Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2015 door PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-26/12, PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-468/15 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) (vertegenwoordiger: D. Luff, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Sasol Olefins & Surfactants GmbH en Sasol Germany GmbH

Conclusies

dit hoger beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 25 juni 2015 in zaak PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) / Raad van de Europese Unie, T-26/12 vernietigen;

de zaak zelf afdoen, waarbij de vorderingen van PT Musim Mas voor het Gerecht worden toegewezen, en dienovereenkomstig het antidumpingrecht nietig verklaren dat aan rekwirante is opgelegd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/20111 van de Raad van 8 november 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië, en uitvoeringsverordening nr. 1241/20122 van de Raad van 11 december 2012 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011, en

de Raad en de interveniënten verwijzen in hun eigen kosten alsmede in de kosten die rekwirantes in de loop van de onderhavige procedure en de procedure voor het Gerecht hebben gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert vier hieronder samengevatte middelen aan tot vernietiging van het bestreden arrest.

Ten eerste heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, onder i), van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 (hierna: „basisverordening”) geschonden, doordat het het begrip enkele economische eenheid (hierna: „EEE”) onjuist heeft toegepast en heeft geoordeeld dat rekwirante en ICOFS geen EEE vormen.

Ten tweede heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening geschonden door ten onrechte te oordelen dat de Raad voldoende had aangetoond dat de taken die ICOFS verrichtte, vergelijkbaar waren met die van een op commissiebasis werkende agent. Gelet op het beschikbare bewijs was de redenering van het Gerecht ontoereikend en discriminatoir.

Ten derde heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, eerste alinea, van de basisverordening geschonden door ten onrechte te oordelen dat de Raad de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs niet onrechtmatig heeft beïnvloed.

Ten vierde heeft het Gerecht het beginsel van goed bestuur onjuist toegepast door ten onrechte te aanvaarden dat de Raad slechts bewijs van de Raad gebruikte, terwijl hij door rekwirante tijdens het antidumpingonderzoek aangedragen relevant bewijs en relevante informatie heeft genegeerd.

____________

1 PB L 293, blz. 1

2 PB L 352, blz. 1