Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 20 maart 2017 – Strafzaak tegen Van Gennip BVBA e.a.

(Zaak C-137/17)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Van Gennip BVBA, Antonius Johannes Maria ten Velde, Original BVBA, Antonius Cornelius Ignatius Maria van der Schoot

Prejudiciële vragen

Kwalificeren de volgende inbreuken op de Belgische regelgeving inzake pyrotechnische artikelen als "ernstige overtredingen" in de zin van artikel 45 van richtlijn 2013/29/EU1 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen:

a.     het verkopen van pyrotechnische artikelen ten belope van 2,666 kg pyrotechnische sas (kortweg "PTS"), zijnde een inbreuk op de artikelen 265,7° en 257 van het Koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, dat de verkoop verbiedt van pyrotechnische artikelen in een hoeveelheid groter dan 1 kg PTS, indien de consument niet beschikt over een individueel bekomen administratieve vergunning om een grotere hoeveelheid pyrotechnische artikelen onder zich te houden;

b.     het overschrijden van de afgebakende opslaglimiet en het niet respecteren van de opslaglocaties voorzien in een federale vuurwerkvergunning, terwijl er reeds een gewestelijke milieuvergunning voorhanden was voor de opslag van de effectief betrokken hogere hoeveelheden, in de betrokken locaties;

c.     het zeer tijdelijk opslaan van zeer geringe hoeveelheden pyrotechnische artikelen op verschillende niet specifiek voor de opslag vergunde locaties, binnen de perimeter van een detailhandelszaak in pyrotechnische artikelen, beschikkende over zowel een federale vuurwerkvergunning als een gewestelijke milieuvergunning?

Verzet het beginsel van vrij verkeer van pyrotechnische artikelen zoals voorzien in artikel 6, § 1, van richtlijn 2007/23/EG2 van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in handel brengen van pyrotechnische artikelen (nu artikel 4, § 1, van richtlijn 2013/29/EU […]), desgevallend samen gelezen met artikel 10 van richtlijn 2006/123/EG3 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, zich tegen een nationale regeling die de opslagplaatsen van richtlijnconforme pyrotechnische artikelen, verbonden aan de kleinhandel, onderwerpt aan de dubbele vereiste van het beschikken over enerzijds een vergunning afgeleverd in het kader van de wetgeving betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen en anderzijds een vergunning afgeleverd in het kader van de wetgeving betreffende de milieuvergunningen voor hinderlijke inrichtingen, terwijl beide vergunningsregimes in wezen hetzelfde doel beogen (het preventief beogen van veiligheidsrisico's), en één van deze twee vergunningsregimes (in casu dit betreffende de springstoffen) een (zeer) lage maximumgrens voor de opslag van feestvuurwerk (ten belope van 50kg pyrotechnisch sas (d.i. de actieve stof) vooropstelt?

Verzet het beginsel van het vrije verkeer van pyrotechnische artikelen, zoals voorzien in artikel 4, § 1, van richtlijn 2013/29/[…] en artikel 6, § 2, van richtlijn 2007/23/EG […] (desgevallend samen gelezen met de artikelen 34, 35 en 36 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie) en jo. het proportionaliteitsbeginsel, zich tegen een nationale regeling die het bezit of gebruik door en verkoop aan consumenten verbiedt van feestvuurwerk (vuurwerk van categorieën 2 en 3 sensu richtlijn 2007/23/EG) bevattende meer dan 1 kg pyrotechnische sas?

____________

1     PB 2013, L 178, blz. 27

2     PB 2007, L 154, blz. 1

3     PB 2006, L 376, blz. 36