Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Varese (Italië) op 9 november 2015 – Strafzaak tegen Mauro Scialdone

(Zaak C-574/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Varese

Partij in de strafzaak

Mauro Scialdone

Prejudiciële vragen

Moet het Unierecht, en meer bepaald artikel 4, lid 3, VEU, artikel 325 VWEU en richtlijn 2006/112/EG1 , in hun onderlinge samenhang gelezen, die in de verplichting tot coördinatie tussen de lidstaten voorzien inzake het strafbeleid, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die erin voorziet dat de strafbaarheid van de verzuimde voldoening van de btw het overschrijden van een bepaald bedrag veronderstelt dat hoger is dan het bedrag inzake de verzuimde voldoening van de inkomstenbelasting?

Moet het Unierecht, en meer bepaald artikel 4, lid 3, VEU, artikel 325 VWEU en richtlijn 2006/112/EG, in hun onderlinge samenhang gelezen, die erin voorzien dat de lidstaten doeltreffende, afschrikkende en evenredige straffen moeten instellen ter bescherming van de financiële belangen van de EU, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die strafbaarheid uitsluit van de beklaagde (ongeacht of hij bestuurder is, wettelijk vertegenwoordiger, gemachtigde voor het uitoefenen van functies die met belastingen te maken hebben of medeplichtige aan het strafbaar feit), wanneer de betrokken rechtspersoon de belasting en de administratieve geldboetes verschuldigd krachtens de btw heeft voldaan, hoewel de belastingcontrole al heeft plaatsgevonden en de strafrechtelijke procedure al is ingeleid, de zaak al aan de rechter is voorgelegd, en onderzocht is met hoor en wederhoor ter terechtzitting, en dit zolang er geen verklaring is dat de behandeling van de zaak is geopend, in het kader van een systeem dat niet voorziet in enige andere straf, zelfs niet van bestuurlijke aard, voor de voornoemde bestuurder, wettelijk vertegenwoordiger of hun gemachtigde en medeplichtige aan de strafbare feiten?

Moet het begrip fraude in artikel 1 van de PIF-Overeenkomst aldus worden uitgelegd dat het ook de gevallen van verzuimde, gedeeltelijke, te late voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde omvat, en legt artikel 2 van de voornoemde overeenkomst aldus aan de lidstaten op om verzuimde, gedeeltelijke, te late voldoening van de btw voor bedragen boven 50 000 EUR te bestraffen met gevangenisstraffen?

Indien de vraag ontkennend wordt beantwoord, rijst de vraag of artikel 325 VWEU, bepalende dat de lidstaten sancties moeten opleggen, met inbegrip van strafsancties, die afschrikkend, evenredig en doeltreffend zijn, aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale regeling die de strafrechtelijke en bestuurlijke aansprakelijkheid van de bestuurders en de wettelijke vertegenwoordigers van de rechtspersonen, of hun gemachtigden voor die functie en de medeplichtigen aan de strafbare feiten, uitsluit voor verzuimde, gedeeltelijke, te late voldoening van de btw betreffende bedragen ten belope van drie- of vijfmaal de minimumdrempels ingesteld voor het geval van fraude, gelijk aan 50 000 EUR.

____________

1 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).