Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 6 juni 2017 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 maart 2017 in zaak T-112/15, Helleense Republiek / Europese Commissie

(Zaak C-341/17 P)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Kanellopoulos, Α. Vasilopoulou, Ε. Leftheriotou, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof de hogere voorziening toe te wijzen, het bestreden arrest van het Gerecht van 30 maart 2017 in zaak Τ-112/15 te vernietigen, voor zover daarbij haar beroep wordt verworpen, het beroep toe te wijzen dat is ingesteld door de Helleense Republiek op 2 maart 2015, besluit 2014/950/ΕU van de Europese Commissie van 19 december 2014 nietig te verklaren, voor zover daarbij van financiering door de Europese Unie zijn uitgesloten de kosten die de Helleense Republiek heeft gemaakt in het kader van oppervlaktesteun voor het aanvraagjaar 2008 die overeenkomt met: a) 10 % van het totale bedrag van de kosten die zijn gemaakt in het kader van steun in verband met graslanden; b) 5 % van het totale bedrag van de kosten die zijn gemaakt in het kader van aanvullende daarmee samenhangende steun en c) 5 % van het totale bedrag van de kosten die zijn gemaakt op het gebied van plattelandsontwikkeling, en de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan.

A.    Wat betreft het deel van het bestreden arrest waarnaar wordt verwezen in het eerste middel van de hogere voorziening betreffende de financiële correctie van 10 % met betrekking tot steun die is gekoppeld aan de als grasland gebruikte oppervlakten (punten 23-106 van het bestreden arrest) worden drie middelen aangevoerd.

Het eerste middel betreft de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 2 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004, wat betreft de definitie van grasland, de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 296 VWEU en de ontoereikende en niet afdoende motivering van het bestreden arrest.

Het tweede middel betreft de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 296 VWEU en/of de ontoereikende motivering van het bestreden arrest voor zover daarin de door de Helleense Republiek aangevoerde grieven zijn verworpen die betrekking hadden op de rechtmatigheid van de motivering van het besluit van de Commissie.

Met het derde middel wordt voorts aangevoerd dat het bestreden arrest het evenredigheidsbeginsel schendt, uitgaat van een onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 296 VWEU en ontoereikend is gemotiveerd.

B.    Wat betreft het deel van het bestreden arrest waarnaar wordt verwezen in het tweede middel betreffende de financiële correctie van 5% op het gebied van aanvullende gekoppelde oppervlaktesteun (punten 107-137 van het bestreden arrest) worden twee middelen aangevoerd. Het eerste middel (vierde middel van de hogere voorziening) betreft de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 31 van verordening nr. 1290/2005 en van artikel 11 van verordening nr. 885/2006, de onjuiste uitlegging en/of ontoereikende en tegenstrijdige motivering van het bestreden arrest, terwijl met het tweede middel wordt aangevoerd dat het dictum van het bestreden arrest is gebaseerd op een onjuiste toepassing van het evenredigheidsbeginsel alsmede op een onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 296 VWEU en een ontoereikende en tegenstrijdige motivering.

C.    Wat ten slotte het deel van het bestreden arrest betreft waartegen wordt opgekomen in het derde middel betreffende de financiële correctie van 5 % op het gebied van plattelandsontwikkeling (punten 138-168 van het bestreden arrest) wordt aangevoerd dat (zesde middel van de hogere voorziening) het bestreden arrest, voor zover het verzoek van de Helleense Republiek daarbij gedeeltelijk wordt afgewezen, niet gemotiveerd is.

____________