Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 10 juli 2017 – Bondsrepubliek Duitsland / Touring Tours und Travel GmbH

(Zaak C-412/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Verwerende partij: Touring Tours und Travel GmbH

Prejudiciële vragen

Staan artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 22 en 23 van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)1 in de weg aan een nationale wettelijke regeling van een lidstaat die autobusondernemingen die geregelde diensten over Schengen-binnengrenzen heen verzekeren, in wezen de verplichting oplegt om de reistitels van hun passagiers te controleren voordat een binnengrens wordt overschreden, teneinde het vervoer van vreemdelingen zonder paspoort en verblijfsvergunning naar het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland tegen te gaan?

Met name:

a)    Betreft de algemene wettelijke verplichting dan wel de aan individuele autobusondernemingen opgelegde bestuurlijke verplichting om vreemdelingen niet zonder het vereiste paspoort of de vereiste verblijfsvergunning naar het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland te vervoeren, welke verplichting de autobusondernemingen enkel kunnen nakomen indien zij de grensdocumenten van alle passagiers controleren voordat de binnengrens wordt overschreden, een controle aan de binnengrenzen in de zin van artikel 22 van de Schengengrenscode of dient deze verplichting daarmee te worden gelijkgesteld?

b)    Dient de oplegging van de sub 1 vermelde verplichting te worden getoetst aan artikel 23, onder a), van de Schengengrenscode, ofschoon de autobusondernemingen geen „politiebevoegdheid” in de zin van deze bepaling uitoefenen en de oplegging aan hen van deze controleverplichting hun formeel evenmin enig openbaar gezag verleent?

c)    Indien het antwoord op vraag 1-b) bevestigend luidt: dienen de van de autobusondernemingen verlangde controles, gelet op de in artikel 23, onder a), tweede zin, van de Schengengrenscode neergelegde criteria, te worden beschouwd als een niet toegestane maatregel die hetzelfde effect heeft als grenscontroles?

d)    Dient de oplegging van de sub 1 vermelde verplichting, voor zover deze betrekking heeft op autobusondernemingen die geregelde diensten verzekeren, te worden getoetst aan artikel 23, onder b), van de Schengengrenscode, op grond waarvan de bevoegdheid van vervoerders om veiligheidscontroles uit te oefenen in de havens of de luchthavens geen afbreuk doet aan de afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen? Volgt daaruit dat controles in de zin van vraag 1 zelfs niet zijn toegestaan wanneer zij buiten de havens en de luchthavens worden verricht, indien zij geen veiligheidscontroles betreffen en niet eveneens worden verricht bij personen die binnen de lidstaat reizen?

2)    Staan de artikelen 22 en 23 van de Schengengrenscode in de weg aan een nationale wettelijke regeling volgens welke, ter naleving van de voormelde verplichting, jegens een autobusonderneming een bevel tot nalaten en de oplegging van een dwangsom kan worden gelast, wanneer wegens het verzuim van controle ook vreemdelingen zonder paspoort en verblijfsvergunning naar het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland zijn vervoerd?

____________

1 PB L 77, blz.1.