang van laatstgenoemden tot de markt van de betrokken lidstaat dus aanzienlijk hindert (zie naar analogie voor geneesmiddelen arrest Deutscher Apothekerverband, reeds aangehaald, punt 74).

55      Derhalve heeft deze regeling niet dezelfde invloed op het in de handel brengen van contactlenzen door Hongaarse marktdeelnemers en door marktdeelnemers uit andere lidstaten.

56      Deze regeling vormt dus een bij artikel 34 VWEU verboden maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen, tenzij zij objectief kan worden gerechtvaardigd.

 Rechtvaardiging van de belemmering van het vrije verkeer van goederen

57      Volgens vaste rechtspraak kan een belemmering van het vrije verkeer van goederen worden gerechtvaardigd door een van de in artikel 36 VWEU omschreven redenen van algemeen belang of op grond van dwingende vereisten. In beide gevallen dient de nationale maatregel geschikt te zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en mag hij niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken (zie met name arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Bij een maatregel inzake volksgezondheid moet ermee rekening worden gehouden dat de gezondheid en het leven van personen de eerste plaats innemen onder de goederen en belangen die door het Verdrag worden beschermd, en dat het de taak van de lidstaten is om te beslissen op welk niveau zij de bescherming van de volksgezondheid wensen te verzekeren en hoe dit dient te gebeuren. Aangezien dit niveau per lidstaat kan verschillen, beschikken de lidstaten over een beoordelingsmarge (zie arrest van 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez, C‑570/07 en C‑571/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59      In casu voert de Hongaarse regering de noodzaak de gezondheid van contactlensdragers te beschermen als rechtvaardigingsgrond aan. Deze rechtvaardigingsgrond voldoet dus aan volgens artikel 36 VWEU geoorloofde overwegingen van volksgezondheid die een belemmering van het vrije verkeer van goederen kunnen rechtvaardigen.

60      Bijgevolg moet worden nagegaan of de regeling in het hoofdgeding geschikt is om het aldus nagestreefde doel te bereiken.

61      Dienaangaande achten de Hongaarse en de Spaanse regering het noodzakelijk dat de klanten de contactlenzen verplicht in een speciaalzaak in ontvangst nemen, want zij moeten toegang tot een opticien hebben voor het noodzakelijke lichamelijke onderzoek, voor controles en voor advies over het dragen van deze lenzen.

62      Op dit punt dient te worden herinnerd aan het feit dat in bijzondere gevallen oogaandoeningen en zelfs chronische gezichtsgebreken louter als gevolg van het dragen van contactlenzen kunnen ontstaan, zoals is opgemerkt in punt 35 van het onderhavige arrest.

63      Gelet op deze gevaren voor de volksgezondheid kan een lidstaat eisen dat de contactlenzen worden afgeleverd door geschoold personeel dat de klant attendeert op deze gevaren, de klant onderzoekt en hem het dragen van lenzen aan- of afraadt, waarbij de klant in voorkomend geval wordt uitgenodigd een oogarts te raadplegen. Wegens deze gevaren kan een lidstaat ook eisen dat, wanneer het dragen van lenzen niet is afgeraden, geschoold personeel bepaalt welke soort lenzen het geschiktst is, controleert of de klant de lenzen juist op zijn ogen aanbrengt en hem inlicht over het correcte gebruik en onderhoud ervan (zie in die zin arrest van 25 mei 1993, LPO, C‑271/92, Jurispr. blz. I‑2899, punt 11).

64      Zonder alle gevaren voor contactlensdragers uit te schakelen kunnen contact met een geschoold opticien en zijn dienstverlening deze gevaren namelijk verminderen. Door de aflevering van contactlenzen voor te behouden aan optiekspeciaalzaken die de diensten van een dergelijke opticien aanbieden, is de regeling in het hoofdgeding geschikt om het doel van bescherming van de gezondheid van contactlensdragers te bereiken.

65      Deze regeling mag evenwel niet verder gaan dan noodzakelijk is om dit doel te bereiken, dat wil zeggen dat daartoe geen andere middelen zijn die minder afbreuk doen aan het vrije verkeer van goederen.

66      Aangaande in de eerste plaats het vereiste dat de klant voor een oogonderzoek door een opticien in de winkel fysiek aanwezig is, dient te worden opgemerkt dat preventief onderzoek naar indicatie door oogartsen buiten de optiekzaak kan worden verricht.

67      Voorts wettigt niets in het aan het Hof voorgelegde dossier de vaststelling dat de regeling in het hoofdgeding elke levering van contactlenzen door de opticien onderwerpt aan een preventief onderzoek door of een voorafgaand consult van een arts of deze levering aan deze eisen onderwerpt, in het bijzonder bij opeenvolgende leveringen van lenzen aan dezelfde klant.

68      Elke gebruiker van contactlenzen kiest dus vrij voor een dergelijk onderzoek en consult, zodat het hoofdzakelijk zijn beslissing is, waarbij de opticien hem adviseert.

69      De klant kan bij internetverkoop op dezelfde wijze vóór de levering van de contactlenzen worden geadviseerd met interactieve gegevens op de betrokken website die de klant vóór aankoop van dergelijke lenzen moet gebruiken (zie in die zin wat internetverkoop van geneesmiddelen betreft, arrest Deutscher Apothekerverband, reeds aangehaald, punt 114).

70      In de tweede plaats kan de lidstaat – zoals is vastgesteld in punt 63 van het onderhavige arrest – zeker eisen dat een opticien de geschiktste soort contactlenzen bepaalt, waarbij hij moet controleren of de klant de lenzen juist op zijn ogen aanbrengt en hem moet adviseren over het correcte gebruik en onderhoud ervan.

71      Deze diensten zijn in beginsel evenwel alleen bij de eerste levering van contactlenzen vereist. Latere leveringen vereisen in de regel namelijk geen dergelijke diensten aan de klant. De klant hoeft de verkoper alleen mee te delen welk soort lenzen hij bij de eerste levering heeft gekregen, waarbij in voorkomend geval de eigenschappen van deze lenzen bij een nieuw voorschrift van een oogarts aan het gewijzigde gezichtsvermogen van de klant worden aangepast.

72      In de derde plaats kan de klant, wanneer langdurig gebruik van de contactlenzen extra inlichtingen en advies vereist, deze informatie krijgen via interactieve gegevens op de website van de leverancier.

73      Bovendien kan een lidstaat de betrokken marktdeelnemers ertoe verplichten een beroep te doen op een geschoold opticien die de klant op afstand geïndividualiseerde inlichtingen en geïndividualiseerd advies voor gebruik en onderhoud van de contactlenzen verstrekt. Wanneer inlichtingen en advies op afstand worden verstrekt, kan dit overigens voordelen bieden daar de contactlensdrager zonder verplaatsing zijn vragen weloverwogen en doelgericht kan stellen (zie in die zin wat internetverkoop van geneesmiddelen betreft, arrest Deutscher Apothekerverband, reeds aangehaald, punt 113).

74      Derhalve kan het doel de gezondheid van de contactlensdragers te beschermen worden bereikt met minder restrictieve maatregelen dan die krachtens de regeling in het hoofdgeding, wanneer alleen de eerste levering van lenzen aan bepaalde beperkingen wordt onderworpen en de betrokken marktdeelnemers ertoe worden verplicht, een geschoold opticien ter beschikking van de klant te stellen.

75      Bijgevolg overschrijdt een lidstaat die een regeling als die in het hoofdgeding vaststelt, de grenzen van de beoordelingsmarge in de zin van punt 58 van het onderhavige arrest en deze regeling moet dus worden geacht verder te gaan dan nodig is om het aangevoerde doel te bereiken.

76      Om dezelfde redenen kan deze regeling, voor zover daarbij de internetverkoop van contactlenzen is verboden, niet evenredig worden geacht aan het doel de volksgezondheid te beschermen in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31.

77      Gelet op het voorgaande moet op de vragen van de verwijzende rechter worden geantwoord dat nationale regels inzake de verkoop van contactlenzen binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/31 vallen voor zover zij de overeenkomst voor de verkoop van deze lenzen via internet betreffen. Nationale voorschriften betreffende de levering van deze lenzen vallen daarentegen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

78      De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU alsook richtlijn 2000/31 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht.

 Kosten

79      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Nationale regels inzake de verkoop van contactlenzen vallen binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), voor zover zij de overeenkomst voor de verkoop van deze lenzen via internet betreffen. Nationale voorschriften betreffende de levering van deze lenzen vallen daarentegen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU alsook richtlijn 2000/31 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht.

ondertekeningen


* Procestaal: Hongaars.