Language of document : ECLI:EU:C:2011:612

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

22 september 2011 (*)

„Hogere voorziening – Ondertekend origineel van verzoekschrift te laat neergelegd – Regulariseerbaar gebrek”

In zaak C‑426/10 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 24 augustus 2010,

Bell & Ross BV, gevestigd te Zoetermeer (Nederland), vertegenwoordigd door S. Guerlain, avocat,

rekwirante,

andere partijen bij de procedure:

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door A. Folliard-Monguiral als gemachtigde,

verweerder in eerste aanleg,

Klockgrossisten i Norden AB, gevestigd te Upplands Väsby (Zweden),

interveniënte in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, A. Rosas, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh en P. Lindh (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 juni 2011,

het navolgende

Arrest

1        Bell & Ross BV (hierna: „Bell & Ross”) vordert vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 18 juni 2010, Bell & Ross/BHIM (T‑51/10; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij het Gerecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het te laat instellen ervan het beroep strekkende tot vernietiging van een beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 27 oktober 2009 (zaak R 1267/2008‑3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Klockgrossisten i Norden AB en Bell & Ross.

 Toepasselijke bepalingen

 Statuut van het Hof

2        Artikel 21, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaalt onder meer dat een verzoekschrift, indien daartoe aanleiding bestaat, vergezeld moet gaan van de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevraagd. Indien dit stuk niet bij het verzoekschrift is gevoegd, „nodigt de griffier de betrokkene uit deze alsnog binnen een redelijke termijn over te leggen; verval van het recht tot beroep kan niet worden tegengeworpen indien het verzuim eerst is hersteld na het verstrijken van de termijn van beroep”.

3        Artikel 45 van het Statuut van het Hof luidt als volgt:

„In het reglement voor de procesvoering worden termijnen wegens afstand vastgesteld.

Verval van instantie wegens het verstrijken van een procestermijn kan niet worden tegengeworpen wanneer de betrokkene toeval of overmacht aantoont.”

 Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

4        Artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt:

„1. Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij.

Dit processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt overgelegd tezamen met vijf afschriften voor het Gerecht en één voor elke andere partij. De afschriften worden voor eensluidend gewaarmerkt door de partij van wie zij afkomstig zijn.

[...]

6. [D]e dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk [...] per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt, ter griffie binnenkomt, [wordt] voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk, vergezeld van de bijlagen en afschriften bedoeld in lid 1, tweede alinea, uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd. Artikel 102, lid 2, is niet van toepassing op deze termijn van tien dagen.

[...]”

5        Artikel 44 van dit Reglement voor de procesvoering stelt:

„[...]

3. De advocaat die een partij bijstaat of vertegenwoordigt, is gehouden ter griffie een legitimatiebewijs te deponeren waaruit blijkt, dat hij bevoegd is voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, op te treden.

4. Bij het verzoekschrift worden, indien nodig, de stukken gevoegd, bedoeld in artikel 21, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie.

5. Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij aan het verzoekschrift toe:

a)      zijn statuten, of een recent uittreksel uit het handelsregister of een recent uittreksel uit het verenigingenregister, of enig ander bewijs van zijn bestaan rechtens;

b)      het bewijs, dat de aan de advocaat gegeven volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger.

5 bis. Het verzoekschrift dat [...] wordt ingediend op grond van een arbitragebeding vervat in een door of namens de Gemeenschap gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst, gaat vergezeld van een exemplaar van de overeenkomst waarin dat beding is opgenomen.

6. Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in de leden 3 tot en met 5 van dit artikel, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen dan wel de bovenbedoelde stukken over te leggen. Wordt aan deze aanwijzingen binnen bedoelde termijn geen gevolg gegeven, dan beslist het Gerecht, of het niet in acht nemen van bedoelde voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.”

 Instructies voor de griffier

6        Artikel 7 van de Instructies voor de griffier van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 5 juli 2007 (PB L 232, blz. 1; hierna: „instructies voor de griffier”) stelt:

„1.      De griffier ziet erop toe dat de processtukken in overeenstemming zijn met het bepaalde in het Statuut van het Hof, in het Reglement voor de procesvoering, in de Praktische aanwijzingen voor de partijen en in deze instructies.

In voorkomend geval stelt hij de partijen een termijn waarbinnen zij formele onregelmatigheden van de ingediende stukken kunnen herstellen.

De betekening van een memorie wordt uitgesteld in geval van niet-inachtneming van de in de punten 55 en 56 van de Praktische aanwijzingen voor de partijen bedoelde bepalingen van het Reglement voor de procesvoering.

De niet-inachtneming van de bepalingen van de punten 57 en 59 van de Praktische aanwijzingen voor de partijen leidt ertoe of kan er, naargelang van het geval, toe leiden dat de betekening van de memorie wordt uitgesteld.

[...]

3.      Onverminderd het bepaalde in artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering inzake de neerlegging van stukken per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel, accepteert de griffier slechts de stukken die de originele handtekening van de advocaat of gemachtigde van de partij dragen.

[...]”

 Praktische aanwijzingen voor de partijen

7        De Praktische aanwijzingen van het Gerecht voor de partijen, in de versie van 5 juli 2007 (PB L 232, blz. 7; hierna: „praktische aanwijzingen voor de partijen”), stellen in onderdeel B, met als opschrift „De opmaak van de memories”, met name:

„[...]

7.      De memorie bevat aan het einde de originele handtekening van de advocaat of de gemachtigde van de betrokken partij. Indien er meerdere vertegenwoordigers zijn, volstaat de handtekening van een van hen.

[...]

9.      Op elk van de afschriften van elk processtuk dat de partijen op grond van artikel 43, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering dienen over te leggen, plaatst de advocaat of de gemachtigde van de betrokken partij de door hem ondertekende vermelding dat het afschrift conform is aan het originele stuk.”

8        Onderdeel F van de praktische aanwijzingen voor de partijen, met als opschrift „Regularisatie van memories”, preciseert in de punten 55 tot en met 59 de voorwaarden waaronder verzoekschriften kunnen worden geregulariseerd.

9        Volgens dit punt 55 wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie van een verzoekschrift dat niet voldoet aan de volgende voorwaarden van artikel 44, leden 3 tot en met 5, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht:

„(a)      overlegging van het legitimatiebewijs van de advocaat [...];

(b)      bewijs van het bestaan rechtens van de privaatrechtelijke rechtspersoon [...];

(c)      volmacht [...];

(d)      bewijs dat de volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger [...];

(e)      overlegging van de bestreden handeling (beroep tot nietigverklaring) [...].”

10      Punt 56 van de praktische aanwijzingen voor de partijen luidt als volgt:

„In intellectuele-eigendomszaken waarin de wettigheid van een beslissing van een kamer van beroep van het BHIM wordt betwist, wordt een verzoekschrift dat niet voldoet aan de volgende voorwaarden van artikel 132 van het Reglement voor de procesvoering niet betekend aan de andere partij/partijen en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie ervan:

(a)      de namen en de adressen van de partijen in de procedure voor de kamer van beroep (artikel 132, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering);

(b)      de datum van kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep (artikel 132, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering);

(c)      opname van de bestreden beslissing in de bijlage (artikel 132, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering).”

11      Punt 57 van deze aanwijzingen stelt onder meer:

„Indien een verzoekschrift niet voldoet aan de volgende voorwaarden, wordt de betekening van het verzoekschrift uitgesteld en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie ervan:

[...]

(b)      originele handtekening van de advocaat of van de gemachtigde aan het einde van het verzoekschrift (punt 7 van de praktische aanwijzingen);

[...]

(o)      overlegging van de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van het verzoekschrift (artikel 43, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering; punt 9 van de praktische aanwijzingen).”

12      Punt 58 van de praktische aanwijzingen voor de partijen bepaalt dat, indien het verzoekschrift niet voldoet aan de vormvoorwaarden inzake de domiciliekeuze, het legitimatiebewijs voor elke aanvullende advocaat, de samenvatting van de argumenten en de vertaling in de procestaal van bijlagen, het verzoekschrift wordt betekend en een redelijke termijn wordt verleend voor de regularisatie ervan.

13      Ten slotte formuleert punt 59 het beginsel of de mogelijkheid, naargelang van het geval, van regularisatie wanneer het aantal bladzijden van het verzoekschrift het in deze praktische aanwijzingen vastgestelde maximumaantal overschrijdt. In een dergelijk geval wordt de betekening uitgesteld.

 Voorgeschiedenis van het geding

14      Bij op 22 januari 2010 per faxbericht bij de griffie van het Gerecht binnengekomen verzoekschrift heeft rekwirante beroep ingesteld tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 27 oktober 2009. Dit verzoekschrift is bij de griffie binnengekomen voor het verstrijken, op 25 januari 2010, van de beroepstermijn.

15      Bij brief van 28 januari 2010 wees rekwirante erop dat zij de griffie van het Gerecht het origineel van het op 22 januari 2010 per faxbericht gezonden verzoekschrift en de bijlagen ervan toezond, alsmede zeven eensluidende afschriften ervan en de volgens artikel 44, leden 3 tot en met 5, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vereiste stukken.

16      Op 2 februari 2010 heeft de griffie contact opgenomen met rekwirante om haar erop te wijzen dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat het origineel van het verzoekschrift één van de op 1 februari 2010 neergelegde documenten was.

17      Bij brief van 3 februari 2010 heeft de advocaat van rekwirante de griffie het in zijn dossier opgenomen exemplaar van het verzoekschrift toegezonden en daarbij verklaard:

„Aangezien ik ervan overtuigd ben dat ik u reeds het origineel van het stuk met een reeks afschriften heb toegezonden, kan ik u niet zeggen of het bijgevoegde stuk een origineel is. Mijns inziens gaat het om het afschrift dat wij in het dossier hebben bewaard. Ik laat het aan u over om het stuk te onderzoeken en ik wacht derhalve uw opmerkingen af.”

18      Op 5 februari 2010 heeft de griffie van het Gerecht rekwirante laten weten dat zij had geconcludeerd dat dit stuk een origineel was, daar de zwarte inkt licht was uitgelopen na een vochtig doekje over de handtekening te hebben gehaald.

19      De griffie van het Gerecht heeft het verzoekschrift ingeschreven op 5 februari 2010, dit wil zeggen na het verstrijken van de termijn van tien dagen die is beginnen lopen vanaf de toezending van het verzoekschrift per telefax overeenkomstig artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

20      Bij brief van 12 februari 2010 heeft rekwirante verschoonbare dwaling aangevoerd ter rechtvaardiging van de indiening van het ondertekende origineel van het verzoekschrift na het verstrijken van bovengenoemde termijn van tien dagen.

21      Het Gerecht heeft het verzoekschrift niet aan het BHIM betekend.

 Bestreden beschikking

22      Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het verzoekschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

23      Het Gerecht heeft in herinnering gebracht dat artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering een termijn van tien dagen vaststelt voor de neerlegging van het origineel van een per faxbericht toegezonden verzoekschrift. Gelet op deze aanvullende termijn had het origineel van het verzoekschrift bij de griffie moeten binnenkomen voor het verstrijken van deze termijn op 1 februari 2010. Aangezien het origineel van het verzoekschrift op 5 februari 2010 is ontvangen, is het verzoekschrift te laat neergelegd, zonder dat op grond van een verschoonbare dwaling kan worden afgeweken van de beroepstermijn, om de volgende redenen:

„15      Het verzoekschrift is per faxbericht ter griffie van het Gerecht binnengekomen op 22 januari 2010, dit is voor het verstrijken van de beroepstermijn.

16      Overeenkomstig artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering wordt de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk per telefax ter griffie van het Gerecht binnenkomt, evenwel slechts voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen wanneer het ondertekende origineel van het stuk uiterlijk tien dagen na ontvangst van de fax bij deze griffie wordt neergelegd.

17      In casu heeft verzoekster op 1 februari 2010 zeven afschriften – die niet voor eensluidend zijn gewaarmerkt – van het verzoekschrift ter griffie van het Gerecht neergelegd. Het ondertekende origineel van het verzoekschrift is ter griffie van het Gerecht binnengekomen op 5 februari 2010, dit is na het verstrijken van de in artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn van tien dagen. Overeenkomstig deze bepaling dient derhalve alleen de datum van neerlegging van het ondertekende origineel van het verzoekschrift, te weten 5 februari 2010, in aanmerking te worden genomen voor de inachtneming van de beroepstermijn. Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat het verzoekschrift te laat werd neergelegd [beschikking Gerecht van 28 april 2008, PubliCare Marketing Communications/BHIM (Publicare), T‑358/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 13].

18      Bij brief van 12 februari 2010 heeft verzoekster het bestaan van een verschoonbare dwaling aangevoerd opdat zou worden afgeweken van de betrokken termijn.

19      Op dit punt dient eraan te worden herinnerd dat wat de beroepstermijnen betreft, het begrip verschoonbare dwaling eng moet worden uitgelegd en slechts betrekking kan hebben op uitzonderlijke omstandigheden waarin met name de betrokken instelling zich op zodanige wijze heeft gedragen dat dit gedrag, op zich of in doorslaggevende mate, bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag legt die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken (zie arrest Gerecht van 29 mei 1991, Bayer/Commissie, T‑12/90, Jurispr. blz. II‑219, punt 29, en beschikking Gerecht van 11 december 2006, MMT/Commissie, T‑392/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20      In casu voert verzoekster aan dat, daar zij beroep heeft gedaan op een dienstverlener voor het maken van de gevraagde kopieën, zij de niet-overlegging van het ondertekende origineel van het verzoekschrift enkel kan verklaren door verwarring, bij de voorbereiding van het ter griffie van het Gerecht neergelegde dossier, tussen de afschriften en het door de dienstverlener terugbezorgde ondertekende origineel van het verzoekschrift.

21      Verder wijst zij erop dat zij gewoonlijk met zwarte inkt ondertekend, bij gebreke van een regel die het gebruik van inkt van een andere kleur oplegt.

22      Gelet op de kwaliteit van de gemaakte kopieën, was het derhalve zeer moeilijk om het ondertekende origineel te onderscheiden van een kopie, daar de originele handtekening dezelfde kleur had als de kopie ervan.

23      Dat de griffie van het Gerecht heeft moeten proberen om de inkt van de handtekening te laten uitlopen door een vochtig doekje erover te halen teneinde het ondertekende origineel van het verzoekschrift te identificeren, geeft volgens verzoekster blijk van een zorgvuldigheid die niet stelselmatig van een verzoekende partij kan worden geëist.

24      Ten slotte voegt verzoekster daaraan toe dat punt 57, sub o, van de praktische aanwijzingen [...] voor de partijen [...], volgens hetwelk verzoekschriften die niet voldoen aan bepaalde voorwaarden binnen een redelijke termijn kunnen worden geregulariseerd, de overlegging van ontbrekende voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van het verzoekschrift toestaat, zodat hierdoor de verzoekende partijen minder waakzaam worden met betrekking tot de noodzaak om het ondertekende origineel van het verzoekschrift te onderscheiden van de afschriften ervan.

25      Gelet op het voorgaande levert verzoekster evenwel niet het bewijs van uitzonderlijke omstandigheden. Evenmin levert zij het bewijs van de zorgvuldigheid die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht in de zin van de in punt 19 supra aangehaalde rechtspraak.

26      Zij erkent immers dat zij zelf ten grondslag ligt aan de verwarring bij de voorbereiding van het dossier dat was bestemd voor neerlegging ter griffie van het Gerecht.

27      Verder blijkt niet dat de moeilijkheid om het ondertekende origineel van het verzoekschrift te onderscheiden van de afschriften ervan, niet kan worden overwonnen door een beroep te doen op om het even welke methode die een afzonderlijke behandeling van het ondertekende origineel van het verzoekschrift mogelijk maakt, zodat wordt vermeden dat dit origineel na het verstrijken van de termijn van 10 dagen als bedoeld in artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering ter griffie van het Gerecht wordt neergelegd.

28      Voorts dient te worden vastgesteld dat de niet-neerlegging van het ondertekende origineel van het verzoekschrift ter griffie van het Gerecht binnen deze termijn niet een van de gevallen is waarin verzoekschriften worden geregulariseerd overeenkomstig de punten 55 tot en met 59 van de praktische aanwijzingen [...] voor de partijen, en verder punt 57, sub o, van deze aanwijzingen het in het belang van de verzoekende partijen mogelijk maakt om de beoordeling door het Gerecht uit te stellen van de in artikel 43, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering gestelde voorwaarden voor ontvankelijkheid van het verzoekschrift, welke impliceren dat het ondertekende origineel van het verzoekschrift wordt onderscheiden van de afschriften ervan. Hieruit volgt dat de mogelijkheid tot regularisatie als bedoeld in bovengenoemd punt 57, sub o, niet kan leiden tot een verminderde waakzaamheid van de verzoekende partijen wat de noodzaak betreft om het ondertekende origineel van het verzoekschrift te onderscheiden van de afschriften ervan.

29      In elk geval is het aan de verzoekende partij om het ondertekende origineel van het verzoekschrift te onderscheiden van de afschriften ervan.

30      Gelet op een ander is het beroep te laat ingesteld en moet het kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, zonder dat het verzoekschrift aan het BHIM hoeft te worden betekend.”

 Conclusies van partijen

24      Met haar hogere voorziening verzoekt Bell & Ross het Hof:

–        de bestreden beschikking te vernietigen;

–        vast te stellen dat het beroep tot vernietiging in zaak T‑51/10 ontvankelijk is en derhalve de zaak terug te wijzen naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde, en

–        het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure in beide instanties.

25      Het BHIM verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        rekwirante te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

26      Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan.

 Eerste middel: schending van artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

27      Rekwirante betoogt dat de advocaat-generaal niet is gehoord in strijd met artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

28      In antwoord op dit middel dient met klem te worden gewezen op het feit dat artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat als grondslag dient voor de bestreden beschikking, weliswaar stelt dat de advocaat-generaal wordt gehoord, maar artikel 2, lid 2, van dit Reglement voor de procesvoering preciseert dat de verwijzingen naar de advocaat-generaal „enkel [zien] op het geval dat een rechter als advocaat-generaal is aangewezen”. In casu werd geen enkele rechter als advocaat-generaal aangewezen in de procedure voor het Gerecht.

29      Het middel moet derhalve ongegrond worden verklaard.

 Tweede middel: schending van artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

 Argumenten van partijen

30      Rekwirante verwijt het Gerecht dat het artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering onjuist heeft uitgelegd door te oordelen dat het verzoekschrift te laat werd neergelegd. In tegenstelling tot de omstandigheden die hebben geleid tot de in punt 17 van de bestreden beschikking vermelde beschikking van het Gerecht PubliCare Marketing Communications/BHIM (Publicare), heeft de griffie zeven exemplaren van het verzoekschrift ontvangen voor het verstrijken van de beroepstermijn. Rekwirante voert aan dat de relevante vraag die van de identificatie van het originele verzoekschrift is. Dit artikel 43 stelt geenszins nadere modaliteiten inzake de ondertekening van het verzoekschrift (kleur, soort pen, enz.) vast. De door het Gerecht uitgevoerde test met het vochtige doekje is betwistbaar, daar bepaalde inkten niet uitlopen. In de bestreden beschikking heeft het Gerecht derhalve, zonder enige verwijzing naar de methode op grond waarvan het het origineel van het afschrift heeft kunnen onderscheiden, voorwaarden toegevoegd die artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering niet stelt.

31      Volgens het BHIM is dit middel kennelijk ongegrond.

 Beoordeling door het Hof

32      Anders dan rekwirante beweert, legt de bestreden beschikking geen enkel specifiek vereiste met betrekking tot de modaliteiten inzake de ondertekening van de verzoekschriften op, en stelt zij evenmin de bewijsmiddelen vast die kunnen aantonen dat de handtekening die op het verzoekschrift moet zijn aangebracht, origineel is.

33      Bovendien wordt niet betwist dat het exemplaar van het verzoekschrift dat na het verstrijken van de beroepstermijn ter griffie van het Gerecht is binnengekomen, het origineel van de handtekening van de advocaat bevatte.

34      Derhalve is dit middel ongegrond.

 Derde middel: niet-inachtneming van artikel 7, lid 1, van de instructies voor de griffier en van punt 57, sub b, van de praktische aanwijzingen voor de partijen

 Argumenten van partijen

35      Volgens rekwirante heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet de mogelijkheid tot regularisatie van het beroep te bieden overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de instructies voor de griffier en punt 57, sub b, van de praktische aanwijzingen voor de partijen.

36      Het BHIM is van mening dat dit middel niet-ontvankelijk is, daar rekwirante geen schending van punt 57, sub b, van de praktische aanwijzingen voor de partijen heeft aangevoerd. Ten gronde stelt het BHIM dat dit middel ongegrond is.

 Beoordeling door het Hof

37      Wat de ontvankelijkheid van dit middel betreft, dient te worden opgemerkt dat de bestreden beschikking werd vastgesteld op grond van artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat niet vereist dat partijen worden gehoord voor de vaststelling van een dergelijke beschikking. In deze omstandigheden kan rekwirante niet worden verweten dat zij heef nagelaten, in het verzoekschrift argumenten inzake de omstandigheden van de indiening ervan aan te voeren. Het derde middel strekt dus niet tot wijziging van het voorwerp van het geding voor het Gerecht. Bijgevolg is dit middel ontvankelijk.

38      Ten gronde dient erop te worden gewezen dat het Gerecht in punt 17 van de bestreden beschikking heeft vastgesteld dat het ondertekende origineel van het verzoekschrift te laat ter griffie van het Gerecht is binnengekomen. Het Gerecht heeft voorts in punt 28 van deze beschikking vastgesteld dat de niet-neerlegging van het ondertekende origineel van het verzoekschrift binnen de gestelde termijnen niet een van de gevallen is waarin verzoekschriften worden geregulariseerd overeenkomstig de punten 55 tot en met 59 van de praktische aanwijzingen voor de partijen.

39      Vaststaat dat het origineel van het verzoekschrift pas na het verstrijken van de beroepstermijn ter griffie van het Gerecht is binnengekomen.

40      Artikel 43, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vereist dat het door de advocaat van de partij ondertekende origineel van elk processtuk wordt overgelegd.

41      Volgens artikel 43, lid 6, van dit Reglement voor de procesvoering wordt de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk per telefax ter griffie van het Gerecht binnenkomt, slechts voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen wanneer het ondertekende origineel van het stuk uiterlijk tien dagen na ontvangst van deze fax bij deze griffie wordt neergelegd.

42      De niet-neerlegging van het ondertekende origineel van het verzoekschrift behoort niet tot de gebreken die kunnen worden geregulariseerd krachtens artikel 44, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Een verzoekschrift dat niet door een advocaat is ondertekend, vertoont derhalve een gebrek dat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep bij het verstrijken van de procestermijnen en kan niet worden geregulariseerd (zie in die zin beschikking van 27 november 2007, Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret en Akar/Commissie, C‑163/07 P, Jurispr. blz. I‑10125, punten 25 en 26).

43      De strikte toepassing van deze procedureregels is vereist ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden. Overeenkomstig artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof kan slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht worden afgeweken van de procestermijnen (zie in die zin onder meer arrest van 26 november 1985, Cockerill-Sambre/Commissie, 42/85, Jurispr. blz. 3749, punt 10, en beschikking van 8 november 2007, België/Commissie, C‑242/07 P, Jurispr. blz. I‑9757, punt 16).

44      Derhalve is het middel ongegrond.

 Vierde en vijfde middel: verschoonbare dwaling of toeval

 Argumenten van partijen

45      Rekwirante voert verschoonbare dwaling aan. Daar het aantal vereiste kopieën (2 651 bladzijden in totaal) aanzienlijk was, diende zij beroep te doen op een externe dienstverlener. Deze laatste heeft vergeten om een stuk in de zending naar het Gerecht op te nemen, een fout die de advocaat tijdig heeft kunnen rechtzetten. De verwarring tussen het origineel en de afschriften is het gevolg van uitzonderlijke en externe omstandigheden die kunnen worden toegeschreven aan een vergetelheid van de dienstverlener. Rekwirante meent dat zij te goeder trouw heeft gehandeld en de nodige zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd. Alle documenten die aan de griffie werden overgelegd, waren ondertekend en werden tijdig neergelegd. Rekwirante betoogt tevens dat de verwarring tussen het origineel en de afschriften het gevolg is van abnormale omstandigheden die haar niet betreffen, en derhalve toeval uitmaakt, te weten de verwarring tussen het origineel en de afschriften door de dienstverlener en de overlegging van een onvolledige bijlage door deze dienstverlener. Rekwirante heeft alle middelen ingezet om deze problemen uit de weg te ruimen.

46      Het BHIM is van mening dat het begrip verschoonbare dwaling enkel ziet op uitzonderlijke omstandigheden waarin met name de betrokken instelling zich op zodanige wijze heeft gedragen dat dit gedrag, op zich of in doorslaggevende mate, bij een justitiabele een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken. Het onderscheid tussen een origineel en een afschrift is van aanzienlijk belang. Rekwirante had het origineel duidelijk moeten onderscheiden van de afschriften, bijvoorbeeld door het origineel te ondertekenen met een pen met blauwe inkt. Indien zij sneller had gehandeld, zou een regularisatie binnen de beroepstermijn mogelijk zijn geweest. Het BHIM is van mening dat de verwarring tussen het origineel en de afschriften aan rekwirante kan worden toegerekend.

 Beoordeling door het Hof

47      Het Gerecht heeft in punt 19 van de bestreden beschikking op goede gronden uiteengezet dat wat de beroepstermijnen betreft, het begrip verschoonbare dwaling eng moet worden uitgelegd en slechts betrekking kan hebben op uitzonderlijke omstandigheden waarin met name de betrokken instelling zich op zodanige wijze heeft gedragen dat dit gedrag, op zich of in doorslaggevende mate, bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag legt die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken.

48      Het begrip toeval bevat een objectief element, dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden die niet de marktdeelnemer betreffen, en een subjectief element, dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen door passende maatregelen te treffen zonder buitensporige offers te brengen. In het bijzonder moet de marktdeelnemer het verloop van de ingeleide procedure nauwkeurig in de gaten houden en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de voorziene termijnen in acht te nemen (zie in die zin arrest van 15 december 1994, Bayer/Commissie, C‑195/91 P, Jurispr. blz. I‑5619, punt 32, en beschikking België/Commissie, reeds aangehaald, punt 17).

49      Rekwirante stelt dat de verwarring tussen het origineel en de afschriften van het verzoekschrift kan worden toegeschreven aan de tussenkomst van een externe onderneming waaraan zij de taak had toevertrouwd om het grote aantal kopieën te maken dat noodzakelijk was voor de indiening van het inleidende verzoekschrift.

50      Zoals de advocaat-generaal in punt 89 van haar conclusie heeft opgemerkt, behoren de voorbereiding van, het toezicht op en de controle van de ter griffie neer te leggen processtukken tot de verantwoordelijkheid van de advocaat van de betrokken partij. Het feit dat de verwarring tussen het origineel en de afschriften van het verzoekschrift kan worden toegeschreven aan de tussenkomst van een externe onderneming die door rekwirante is opgedragen om kopieën te maken, en de andere door rekwirante aangevoerde omstandigheden kunnen derhalve niet worden erkend als uitzonderlijke omstandigheden of abnormale gebeurtenissen die rekwirante niet betreffen, die verschoonbare dwaling of toeval bij rekwirante kunnen rechtvaardigen.

51      Het vierde en het vijfde middel zijn derhalve ongegrond.

 Zesde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel en van het vertrouwensbeginsel

 Argumenten van partijen

52      Rekwirante stelt dat het Gerecht het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren terwijl zeven exemplaren van het verzoekschrift met handtekening van de advocaat tijdig werden ontvangen. Zowel de instructies voor de griffier (artikel 7) als de praktische aanwijzingen voor de partijen (punt 57, sub b) stellen dat het verzoekschrift kan worden geregulariseerd zodat dit stuk van een originele handtekening van de advocaat kan worden voorzien.

53      Het BHIM wijst met klem erop dat het recht op effectieve rechterlijke bescherming niet wordt aangetast door de strikte toepassing van de procestermijnen en andere wezenlijke vormvoorschriften. De niet-ontvankelijkheid wegens het te laat neerleggen van het verzoekschrift is niet in strijd met dat recht, en is evenmin onevenredig. Punt 57, sub b, van de praktische aanwijzingen voor de partijen kan van nature geen gewettigd vertrouwen doen ontstaan met betrekking tot de regularisatie van een verzoekschrift waarop de originele handtekening ontbreekt en het kan geenszins afwijken van het in artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering gestelde duidelijke vereiste.

 Beoordeling door het Hof

54      Aangezien het origineel van het verzoekschrift niet binnen de gestelde termijn werd ingediend, was het beroep van rekwirante niet-ontvankelijk.

55      Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door het evenredigheidsbeginsel waarop rekwirante zich beroept. Zoals in punt 43 van het onderhavige arrest reeds werd uiteengezet, is de strikte toepassing van de procedureregels immers vereist ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden.

56      Wat de vermeende schending van het vertrouwensbeginsel betreft, heeft het Hof bij herhaling geoordeeld dat iedere justitiabele bij wie een instelling van de Unie gegronde verwachtingen heeft gewekt, zich op dit beginsel kan beroepen. Voorts kan niemand schending van dit beginsel stellen, wanneer de administratie hem geen precieze toezeggingen heeft gedaan (arrest van 24 november 2005, Duitsland/Commissie, C‑506/03, punt 58). Wanneer verder een voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer de vaststelling van een voor zijn belangen nadelige communautaire maatregel kan voorzien, kan hij zich niet op dit beginsel beroepen wanneer die maatregel wordt vastgesteld (arrest van 11 maart 1987, Van den Bergh en Jurgens en Van Dijk Food Products (Lopik)/EEG, 265/85, Jurispr. blz. 1155, punt 44).

57      In casu volstaat de vaststelling dat rekwirante ter ondersteuning van haar hogere voorziening geen enkel element heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het Gerecht haar precieze toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot de regelmatigheid van haar verzoekschrift.

58      Bijgevolg is het zesde middel ongegrond.

59      Gelet op een en ander moet de hogere voorziening in haar geheel worden afgewezen.

 Kosten

60      Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

61      Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het BHIM worden verwezen in de kosten.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Bell & Ross BV wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.