Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 7 december 2016 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 28 september 2016 in zaak T-476/15, European Food SA / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-634/16 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: European Food SA, Société des produits Nestlé SA

Conclusies

het bestreden arrest te vernietigen;

European Food te verwijzen in de kosten van het Bureau.

Middelen en voornaamste argumenten

In de eerste plaats is het Gerecht voorbijgegaan aan het feit dat de verordeningen nr. 207/20091 en nr. 2868/952 voorzien in twee soorten termijnen voor de overlegging van bewijzen in het kader van een procedure voor het Bureau: de termijnen die in de wetgeving zelf zijn vastgesteld en die dan ook niet door het Bureau kunnen worden verlengd, en de termijnen die door het Bureau in elk afzonderlijk geval worden vastgesteld met het oog op een goede organisatie van de procesgang, welke termijnen op verzoek van partijen kunnen worden verlengd wanneer de specifieke omstandigheden van de zaak dat rechtvaardigen. De vaststelling van het Gerecht dat in nietigheidsprocedures die op absolute weigeringsgronden zijn gebaseerd, geen enkele termijn geldt, is dus onjuist.

In de tweede plaats heeft het Gerecht de betekenis en de draagwijdte van artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 onjuist opgevat. Dit artikel geldt voor alle bij het Bureau ingeleide procedures en voor alle toepasselijke termijnen, te weten (i) de termijnen die in de verordeningen nr. 207/2009 en nr. 2868/95 zelf zijn vastgesteld en (ii) de termijnen die door het EUIPO worden vastgesteld bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op het gebied van de organisatie van de procesgang in de bij hem aanhangig gemaakte zaken.

In de derde plaats is het Gerecht, doordat het zijn aandacht op de derde alinea van regel 50, lid 1, van verordening nr. 2868/95 heeft toegespitst, voorbijgegaan aan het wezenlijke gegeven van deze bepaling dat in de eerste alinea ervan is neergelegd, namelijk dat voor de kamer van beroep dezelfde procedurele bepalingen gelden als voor de afdeling die de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De eerste alinea ziet niet enkel op de oppositieprocedure, maar geldt voor alle procedures, dus ook voor de nietigheidsprocedure.

In de vierde plaats levert het bestreden arrest schending op van artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (i) doordat het deze bepaling niet heeft toegepast op de termijnen die door het Bureau worden vastgesteld, en (ii) doordat het de kamer van beroep de bevoegdheid heeft ontzegd om overeenkomstig artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 na te gaan of de voor het eerst overgelegde bewijzen als „nieuw” moeten worden aangemerkt, waardoor de kamer van beroep – bij gebreke van die bevoegdheid – wordt belet haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen wat de ontvankelijkheid van die bewijzen betreft.

Ten slotte verstoort het bestreden arrest het evenwicht tussen de respectieve procesrechten van partijen door aan alle partijen in een nietigheidsprocedure het onvoorwaardelijke recht te verlenen om alle bewijzen over te leggen ongeacht de fase waarin de procedure bij het Bureau zich bevindt, daaronder begrepen de beroepsfase van de procedure. Dit leidt ertoe dat aan de verwerende partij een fase van het administratieve onderzoek wordt ontnomen wanneer de indiener van de nietigheidsvordering bewust ervoor kiest om geen – of althans geen relevante – feitelijke gegevens of bewijsstukken over te leggen aan de nietigheidsafdeling. Dat aan alle partijen in een nietigheidsprocedure het onvoorwaardelijke recht wordt verleend om in elke fase van de procedure elk mogelijk bewijs over te leggen, druist bovendien ook in tegen de beginselen van proceseconomie en goede rechtsbedeling.

____________

1 Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1).

2 Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1).