Language of document : ECLI:EU:T:2005:149

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN DE VIERDE KAMER VAN HET GERECHT

28 april 2005 (*)

„Interventie – Representatieve vereniging – Artikel 116, lid 6, van Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – Verzoek om deelneming aan schriftelijke procedure – Toeval of overmacht – Uitzonderlijke omstandigheden”

In zaak T‑201/04,

Microsoft Corp., gevestigd te Redmond, Washington (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door J.‑F. Bellis, advocaat, en I. Forrester, QC,

verzoekster,

ondersteund door

Association for Competitive Technology, Inc., gevestigd te Washington, DC (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door L. Ruessmann, advocaat,

DMDsecure.com BV, gevestigd te Amsterdam (Nederland), MPS Broadband AB, gevestigd te Stockholm (Zweden), Pace Micro Technology plc, gevestigd te Shipley, West Yorkshire (Verenigd Koninkrijk), Quantel Ltd, gevestigd te Newbury, Berkshire (Verenigd Koninkrijk), Tandberg Television Ltd, gevestigd te Southampton, Hampshire (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door J. Bourgeois, advocaat,

Exor AB, gevestigd te Uppsala (Zweden), vertegenwoordigd door S. Martínez Lage, H. Brokelmann en R. Allendesalazar Corcho, advocaten,

Mamut ASA, gevestigd te Oslo (Noorwegen), en TeamSystem SpA, gevestigd te Pesaro (Italië), vertegenwoordigd door G. Berrisch, advocaat,

The Computing Technology Industry Association, Inc., gevestigd te Oakbrook Terrace, Illinois (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door G. van Gerven en T. Franchoo, advocaten, en B. Kilpatrick, solicitor,

interveniënten,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright, F. Castillo de la Torre, P. Hellström en A. Whelan als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

AudioBanner.com, handelend onder de naam VideoBanner, gevestigd te Los Angeles, Californië (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door L. Alvizar, advocaat,

Free Software Foundation Europe eV, gevestigd te Hamburg (Duitsland), vertegenwoordigd door C. Piana, advocaat,

RealNetworks, Inc., gevestigd te Seattle, Washington (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door A. Winckler, M. Dolmans en T. Graf, advocaten ,

Software & Information Industry Association, gevestigd te Washington, DC (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door C. Simpson, solicitor,

interveniënten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2004) 900 def van de Commissie van 24 maart 2004 inzake een procedure op grond van artikel 82 EG-Verdrag (zaak COMP/C‑3/37.792 Microsoft) of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete,

geeft

DE PRESIDENT VAN DE VIERDE KAMER VAN HET GERECHT

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis

1        Microsoft Corp. (hierna: „Microsoft”) ontwikkelt en verkoopt softwareprogramma’s. Daartoe behoren besturingssystemen voor client personal computers (hierna: „client PC’s”), Windows genaamd, besturingssystemen voor werkgroepservers, Windows Server genaamd, en multimedia-afspeelsoftware, Windows Media Player genaamd.

2        Op 10 december 1998 heeft Sun Microsystems, Inc., gevestigd te Palo Alto, Californië (Verenigde Staten), een klacht bij de Commissie ingediend. Deze klacht betrof de weigering van Microsoft om Sun Microsystems de noodzakelijke informatie te verstrekken om compatibiliteit tussen haar besturingssystemen voor werkgroepservers en Windows mogelijk te maken. De Commissie stelde een onderzoek ter zake in.

3        In februari 2000 stelde de Commissie een tweede onderzoek betreffende Microsoft in. Dit onderzoek betrof de koppeling van Windows Media Player aan Windows.

4        Deze twee onderzoeken zijn later gevoegd onder nummer COMP/C‑3/37.792.

5        Op 24 maart 2004 heeft de Commissie beschikking C(2004) 900 def inzake een procedure op grond van artikel 82 EG-Verdrag in de zaak COMP/C‑3/37.792 – Microsoft (hierna: „beschikking”) gegeven.

6        Om het gedrag van Microsoft te beoordelen, heeft de Commissie eerst drie relevante markten bepaald, namelijk de markt van besturingssystemen voor client PC’s (punten 324‑342 van de beschikking), die van besturingssystemen voor werkgroepservers (punten 343‑401 van de beschikking), en die van multimedia-afspeelsoftware (punten 402‑425 van de beschikking).

7        In de tweede plaats stelde de Commissie vast dat elk van deze markten een mondiale dimensie had (punt 427 van de beschikking).

8        In de derde plaats was de Commissie van oordeel dat Microsoft op twee van deze markten, namelijk die van de besturingssystemen voor client PC’s (punten 429‑472 van de beschikking) en die van de besturingssystemen voor werkgroepservers (punten 473‑541 van de beschikking), een machtspositie had.

9        In de vierde plaats was de Commissie van oordeel dat Microsoft door haar gedrag op deze twee markten inbreuk had gemaakt op artikel 82 EG. Haars inziens had Microsoft in de periode van oktober 1998 tot aan de betekening van de beschikking haar machtspositie misbruikt door te weigeren informatie inzake compatibiliteit te verstrekken en haar concurrenten het gebruik van die informatie toe te staan voor de ontwikkeling en distributie van producten die met de producten van Microsoft op de markt van besturingssystemen voor werkgroepservers concurreren (punten 546‑791 en artikel 2, sub a, van de beschikking). Zij was ook van oordeel dat Microsoft haar machtspositie had misbruikt door in de periode van mei 1999 en de betekening van de beschikking de levering van Windows te koppelen aan de gelijktijdige aankoop van Windows Media Player (punten 792‑989 en artikel 2, sub b, van de beschikking).

10      In de vijfde plaats heeft de Commissie Microsoft gelast een eind te maken aan deze inbreuken, zich te onthouden van hetzelfde of soortgelijk gedrag en binnen bepaalde termijnen te voldoen aan alle corrigerende maatregelen (punten 994‑1053 en artikelen 4‑8 van de beschikking).

11      In de zesde plaats heeft de Commissie Microsoft een geldboete van 497 196 304 EUR opgelegd (punten 1054‑1080 en artikel 3 van de beschikking)

 Procesverloop

12      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 juni 2004, heeft Microsoft het onderhavige beroep ingesteld.

13      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 17 december 2004, heeft het European Committee for Interoperable Systems (hierna: „ECIS”), gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door D. Paemen en N. Dodoo, advocaten, verzocht om in het geding te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

14      De Commissie en Microsoft hebben schriftelijke opmerkingen over dit interventieverzoek ingediend bij op 1 respectievelijk 7 maart 2005 ter griffie van het Gerecht neergelegde akten.

 Het interventieverzoek

 De ontvankelijkheid van het interventieverzoek

15      Microsoft acht het interventieverzoek niet-ontvankelijk omdat het niet voldoet aan de door het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voorgeschreven vormvereisten.

16      Ingevolge artikel 115 van het Reglement voor de procesvoering hangt de ontvankelijkheid van een interventieverzoek af van de inachtneming van de indieningstermijn (lid 1), de materiële inhoud ervan (lid 2, eerste alinea) en de procesvertegenwoordiging van de verzoeker (lid 3).

17      Het interventieverzoek voldoet aan deze voorwaarden.

18      Bovendien is de ontvankelijkheid van een interventieverzoek ingevolge artikel 115, lid 2, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering afhankelijk van de vervulling van de vormvereisten van de artikelen 43 en 44 van dit Reglement. Artikel 44, lid 5, sub b, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt met name dat, indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, hij aan het verzoekschrift het bewijs toevoegt dat de aan de advocaat gegeven volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger.

19      Volgens Microsoft zijn de besluiten van het bestuur va ECIS van 16 december 2004 om te verzoeken om in het geding te mogen interveniëren en D. Paemen en N. Dodoo daartoe volmacht te verlenen, ongeldig. Zij erkent weliswaar dat de algemene vergadering van ECIS deze besluiten op 12 januari 2005 bekrachtigd, maar merkt op dat deze bekrachtiging eerst na de indiening van het interventieverzoek plaatsvond en misschien zelf ongeldig is.

20      Het is niet uitgesloten dat voorzichtigheid is geboden met betrekking tot de geldigheid van de op 16 december 2004 door het bestuur van ECIS genomen besluiten, zodat niet als vaststaand kan worden beschouwd dat D. Paemen en N. Dodoo op 17 december 2004 ten tijde van de indiening van het interventieverzoek beschikten over een door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger regelmatig verleende volmacht. Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat de „regelmatig samengestelde” algemene vergadering van ECIS bij besluit van 12 januari 2005 heeft verklaard, dit besluit „zonder voorbehoud te bevestigen” en „te bekrachtigen zonder dat dit door de statuten van ECIS of door de Belgische wet is vereist”. Daaruit is af te leiden dat het interventieverzoek voldoet aan de vereisten van artikel 44, lid 5, sub b, van het Reglement voor de procesvoering (zie arrest Hof van 11 mei 1989, Maurissen e.a./Rekenkamer, 193/87 en 194/87, Jurispr. blz. 1045, punt 33).

21      Het interventieverzoek van ECIS is dus ontvankelijk.

 Gegrondheid van het interventieverzoek

 Argumenten van verzoekster tot interventie en van partijen

22      ECIS stelt te voldoen aan de voorwaarden voor het aan representatieve verenigingen toegekende interventierecht, zodat zij moet worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

23      Microsoft betwist dit verzoek. Zij betwijfelt namelijk dat ECIS een representatieve vereniging vormt en voldoet aan alle voorwaarden voor het aan representatieve verenigingen toegekende interventierecht, zodat zij kan worden toegelaten tot interventie.

24      Volgens de Commissie kan ECIS worden toegelaten tot interventie.

 Beoordeling door de president

25      Volgens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, is elke persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een geding, met uitzondering van gedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Gemeenschappen of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Gemeenschappen anderzijds, gerechtigd in dit geding te interveniëren.

26      Een dergelijk belang hebben representatieve verenigingen die de behartiging van de belangen van hun leden tot doel hebben en verzoeken om toelating tot interventie in gedingen waarin principiële vragen die voor die leden van belang zijn, aan de orde komen. Deze ruime uitlegging van het interventierecht heeft tot doel, een betere beoordeling van de achtergrond van de zaken mogelijk te maken en grote aantallen individuele interventies, die de doeltreffendheid en het goede verloop van de procedure in gevaar zouden brengen, te verhinderen [beschikkingen president Hof van 17 juni 1997, National Power en PowerGen/British Coal en Commissie, C‑151/97 P(I) en C‑157/97 P(I), Jurispr. blz. I‑3491, punt 66, 28 september 1998, Pharos/Commissie, C‑151/98 P, Jurispr. blz. I‑5441, punt 6; en president van de Vierde kamer van het Gerecht van 9 maart 2005, Microsoft/Commissie, T‑201/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 31].

27      ECIS stelt een representatieve vereniging te zijn van ondernemingen die actief zijn in de sector van de informatietechnologie. Haar ledenlijst en de lijst in de notulen van haar algemene vergadering van 12 januari 2005 bevestigen dat, hoewel ECIS een beperkt aantal leden heeft en niet alle leden in de sector van de informatietechnologie actief zijn, niettemin diverse leden een significante activiteit uitoefenen in deze sector. ECIS kan dus als een representatieve vereniging worden beschouwd.

28      Vervolgens wijst ECIS erop, in het bijzonder de behartiging en bevordering van de immateriële en materiële belangen van haar leden tot doel te hebben. Blijkens artikel 4 van haar statuten is dit inderdaad het geval. ECIS moet dus worden geacht de behartiging van de belangen van haar leden tot doel te hebben.

29      Ten slotte kunnen sommige van de vragen die hier aan de orde zijn, worden beschouwd als principiële vragen die de sector van de informatietechnologie betreffen, zodat de in deze sector actieve leden van ECIS door het arrest in de hoofdzaak zullen worden geraakt.

30      Bijgevolg heeft ECIS belang bij de beslissing van het geding.

31      ECIS moet dus worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

 Procedurele rechten van interveniënte

 Argumenten van partijen

32      ECIS verzoekt deel te mogen nemen aan de schriftelijke behandeling. Dit verzoek kan door de rechter worden ingewilligd op basis van de bepalingen inzake interventie (artikelen 115 en 116 van het Reglement voor de procesvoering). Bij toeval of overmacht (artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof) of althans bij uitzonderlijke omstandigheden is dit hoe dan ook gerechtvaardigd. In dit opzicht stelt zij dat Computer & Communications Industry Association (hierna: „CCIA”), waarvan sommige leden zijn aangesloten bij ECIS, haar op 23 juni 2004 ingediende interventieverzoek ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie op 10 november 2004 heeft ingetrokken.

33      Microsoft betwist dit verzoek. Haars inziens staan de artikelen 115 en 116 van het Reglement voor de procesvoering daaraan in de weg. Evenmin toont ECIS toeval, overmacht of uitzonderlijke omstandigheden aan die een afwijking van deze bepalingen rechtvaardigen.

34      Volgens de Commissie kan een interveniënte als ECIS weliswaar worden toegelaten tot deelneming aan de schriftelijke procedure, maar uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden; de intrekking van CCIA’s verzoek is een dergelijke omstandigheid.

 Beoordeling door de president

35      Artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat het interventieverzoek binnen een termijn van zes weken na de publicatie van de mededeling betreffende de instelling van het beroep in het Publicatieblad van de Europese Unie dan wel vóór het besluit tot opening van de mondelinge behandeling moet worden gedaan.

36      Artikel 116, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat, indien een interventie waartoe het verzoek is gedaan binnen voormelde termijn van zes weken, wordt toegestaan, de interveniënt afschriften van alle aan partijen betekende processtukken ontvangt.

37      Artikel 116, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat in de gevallen bedoeld in artikel 116, lid 2, van dit Reglement, de president de termijn bepaalt waarbinnen de interveniënt een memorie in interventie met zijn conclusies strekkende tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning of verwerping van de conclusies van een van de partijen, zijn middelen en argumenten alsook zo nodig zijn bewijsaanbiedingen kan indienen.

38      Artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt, dat indien het interventieverzoek wordt gedaan na afloop van voormelde termijn van zes weken, de interveniënt opmerkingen ter terechtzitting kan maken, op basis van het rapport ter terechtzitting dat hem wordt medegedeeld.

39      Uit deze bepalingen in onderling verband volgt dat de procedurele rechten van de interveniënt verschillen naargelang hij zijn interventieverzoek vóór het verstrijken van de termijn van zes weken na de publicatie van de mededeling betreffende de instelling van het beroep in het Publicatieblad van de Europese Unie dan wel na het verstrijken van deze termijn, maar vóór het besluit tot opening van de mondelinge behandeling heeft ingediend.

40      Wanneer de interveniënt zijn verzoek vóór het verstrijken van deze termijn heeft ingediend, kan bij zowel aan de schriftelijke als de mondelinge behandeling deelnemen. Daartoe ontvangt hij afschriften van de processtukken en kan hij een memorie in interventie indienen met zijn conclusies strekkende tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning van de conclusies van een van de partijen in de hoofdzaak, zijn middelen en argumenten en zo nodig zijn bewijsaanbiedingen.

41      Wanneer de interveniënt zijn verzoek daarentegen na het verstrijken van deze termijn heeft ingediend, dan kan hij alleen aan de mondelinge behandeling deelnemen, voorzover hij vóór de opening ervan zijn verzoek bij het Gerecht heeft ingediend. Daartoe ontvangt hij het rapport ter terechtzitting op basis waarvan hij opmerkingen ter terechtzitting kan maken.

42      Deze bepalingen zijn dwingend (beschikking Gerecht van 30 mei 2002, Coe Clerici Logistics/Commissie, T‑52/00, Jurispr. blz. II‑2553, punten 24 et 31); de partijen of de rechter kunnen er dus niet van afwijken.

43      In casu is de mededeling over de instelling van het beroep gepubliceerd op 10 juli 2004 (PB C 179, blz. 18). Het interventieverzoek van ECIS is op 17 december 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegd. Het is dus kennelijk ingediend na de zeswekentermijn van artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, verlengd met de termijn wegens afstand van 10 dagen van artikel 102, lid 2, van dit Reglement.

44      ECIS heeft dus slechts aanspraak op de procedurele rechten van artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering.

45      Volgens ECIS is in verband met de intrekking van CCIA’s interventieverzoek evenwel sprake van toeval of overmacht.

46      Volgens artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof kan verval van instantie wegens het verstrijken van een procestermijn niet worden tegengeworpen wanneer de betrokkene toeval of overmacht aantoont.

47      De bepalingen inzake de procestermijnen moeten strikt worden toegepast ter wille van de rechtszekerheid en wegens de noodzaak om elke discriminatie of willekeur bij de rechtsbedeling te vermijden (arrest Hof van 12 juli 1984, Ferriera Valsabbia/Commissie, 209/83, Jurispr. blz. 3089, punt 14, en beschikking Hof van 18 januari 2005, Zuazaga Meabe/BHIM, C‑325/03 P, Jurispr. blz. I‑403, punt 16).

48      Artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof, dat van dit beginsel afwijkt en dus strikt moet worden uitgelegd, is van toepassing op de dwingende procestermijn waarvan het verstrijken het verval meebrengt van het tot dusver bestaande beroepsrecht van een natuurlijke of rechtspersoon (arrest Hof van 2 maart 1967, Simet e.a./Hoge autoriteit, 25/65 en 26/65, Jurispr. blz. 40, 53) of van het recht om een interventieverzoek in te dienen (beschikking president Eerste kamer Gerecht van 22 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf/Commissie, T‑244/93 en T‑486/93, punten 18‑20, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).

49      Voorzover artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof ook van toepassing is op de termijn van zes weken van artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, waarvan het verstrijken niet het verval van het recht om een interventieverzoek in te dienen meebrengt, maar zoals in casu een beperking van de procedurele rechten van de interveniënt, is het vaste rechtspraak dat slechts in hoogst uitzonderlijke omstandigheden, bij een toeval of overmacht, op grond van dit artikel, kan worden afgeweken van de bepalingen inzake de procestermijnen (arrest Ferriera Valsabbia/Commissie, reeds aangehaald, punt 14, en beschikking Zuazaga Meabe/BHIM, reeds aangehaald, punt 16).

50      De begrippen overmacht en toeval omvatten een objectief element, dat betrekking heeft op een abnormale gebeurtenis buiten de wil van de betrokkene, en een subjectief element dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van deze gebeurtenis te beschermen door passende maatregelen te treffen en in het bijzonder het verloop van de procedure nauwkeurig in de gaten te houden en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen (arrest Hof van 15 december 1994, Bayer/Commissie, C‑195/91 P, Jurispr. blz. I‑5619, punt 32, en beschikking Zuazaga Meabe/BHIM, reeds aangehaald, punt 25).

51      In casu vormt de intrekking door CCIA van haar verzoek misschien een gebeurtenis buiten de wil van ECIS, hoewel deze twee representatieve verenigingen gemeenschappelijke leden hebben, zoals laatstgenoemde toegeeft.

52      Het is evenwel geen abnormale gebeurtenis. Elke interveniënt heeft immers steeds het recht af te zien van zijn interventie, zoals elke verzoeker steeds het recht heeft overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering af te zien van zijn beroep. De afstand door een interveniënt is op zich dus niet abnormaal. Evenmin kan op basis van een van de door ECIS aangevoerde feiten de afstand door CCIA als abnormaal worden beschouwd. Met name wanneer een persoon als CCIA als belangenhebbende derde aan een administratieve procedure deelneemt om de Commissie ervan te overtuigen dat er sprake is van een inbreuk op de mededingingsregels, de Commissie een beschikking in die zin vaststelt, de inbreukmaker om nietigverklaring van deze beschikking verzoekt en de betrokken persoon ter verdediging van zijn belangen in het geding intervenieert, kan het niet als abnormaal worden beschouwd dat hij uiteindelijk besluit om zijn strategie te wijzigen en zijn geschil met de verzoeker buitengerechtelijk en, zo hij het geschikt acht, tegen betaling van een financiële compensatie te regelen.

53      ECIS toont ten slotte niet aan, en probeert overigens ook niet ernstig aan te tonen, dat zij haar verplichting om zich tegen de gevolgen van deze gebeurtenis te beschermen, is nagekomen door passende maatregelen te treffen.

54      ECIS toont dus geen toeval of overmacht aan.

55      Ten slotte stelt ECIS dat de afstand door CCIA een uitzonderlijke omstandigheid is.

56      Ook al zou een interveniënt die zijn interventieverzoek na het verstrijken van de zeswekentermijn van artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering heeft ingediend, wegens uitzonderlijke omstandigheden een ander procedureel recht kunnen genieten dan de rechten die hem artikel 116, lid 6, van dit Reglement toekent, dient eraan te worden herinnerd dat gezien de door ECIS gestelde feiten de afstand door CCIA niet abnormaal of uitzonderlijk kan worden geacht.

57      Derhalve komen ECIS alleen de rechten toe, bedoeld in artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering.

58      Voorzover het verzoek van ECIS om deel te nemen aan de schriftelijke procedure, niet moet worden opgevat als uitoefening van een recht, maar als een bereidverklaring mee te werken aan een maatregel tot organisatie van de procesgang waarmee het Gerecht haar krachtens artikel 64, lid 3, sub b, van het Reglement voor de procesvoering zou wensen uit te nodigen om schriftelijke opmerkingen in te dienen, dient te worden opgemerkt dat de Vierde kamer van het Gerecht de noodzaak van een dergelijke maatregel te zijner tijd zal beoordelen.

 Kosten

59      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt ten aanzien van de proceskosten beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

60      In dit stadium van het geding moet de beslissing omtrent de kosten worden aangehouden.

DE PRESIDENT VAN DE VIERDE KAMER

beschikt:

1)      European Committee for Interoperable Systems wordt toegelaten tot interventie in zaak T‑201/04 ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

2)      European Committee for Interoperable Systems kan ter terechtzitting opmerkingen maken op basis van het rapport ter terechtzitting, dat haar zal worden toegezonden.

3)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 28 april 2005.

De griffier

 

      De president van de Vierde Kamer

H. Jung

 

      H. Legal


* Procestaal: Engels.