Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 22 april 2016 door Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 9 februari 2016 in zaak T-639/14, Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) / Europese Commissie

(Zaak C-228/16 P)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (vertegenwoordigers: Efthymios Bourtzalas, Anargiros Oikonomou, Efstathia Salaka, Charalampos Synodinos, Charisios Tagaras, Denis Waelbroeck, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak op verzoeksters vorderingen tot nietigverklaring van de litigieuze handeling van 12 juni 2014;

verweerster verwijzen in alle kosten, zowel die van de eerste aanleg als die van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster betoogt dat het Gerecht in de bestreden beschikking blijk heeft gegeven van belangrijke onjuiste rechtsopvattingen en dat deze beschikking om de volgende redenen moet worden vernietigd:

1)    het Gerecht heeft, wat de vaststelling betreft dat zaak T-639/14 zonder voorwerp is geraakt, blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en zijn beschikking ontoereikend gemotiveerd, voor zover die vaststelling gebaseerd is op de aanname dat de litigieuze handeling „vervangen” is door de handeling van de Commissie van 25 maart 2015;

2)    het Gerecht heeft de beginselen van behoorlijk bestuur, rechtszekerheid en daadwerkelijk rechterlijk toezicht geschonden, door aan te nemen dat de handeling van 25 maart 2015 de litigieuze handeling heeft vervangen;

3)    het Gerecht heeft, wat de uitlegging en toepassing van het beginsel van legaliteit van handelingen van organen van de Unie betreft, blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting;

4)    het Gerecht heeft de feiten onjuist weergegeven en het recht om te worden gehoord geschonden, wat het oordeel betreft dat de motivering van de litigieuze handeling „helemaal niet verwijst naar de vraag of steun in de vorm van een scheidsrechterlijke uitspraak van statelijke oorsprong is”, en het heeft duidelijk ten onrechte vastgesteld dat de onjuiste rechtsopvattingen waarvan de Commissie in de litigieuze handeling blijk heeft gegeven en die door DEI zijn opgemerkt, „noodzakelijkerwijs zullen worden beoordeeld in [...] zaak T-352/15”;

5)    het Gerecht heeft de redenering van DEI onjuist weergegeven inzake de criteria op basis waarvan moest worden besloten om op het onderhavige beroep wel of juist geen uitspraak te doen, wat de klacht van 2012 betreft, en het heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting, wat de vaststelling betreft dat de klacht van 2012 „impliciet” is afgewezen bij de handeling van de Commissie van 25 maart 2015, en

6)    het Gerecht heeft, door te oordelen dat elke partij haar eigen kosten moet dragen, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijk onjuiste beoordeling.

____________