Language of document : ECLI:EU:C:2014:169

Zaak C‑167/12

C. D.

tegen

S. T.

(verzoek van het Employment Tribunal, Newcastle upon Tyne om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 92/85/EEG – Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie – Artikel 8 – Wensmoeder die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst – Weigering om haar bevallingsverlof toe te kennen – Richtlijn 2006/54/EG – Gelijke behandeling van werknemers en werkneemsters – Artikel 14 – Minder gunstige behandeling van een wensmoeder wat de toekenning van bevallingsverlof betreft”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 maart 2014

1.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers – Werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie – Richtlijn 92/85 – Recht op bevallingsverlof – Wensmoeder die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst – Werkneemster die niet onder artikel 8 van richtlijn 92/85 valt – Mogelijkheid voor de lidstaten om gunstigere bepalingen toe te passen of in te voeren

(Richtlijn 92/85 van de Raad, art. 8)

2.        Sociale politiek – Mannelijke en vrouwelijke werknemers – Toegang tot het arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden – Gelijke behandeling – Richtlijn 2006/54 – Weigering om bevallingsverlof toe te kennen aan een wensmoeder – Minder gunstige behandeling in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof – Geen

(Richtlijn 2006/54 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, leden 1, sub a en b, en 2, sub c, en art. 14; richtlijn 92/85 van de Raad, art. 8)

1.        Richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie moet in die zin worden uitgelegd dat de lidstaten niet gehouden zijn bevallingsverlof uit hoofde van artikel 8 van deze richtlijn toe te kennen aan een werkneemster in haar hoedanigheid van wensmoeder die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst, ook niet wanneer zij dat kind na de geboorte eventueel borstvoeding geeft of het daadwerkelijk borstvoeding geeft.

Zowel uit het doel van richtlijn 92/85 en de bewoordingen van artikel 8 daarvan, waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de bevalling, als uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het in dat artikel 8 bedoelde zwangerschaps- en bevallingsverlof tot doel heeft de gezondheid van de moeder en van het kind te beschermen in de uit de zwangerschap voortvloeiende bijzonder kwetsbare situatie. In dit verband heeft het Hof weliswaar geoordeeld dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof er tevens toe dient de bijzondere relatie tussen moeder en kind te beschermen, doch dit doel betreft enkel de periode na de zwangerschap en de bevalling. Daaruit volgt dat de toekenning van zwangerschaps- en bevallingsverlof op basis van artikel 8 van richtlijn 92/85 veronderstelt dat de werkneemster die daarop recht heeft, zwanger is geweest en van het kind is bevallen. In die omstandigheden valt een werkneemster in haar hoedanigheid van wensmoeder die dankzij een draagmoederschapsovereenkomst een kind heeft gekregen, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling, ook niet wanneer zij het kind na de geboorte eventueel borstvoeding geeft of het daadwerkelijk borstvoeding geeft. Bijgevolg zijn de lidstaten niet gehouden aan een dergelijke werkneemster een recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof toe te kennen krachtens dat artikel.

Richtlijn 92/85 heeft evenwel tot doel bepaalde minimumvereisten vast te stellen op het gebied van de bescherming van werkneemsters op het werk tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. Deze richtlijn sluit derhalve geenszins uit dat de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toepassen of invoeren die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van wensmoeders die een kind hebben gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst, door hun recht te geven op bevallingsverlof vanwege de geboorte van dat kind.

(cf. punten 35‑37, 40‑43, dictum 1)

2.        Artikel 14 van richtlijn 2006/54 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, juncto artikel 2, leden 1, sub a en b, en 2, sub c, van deze richtlijn, moet in die zin worden uitgelegd dat het feit dat een werkgever weigert zwangerschaps- en bevallingsverlof toe te kennen aan een wensmoeder die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst, geen discriminatie op grond van geslacht vormt.

De weigering om in een dergelijke situatie zwangerschaps- en bevallingsverlof toe te kennen vormt immers directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 2, lid 1, sub a, van die richtlijn indien de voornaamste reden voor deze weigering uitsluitend voor werknemers van een van beide geslachten geldt. Van een dergelijke directe discriminatie is evenwel geen sprake wanneer krachtens de nationale regeling een wensvader die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst, op dezelfde wijze wordt behandeld als een wensmoeder in een vergelijkbare situatie: hij heeft evenmin recht op betaald verlof dat gelijkwaardig is aan zwangerschaps- en bevallingsverlof. Voorts is er geen sprake van indirecte discriminatie in de zin van artikel 2, lid 1, sub b, van die richtlijn, wanneer niets erop wijst dat de weigering om het verlof toe te kennen vrouwelijke werknemers in vergelijking met mannelijke werknemers bijzonder benadeelt.

Voorts bepaalt artikel 2, lid 2, sub c, van richtlijn 2006/54 dat elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie discriminatie vormt in de zin van richtlijn 2006/54. Evenwel kan, ten eerste, een wensmoeder die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst, per definitie niet minder gunstig worden behandeld in samenhang met haar zwangerschap, aangezien zij niet zwanger is geweest van dat kind. Ten tweede bepaalt richtlijn 92/85 niet dat zwangerschaps- en bevallingsverlof moet worden toegekend aan een wensmoeder die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst, zodat deze wensmoeder dus niet minder gunstig wordt behandeld in samenhang met zwangerschaps- en bevallingsverlof in de zin van richtlijn 92/85.

(cf. punten 46, 47, 49, 51‑53, 55, dictum 2)