Language of document : ECLI:EU:T:2011:286

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

16 juni 2011 (*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt van internationale verhuisdiensten in België – Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld – Prijsvaststelling – Marktverdeling – Manipulatie van procedure voor indiening van offertes – Enkele voortgezette inbreuk – Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag – Geldboeten – Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006”

In de gevoegde zaken T‑204/08 en T‑212/08,

Team Relocations NV, gevestigd te Zaventem (België), vertegenwoordigd door H. Gilliams en J. Bocken, advocaten,

verzoekster in zaak T‑204/08,

Amertranseuro International Holdings Ltd,

Trans Euro Ltd,

Team Relocations Ltd,

gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door L. Gyselen, advocaat,

verzoeksters in zaak T‑212/08,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet, A. Antoniadis en N. von Lingen als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 – Internationale verhuisdiensten), en subsidiair een verzoek tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: S. Papasavvas, waarnemend voor de president van de Achtste kamer, N. Wahl en A. Dittrich (rapporteur), rechters,

griffier: N. Rosner, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 april 2010,

het navolgende

Arrest

 Feiten

1.     Voorwerp van het geding

1        Volgens beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 – Internationale verhuisdiensten) (hierna: „beschikking”), waarvan een samenvatting in het Publicatieblad van de Europese Unie van 11 augustus 2009 (PB C 188, blz. 16) werd gepubliceerd, heeft Team Relocations NV deelgenomen aan een mededingingsregeling op de markt van internationale verhuisdiensten in België. Het betrof directe en indirecte prijsafspraken, marktverdeling en manipulatie van de procedure waarbij met offertes wordt gewerkt. De Commissie van de Europese Gemeenschappen zet uiteen dat het kartel bijna 19 jaar (van oktober 1984 tot september 2003) actief was. De leden ervan maakten prijsafspraken, boden fictieve bestekken („schaduwbestekken”) aan de klanten aan en betaalden elkaar via een systeem van financiële compensaties vergoedingen voor de afgewezen offertes uit (hierna: „commissies”).

2.     Verzoeksters

2        Team Relocations werd op 7 mei 1993 onder de benaming Transeuro Worldwide Movers NV (Belgium) opgericht. Op 5 september 2002 is haar benaming veranderd. Sinds januari 1994 is de 100 %-moedermaatschappij van Team Relocations Team Relocations Ltd, een onderneming die actief is in de sector van de verhuisdiensten en waarvan alle aandelen in handen zijn van Trans Euro Ltd. Sinds 8 september 2000 zijn alle aandelen van Trans Euro in handen van Amertranseuro International Holdings Ltd (hierna: „Amertranseuro”).

3        In het boekjaar dat op 30 september 2006 werd afgesloten, behaalde Amertranseuro wereldwijd een geconsolideerde omzet van 44 352 733 EUR.

3.     Administratieve procedure

4        Volgens de beschikking heeft de Commissie de procedure op eigen initiatief ingeleid omdat zij beschikte over informatie die erop wees dat bepaalde Belgische ondernemingen die in de sector van de internationale verhuizingen actief zijn, deelnamen aan overeenkomsten die onder het verbod van artikel 81 EG konden vallen.

5        Aldus werden op grond van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 13, blz. 204), verificaties verricht bij Allied Arthur Pierre NV, Interdean NV, Transworld International NV en Ziegler SA in september 2003. Na deze verificaties diende Allied Arthur Pierre een verzoek tot immuniteit of tot vermindering van de geldboete in overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3; hierna: „mededeling betreffende medewerking van 2002”). Allied Arthur Pierre erkende dat zij had deelgenomen aan de overeenkomsten betreffende commissies en schaduwbestekken, noemde de betrokken concurrenten, onder meer een concurrent die de diensten van de Commissie vooraf nog niet kenden, en overhandigde documenten die haar mondelinge verklaringen staafden.

6        Overeenkomstig artikel 18 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) werden meerdere schriftelijke verzoeken om inlichtingen gericht aan de bij de mededingingsbeperkende overeenkomsten betrokken ondernemingen, aan concurrenten, alsook aan een beroepsorganisatie. Op 18 oktober 2006 werd de mededeling van punten van bezwaar vastgesteld en aan meerdere ondernemingen ter kennis gebracht. Alle adressaten hebben erop geantwoord. Hun vertegenwoordigers, met uitzondering van die van Amertranseuro, Stichting Administratiekantoor Portielje, Team Relocations Ltd en Trans Euro, maakten gebruik van hun recht op toegang tot de documenten in het dossier van de Commissie, die uitsluitend toegankelijk waren in de ruimten van de Commissie. Tussen 6 en 29 november 2006 werd deze partijen toegang verleend. De hoorzitting vond plaats op 22 maart 2007.

7        Op 11 maart 2008 stelde de Commissie de beschikking vast.

4.     Beschikking

8        De Commissie stelt dat de adressaten van de beschikking, waaronder verzoeksters, te weten Team Relocations, Amertranseuro, Trans Euro et Team Relocations Ltd, hebben deelgenomen aan een kartel in de sector van de internationale verhuisdiensten in België, of daarvoor aansprakelijk worden gesteld. De karteldeelnemers hebben ten minste van 1984 tot en met 2003 prijzen vastgesteld, klanten onder elkaar verdeeld en de indiening van offertes gemanipuleerd. Hierdoor hebben zij één enkele voortgezette inbreuk op artikel 81 EG gemaakt.

9        Volgens de Commissie omvatten de aan de orde zijnde diensten zowel de verhuizing van goederen van fysieke personen, te weten particulieren of werknemers van een onderneming of een overheidsdienst, als de verhuizing van goederen van ondernemingen of overheidsdiensten. Die verhuizingen worden gekenmerkt door het feit dat België het punt van oorsprong of bestemming is. Aangezien de betrokken internationale verhuisondernemingen alle in België zijn gevestigd en het kartel in België actief was, oordeelde de Commissie derhalve dat België het geografische centrum van het kartel was.

10      De Commissie raamde de gecumuleerde omzet van de karteldeelnemers voor internationale verhuisdiensten in België op 41 miljoen EUR voor het jaar 2002. Aangezien zij de omvang van deze sector op ongeveer 83 miljoen EUR raamde, werd het gecumuleerde marktaandeel van de betrokken ondernemingen vastgesteld op ongeveer 50 %.

11      De Commissie zet uiteen dat het kartel met name tot doel had, hoge prijzen vast te stellen en te handhaven en, parallel daarmee of aansluitend daarop, de markt onderling te verdelen onder verschillende vormen: overeenkomsten over prijzen, overeenkomsten over marktverdeling via een systeem van fictieve bestekken (de schaduwbestekken) en overeenkomsten over een systeem van financiële compensatie voor verworpen offertes of voor het geval dat geen offerte werd ingediend (de commissies).

12      De Commissie meent dat het kartel tussen 1984 en het begin van de jaren negentig met name werkte op basis van schriftelijke prijsafspraken. Tegelijkertijd werden de commissies en de schaduwbestekken ingevoerd. Een commissie is een verborgen element van de prijs die de consument uiteindelijk moet betalen, zonder dat hij daarvoor een evenwaardige prestatie ontvangt. Het is namelijk een geldbedrag dat de verhuisonderneming die het contract voor een internationale verhuizing heeft gekregen, moest betalen aan de concurrenten die dit contract niet hadden gekregen, of deze laatste nu ook een offerte hadden ingediend of ervan hadden afgezien om dit te doen. Het gaat dus om een soort financiële compensatie voor de verhuisondernemingen die het contract niet hadden binnengehaald. De kartelleden hebben elkaar onderling commissies in rekening gebracht voor de verworpen of niet-ingediende offertes, waarbij zij fictieve diensten factureerden. Het bedrag van deze commissies werd gefactureerd aan de klanten. De Commissie stelt dat deze praktijk moet worden beschouwd als een indirecte vaststelling van de prijzen voor internationale verhuisdiensten in België.

13      De leden van dit kartel hebben eveneens samengewerkt om schaduwbestekken in te dienen, waardoor klanten – dit wil zeggen de werkgevers die de verhuizing betalen – ten onrechte geloofden dat zij een keuze konden maken volgens criteria die zijn gebaseerd op de mededinging. Een schaduwbestek is een fictief bestek dat de klant of de persoon die verhuisde, ontving van een verhuisonderneming die niet voornemens was de verhuizing uit te voeren. Door de indiening van schaduwbestekken zorgde de verhuisonderneming die het contract wilde binnenhalen (hierna: „aanvrager”) ervoor dat de instelling of onderneming meerdere bestekken ontving, hetzij rechtstreeks hetzij indirect via de persoon die ging verhuizen. Daartoe liet de aanvrager zijn concurrenten weten welke prijs, welke verzekeringspremie en welke opslagkosten zij voor de dienst moesten factureren. Deze prijs, die hoger ligt dan de prijs die door de aanvrager wordt voorgesteld, werd vervolgens in de schaduwbestekken vermeld. Aangezien volgens de Commissie een werkgever doorgaans de verhuisonderneming met de laagste prijs zal kiezen, wisten de ondernemingen die bij eenzelfde internationale verhuizing betrokken waren, in beginsel vooraf wie van hen het contract voor deze verhuizing kon binnenhalen.

14      Voorts merkt de Commissie op dat de door de aanvrager gevraagde prijs hoger kon zijn dan anders het geval was geweest, omdat de andere bij dezelfde verhuizing betrokken ondernemingen schaduwbestekken indienden waarin een door de aanvrager aangegeven prijs werd vermeld. Bij wijze van voorbeeld verwijst de Commissie in punt 233 van de beschikking naar een interne e-mail van Allied Arthur Pierre van 11 juli 1997 waarin staat te lezen: „[D]e klant heeft twee schaduwbestekken gevraagd, wij kunnen dus een hogere prijs vragen.” De Commissie stelt derhalve dat het overleggen van schaduwbestekken aan klanten een manipulatie vormde van de procedure waarbij met offertes wordt gewerkt, zodat de prijzen in alle offertes bewust hoger lagen dan de prijs van de aanvrager, en in elk geval hoger dan in een concurrerende context het geval was geweest.

15      De Commissie voert aan dat tot in 2003 dergelijke afspraken werden gemaakt. Zij meent dat deze complexe activiteiten eenzelfde doel nastreefden, te weten prijsvaststelling, marktverdeling en aldus vervalsing van de mededinging.

16      Concluderend stelde de Commissie het dispositief van de beschikking vast, waarvan artikel 1 luidt als volgt:

„De volgende ondernemingen hebben inbreuk gemaakt op artikel 81, lid 1, [EG] doordat zij rechtstreeks en indirect de prijzen voor internationale verhuisdiensten in België hebben vastgesteld, doordat zij een deel van deze markt onderling verdeeld hebben en doordat zij de procedure voor de indiening van offertes gemanipuleerd hebben in de volgende perioden:

[...]

g)      [Team Relocations], van 20 januari 1997 tot 10 september 2003; met Trans Euro [...] en Team Relocations Limited, van 20 januari 1997 tot 7 september 2000; met [Amertranseuro], Trans Euro [...] en Team Relocations Limited, van 8 september 2000 tot 10 september 2003;

[...]”

17      Bijgevolg heeft de Commissie in artikel 2, sub i, van de beschikking aan Team Relocations een geldboete van 3,49 miljoen EUR opgelegd, waarvan Trans Euro en Team Relocations Ltd gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een bedrag van 3 miljoen EUR en Amertranseuro, Trans Euro en Team Relocations Ltd (hierna samen: „Amertranseuro-groep”) gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een bedrag van 1,3 miljoen EUR.

18      Voor de berekening van het bedrag van de geldboeten heeft de Commissie in de beschikking de methode toegepast die wordt uiteengezet in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2; hierna: „richtsnoeren van 2006”).

 Procesverloop en conclusies van partijen

19      Bij op 4 juni 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschriften hebben verzoeksters de onderhavige beroepen ingesteld.

20      Bij beschikking van de president van de Achtste kamer van het Gerecht van 5 maart 2010 zijn de zaken T‑204/08 en T‑212/08 overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

21      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Achtste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Ter terechtzitting van 28 april 2010 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht. Bij brief, binnengekomen bij de griffie op 6 augustus 2010, heeft Team Relocations verzocht om heropening van de mondelinge behandeling. Dat verzoek is bij besluit van 23 september 2010 afgewezen.

22      In zaak T‑204/08 concludeert Team Relocations dat het het Gerecht behage:

–        artikel 1 van de beschikking nietig te verklaren;

–        artikel 2 van de beschikking nietig te verklaren, voor zover haar daarbij een geldboete van 3,49 miljoen EUR wordt opgelegd;

–        subsidiair, het bedrag van de bij de beschikking opgelegde geldboete aanzienlijk te verlagen;

–        in elk geval, de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding.

23      Bovendien verzoekt Team Relocations het Gerecht, de Commissie te gelasten de feiten bekend te maken die deze in aanmerking heeft genomen voor de toekenning aan Interdean van een verlaging van 70 % van de geldboete die anders zou zijn opgelegd.

24      In zaak T‑212/08 concluderen Amertranseuro, Trans Euro en Team Relocations Ltd dat het het Gerecht behage:

–        artikel 2, sub i, van de beschikking nietig te verklaren, voor zover zij daarbij hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de inbreuk die Team Relocations zou hebben gepleegd op artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst gedurende de periode van januari 1997 tot september 2003;

–        subsidiair, artikel 2, sub i, van de beschikking nietig te verklaren, voor zover daarbij de hoofdelijke aansprakelijkheid van Amertranseuro niet daadwerkelijk wordt beperkt tot het bedrag van 1,3 miljoen EUR;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

25      In de zaken T‑204/08 en T‑212/08 concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–        de beroepen te verwerpen;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

 In rechte

26      Team Relocations voert acht middelen aan tot nietigverklaring van de beschikking en tot nietigverklaring of verlaging van de geldboete. Amertranseuro, Trans Euro en Team Relocations Ltd voeren twee middelen aan, die zijn ontleend aan de niet-toerekenbaarheid van de door Team Relocations gepleegde inbreuken en hun onvermogen om de geldboete te betalen. Aangezien deze laatste twee middelen overeenstemmen met het eerste onderdeel van het zevende middel respectievelijk het achtste middel van Team Relocations, dienen zij in het kader van het onderzoek van die grieven te worden behandeld.

1.     Eerste middel: Team Relocations heeft niet deelgenomen aan de in de beschikking beschreven enkele voortgezette inbreuk

27      Met dit middel betwist Team Relocations haar deelname aan de in de beschikking beschreven enkele voortgezette inbreuk.

 Argumenten van partijen

28      Team Relocations stelt dat, om aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor de in de beschikking bedoelde enkele inbreuk, de Commissie het bewijs moet leveren, ten eerste dat Team Relocations de onrechtmatige gedragingen van de andere deelnemers kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden, en ten tweede dat de in de beschikking beschreven verschillende praktijken gemeenschappelijke doelstellingen nastreefden en Team Relocations met haar eigen gedrag wilde bijdragen aan het bereiken van deze doelstellingen.

29      Volgens Team Relocations heeft de Commissie niet aangetoond dat aan deze voorwaarden was voldaan. In de eerste plaats was Team Relocations niet op de hoogte van het bestaan van één enkele voortgezette inbreuk. In de beschikking wordt geen enkel bewijsstuk vermeld waaruit blijkt dat Team Relocations de overeenkomsten inzake de prijzen en de schaduwbestekken kende of noodzakelijkerwijs moest kennen toen zij vanaf 1997 af en toe met commissies heeft ingestemd. Pas in februari 2002 heeft zij voor het eerst een schaduwbestek opgesteld of gevraagd. Team Relocations heeft evenmin deelgenomen aan mededingingsbeperkende vergaderingen tijdens welke een algemeen mededingingsbeperkend plan werd vastgesteld.

30      In de tweede plaats betoogt Team Relocations dat zij niet heeft deelgenomen aan een algemeen plan en evenmin aan een „voortgezette” inbreuk. Zij heeft aan geen enkele schriftelijke prijsafspraak deelgenomen. De commissies waarmee zij heeft ingestemd, beoogden het de individuele verhuizers mogelijk te maken, de kosten vergoed te krijgen die zij hadden gemaakt voor een bepaalde verhuizing, maar beoogden niet prijzen vaststellen, of de klanten of markt onder elkaar te verdelen. Deze afspraken inzake commissies waren punctueel, en zij waren niet op algemene of automatische wijze van toepassing. De schaduwbestekken werden steeds verkregen op aanvraag of minstens met toestemming van de fysieke persoon die verhuisde, en werden enkel afgeleverd nadat de klant een verhuisonderneming had gekozen.

31      De Commissie betwist dit betoog en is van mening dat Team Relocations door haar deelname aan minstens twee van deze overeenkomsten, het algemene plan dat ten grondslag lag aan de enkele inbreuk, kende of noodzakelijkerwijs moest kennen. Verder stelt de Commissie dat de bewering van Team Relocations dat zij niet heeft deelgenomen aan de schriftelijke prijsafspraak, geen enkele invloed heeft op haar aansprakelijkheid voor de enkele voortgezette inbreuk.

 Beoordeling door het Gerecht

32      In het kader van dit middel betwist Team Relocations niet dat zij inbreuken op artikel 81 EG heeft gepleegd. Daarentegen betoogt zij dat zij niet heeft deelgenomen aan de in de beschikking beschreven enkele voortgezette inbreuk. Bijgevolg dient om te beginnen te worden herinnerd aan het begrip enkele voortgezette inbreuk.

 Begrip enkele voortgezette inbreuk

33      In het arrest van 8 juli 1999, Commissie/Anic Partecipazioni (C‑49/92 P, Jurispr. blz. I‑4125, punt 82), was het Hof van oordeel dat het gekunsteld zou zijn, een voortgezette gedraging die door één enkel doel wordt gekenmerkt, op te splitsen in verschillende gedragingen en als evenveel inbreuken te beschouwen, terwijl het om één inbreuk gaat waaraan geleidelijk gestalte is gegeven door zowel verboden overeenkomsten als verboden onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

34      Onder deze omstandigheden is een onderneming die aan een inbreuk heeft deelgenomen door middel van voor haar kenmerkende gedragingen die een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging met een mededingingsbeperkend doel in de zin van artikel 81, lid 1, EG vormen en die een bijdrage aan de verwezenlijking van de inbreuk in zijn geheel beoogden te leveren, voor de gehele duur van haar deelneming aan die inbreuk eveneens aansprakelijk voor de gedragingen van andere ondernemingen in het kader van diezelfde inbreuk (arrest Commissie/Anic Partecipazioni, punt 33 supra, punt 83).

35      Uit dit arrest blijkt dat, om het bestaan van één enkele voortgezette inbreuk aan te tonen, de Commissie dient te bewijzen dat de onderneming met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers en dat zij de materiële gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of in praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (arrest Commissie/Anic Partecipazioni, punt 33 supra, punt 87).

36      Mededingingsregelingen kunnen immers slechts als bestanddelen van één enkele mededingingsverstorende overeenkomst worden beschouwd, indien is aangetoond dat zij deel uitmaken van een algemeen plan dat een gemeenschappelijk doel nastreeft. Enkel indien de onderneming, toen zij aan die mededingingsregelingen deelnam, wist of had moeten weten dat zij aldus in de ene enkele overeenkomst werd opgenomen, kan haar deelneming aan de betrokken mededingingsregelingen als een uiting van haar aansluiting bij die overeenkomst worden aangemerkt (arrest Gerecht van 15 maart 2000, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T‑25/95, T‑26/95, T‑30/95–T‑32/95, T‑34/95–T‑39/95, T‑42/95–T‑46/95, T‑48/95, T‑50/95–T‑65/95, T‑68/95–T‑71/95, T‑87/95, T‑88/95, T‑103/95 en T‑104/95, Jurispr. blz. II‑491, punten 4027 en 4112).

37      Aldus blijkt uit de rechtspraak dat aan drie voorwaarden moet zijn voldaan om deelname aan één enkele voortgezette inbreuk aan te tonen, te weten het bestaan van een algemeen plan dat een gemeenschappelijk doel nastreeft, de bewuste bijdrage van de onderneming aan dit plan, en de (bewezen of veronderstelde) kennis van de inbreukmakende gedragingen van de andere deelnemers.

38      Het onderhavige middel dient derhalve tegen de achtergrond van deze voorwaarden te worden onderzocht.

 Kwalificatie van de betrokken inbreukmakende gedraging

–       Bestaan van een algemeen plan dat een gemeenschappelijk doel nastreeft

39      Wat in de eerste plaats het bestaan betreft van een algemeen plan dat een gemeenschappelijk doel nastreeft, voert de Commissie aan dat de betrokken ondernemingen één economisch doel nastreefden, te weten verstoring van de prijsontwikkeling.

40      Het begrip gemeenschappelijk doel kan evenwel niet worden bepaald door een algemene verwijzing naar de verstoring van de mededinging op de betrokken markt door de inbreuk, aangezien de ongunstige beïnvloeding van de mededinging, als doel of gevolg, een wezenlijk element is van elke gedraging die binnen de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, EG valt. Een dergelijke definitie van het begrip gemeenschappelijk doel dreigt het begrip één enkele voortgezette inbreuk een deel van zijn zin te ontnemen, daar zij ertoe zou leiden dat verschillende bij artikel 81, lid 1, EG verboden gedragingen in een sector van de economie stelselmatig als bestanddelen van één enkele inbreuk zouden moeten worden aangemerkt. Om verschillende handelingen als één enkele voortgezette inbreuk te beschouwen, moet aldus rekening worden gehouden met elke omstandigheid die een band van complementariteit kan aantonen of weerleggen, zoals de toepassingsperiode, de inhoud (met inbegrip van de gehanteerde methoden) en, daarmee samenhangend, het doel van de verschillende handelingen in kwestie (zie in die zin arrest Gerecht van 12 december 2007, BASF en UCB/Commissie, T‑101/05 en T‑111/05, Jurispr. blz. II‑4949, punten 179‑181).

41      In casu blijkt uit de beschikking dat het gemeenschappelijke doel, dat werd nagestreefd op verschillende wijzen die deel uitmaakten van een algemeen plan, erin bestond een hoog prijsniveau vast te stellen en te handhaven voor het verrichten van internationale verhuisdiensten in België en deze markt te verdelen. Dit gemeenschappelijke doel wordt in de punten 314 en 322 tot en met 344 van de beschikking uitvoerig beschreven.

42      De argumenten van Team Relocations kunnen deze vaststelling niet op losse schroeven zetten.

43      In dit verband dient te worden opgemerkt dat het systeem van de commissies een systeem van compensaties is dat deel uitmaakt van klantenverdeling, en dat het opstellen van schaduwbestekken een wezenlijk element van klantenverdeling is wanneer de klanten offertes van meerdere karteldeelnemers wensen te ontvangen.

44      Anders dan Team Relocations stelt, hadden de afspraken inzake commissies en schaduwbestekken betrekking op de prijzen. Wat de commissies betreft, werden het aantal en de hoogte ervan vooraf vastgesteld, voordat de verhuisondernemingen hun bestekken aan de klanten overlegden. Zelfs indien wordt aangenomen dat – zoals Team Relocations beweert – de bedragen ervan niet rechtstreeks werden toegevoegd aan de prijs van de verhuizing, is het onvermijdelijk dat zij moesten worden opgenomen in de cijfers van de ondernemingen en hun diensten duurder maakten. Wat de bestekken betreft, werd de in de „fictieve” offerte vermelde prijs vastgesteld door de onderneming die erom had gevraagd, en werd deze aanvaard door de onderneming die het schaduwbestek opstelde, waardoor eerstgenoemde een hogere prijs kon vaststellen dan die welke voortvloeit uit een situatie van vrije mededinging, in de buurt van de afgesproken „fictieve” prijs. In punt 233 van de beschikking heeft de Commissie dit effect van de praktijk van de schaduwbestekken op de prijzen aangetoond (zie punt 14 supra).

45      De twee praktijken streefden net als de schriftelijke prijsafspraken een gemeenschappelijk doel na, te weten beperking van de mededinging tussen de karteldeelnemers door een hoger prijsniveau vast te stellen dan hetgeen zonder de afspraken zou hebben bestaan. De commissies die werden betaald aan de concurrenten die het contract niet binnenhaalden, brachten hen in sterke mate ervan af om een concurrerende prijs voor te stellen, en door in het kader van de schaduwbestekken informatie over hun offertes uit te wisselen hebben de karteldeelnemers de prijsconcurrentie beperkt. Verder maakte de overeenkomst over de schaduwbestekken het voor de deelnemers mogelijk om hogere prijzen te handhaven dan hetgeen bij gebreke daarvan het geval zou zijn geweest.

46      Wat het argument betreft dat de schaduwbestekken pas werden overgelegd nadat de klant zijn keuze had gemaakt, dient met klem te worden gewezen op het feit dat de persoon die in contact staat met de dienstverrichter, bijvoorbeeld het personeelslid van de Commissie, niet de werkelijke klant van de verhuisondernemingen is. De facto is het aan de onderneming of de instelling die de verhuizing betaalt, om een verhuisonderneming te kiezen. Tal van ondernemingen en overheidsinstellingen eisen, precies om een keuze te kunnen maken, dat meerdere offertes worden ingediend.

–       Bewuste bijdrage van Team Relocations aan het algemene plan

47      Wat in de tweede plaats de bijdrage van Team Relocations aan de inbreuk betreft, wordt niet betwist dat zij heeft deelgenomen aan twee van de drie praktijken die in de beschikking worden beschreven, te weten de overeenkomst inzake commissies en de overeenkomst inzake schaduwbestekken.

48      Daarentegen heeft Team Relocations nooit deelgenomen aan de schriftelijke overeenkomst inzake de prijzen. Een onderneming die aan een inbreuk heeft deelgenomen door middel van voor haar kenmerkende gedragingen, kan eveneens aansprakelijk worden gesteld voor gedragingen van andere ondernemingen in het kader van diezelfde inbreuk, maar dit geldt enkel voor de duur van haar deelneming aan de inbreuk (arrest Commissie/Anic Partecipazioni, punt 33 supra, punt 83). Bijgevolg kan Team Relocations niet aansprakelijk worden gesteld voor gedragingen die meer dan vijf jaar voor haar toetreding tot het kartel waren stopgezet.

49      Evenwel heeft de Commissie in de beschikking een inbreuk door Team Relocations op artikel 81, lid 1, EG enkel vastgesteld voor de periode van 20 januari 1997 tot 10 september 2003, een periode waarin Team Relocations heeft deelgenomen aan alle manifestaties van het kartel. Derhalve heeft de Commissie naar behoren rekening gehouden met feit dat Team Relocations pas vanaf 1997 aan het kartel heeft deelgenomen.

50      Verder zijn de beweringen van Team Relocations, dat de overeenkomsten inzake de commissies en de schaduwbestekken niet tegelijkertijd werden toegepast en dat de afspraken over de commissies punctueel waren, irrelevant daar deze twee praktijken, anders dan deze verzoekster beweert, eenzelfde doelstelling hadden.

–       Kennis van de inbreukmakende gedragingen door Team Relocations

51      Wat in de derde plaats de vraag betreft of Team Relocations op de hoogte was van de inbreukmakende gedragingen van de andere karteldeelnemers, is het juist dat tijdens haar deelname geen mededingingsbeperkende vergaderingen hebben plaatsgevonden. Dat Team Relocations nooit aanwezig was op een dergelijke vergadering, is evenwel niet doorslaggevend, aangezien uit de werking van het kartel blijkt dat haar leden niet hoefden aanwezig te zijn op de vergaderingen om op de hoogte te zijn van de overeenkomsten inzake de commissies of de schaduwbestekken of om daaraan deel te nemen. De overeenkomsten werden doorgaans per telefoon, per e-mail en/of per faxbericht gesloten.

52      Verder moest Team Relocations noodzakelijkerwijs op de hoogte zijn van de inbreukmakende gedragingen van de andere deelnemers, aangezien de praktijk van commissies en schaduwbestekken berustte op een wederzijdse samenwerking met partners die telkens wisselden. Dit systeem berustte immers op het beginsel „do ut des”, voor zover elke onderneming die een commissie betaalde of een schaduwbestek afleverde, verwachtte om in de toekomst zelf voordeel te kunnen halen uit dit systeem en commissies of schaduwbestekken te verkrijgen. Anders dan Team Relocations betoogt, waren deze afspraken derhalve niet punctueel, maar bestond daartussen een band van complementariteit.

53      De bewering van Team Relocations dat zij niet op de hoogte was van de schriftelijke afspraken en dat zij niet op de hoogte was geweest van de praktijk van de commissies vóór 1997, is irrelevant, daar Team Relocations in de beschikking enkel vanaf deze datum voor de inbreuk aansprakelijk wordt gesteld. Uiterlijk in 1997, toen zij haar eerste commissie heeft aanvaard, is Team Relocations gaan beseffen dat alle ondernemingen hun activiteiten niet uitoefenden onder normale mededingingsvoorwaarden. Zij was derhalve op de hoogte van de inbreukmakende gedragingen en van het door de andere ondernemingen nagestreefde mededingingsbeperkende doel. In deze omstandigheden is het niet geloofwaardig dat Team Relocations pas in 2002 op de hoogte was van de praktijk van de schaduwbestekken.

54      Bijgevolg kon de Commissie op goede gronden stellen dat Team Relocations op de hoogte was of had moeten zijn van de inbreukmakende gedragingen van de andere karteldeelnemers.

55      Gelet op een en ander heeft de Commissie terecht vastgesteld dat Team Relocations had deelgenomen aan de enkele en voortgezette inbreuk die in de beschikking wordt beschreven. Derhalve moet het eerste middel worden afgewezen.

2.     Tweede middel: berekening van de waarde van de verkopen van Team Relocations

 Argumenten van partijen

56      In het kader van haar tweede middel komt Team Relocations op tegen de waarde van de verkopen die in aanmerking is genomen voor de berekening van het basisbedrag van de geldboete.

57      Primair voert Team Relocations aan dat voor de berekening van de relevante waarde van de verkopen van Team Relocations in de zin van punt 13 van de richtsnoeren van 2006 enkele rekening mag worden gehouden met de waarde van de verkopen als gevolg van de verhuizingen die daadwerkelijk door de inbreukmakende praktijken zijn beïnvloed, en niet met de totale omzet van Team Relocations op de Belgische markt van internationale verhuisdiensten.

58      Subsidiair is Team Relocations van mening dat de relevante waarde van de verkopen niet de omzet omvat die werd behaald met de verhuizingen van particulieren, dit wil zeggen fysieke personen die de kost van hun verhuizing zelf moeten dragen. Niet betwist wordt dat in het geval van Team Relocations zowel de commissies als de schaduwbestekken nooit werden afgesproken of toegepast bij verhuizingen van particulieren. Team Relocations zet uiteen dat de Commissie in punt 528 van de beschikking heeft aanvaard dat de militaire verhuisdiensten niet werden opgenomen in de waarde van de verkopen van Gosselin, aangezien deze geen verband hielden met de inbreuk. Derhalve kunnen de verkopen als gevolg van de verhuizingen van particulieren ook niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de relevante waarde van de verkopen van Team Relocations.

59      De Commissie betwist deze argumenten.

 Beoordeling door het Gerecht

60      Team Relocations betwist de berekening van de relevante waarde van de verkopen en voert subsidiair aan dat de omzet die is behaald met de door particulieren behaalde verhuizingen, hiervan moet worden uitgesloten.

 Relevante waarde van de verkopen

61      Wat de in het kader van het eerste onderdeel van het middel betwiste waarde van de verkopen betreft die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het basisbedrag van de geldboete, bepaalt punt 13 van de richtsnoeren van 2006:

„Om het basisbedrag van de op te leggen boete vast te stellen zal de Commissie uitgaan van de waarde van de [...] verkochte goederen of diensten van de onderneming die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk. [...]”

62      Anders dan Team Relocations betoogt, blijkt uit deze bepaling niet dat enkel de waarde van de verkopen als gevolg van de verhuizingen die daadwerkelijk door de inbreukmakende praktijken zijn beïnvloed, in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van de relevante waarde van de verkopen.

63      Zo verwijst de formulering van punt 13 van de richtsnoeren van 2006 naar de „verkochte goederen of diensten [...] die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk” en niet naar de „door de inbreuk beïnvloede verkopen”. De formulering van punt 13 ziet dus op de verrichte verkopen op de relevante markt. Dit blijkt bovendien zeer duidelijk uit de Duitse versie van punt 6 van de richtsnoeren van 2006, waarin sprake is van de „Umsatz auf den vom Verstoß betroffenen Märkten” (verkopen op de markten waarop de inbreuk betrekking heeft). A fortiori ziet punt 13 van de richtsnoeren van 2006 niet uitsluitend op de gevallen waarin de Commissie beschikt over bewijsstukken van de inbreuk.

64      Deze uitlegging wordt bevestigd door de doelstelling van de communautaire mededingingsregels. De door Team Relocations voorgestelde uitlegging zou immers betekenen dat voor de bepaling van het basisbedrag van de in kartelzaken op te leggen geldboeten de Commissie in elk concreet geval zou moeten aantonen welke individuele verkopen door het kartel werden beïnvloed. Een dergelijke verplichting werd nooit opgelegd door de rechterlijke instanties van de Unie en niets wijst erop dat de Commissie de bedoeling had om zichzelf een dergelijke verplichting op te leggen in de richtsnoeren van 2006.

65      Verder is het in zaken betreffende mededingingsregelingen, die naar hun aard geheim zijn, onvermijdelijk dat bepaalde stukken waaruit manifestaties van de mededingingsbeperkende praktijken blijken, niet worden ontdekt. In casu zou het daadwerkelijk onmogelijk zijn om elementen met betrekking tot elke beïnvloede verhuizing te vinden. Zo bevestigt Team Relocations in het verzoekschrift dat de „schaduwbestekken en de commissies niet waren geïnventariseerd in verzoeksters systemen, zodat enkel de personen die belast waren met het dossier, deze konden vinden”.

66      Verder blijkt uit vaste rechtspraak dat het gedeelte van de omzet dat betrekking heeft op de goederen in verband waarmee de inbreuk is gepleegd, een correcte aanwijzing kan vormen voor de omvang van de inbreuk op de betrokken markt (arrest Hof van 7 juni 1983, Musique Diffusion française e.a./Commissie, 100/80–103/80, Jurispr. blz. 1825, punt 121). In het bijzonder geeft de omzet die is behaald met de producten die het voorwerp uitmaakten van concurrentiebeperkende gedragingen, als objectieve maatstaf de schadelijkheid van deze gedragingen voor de normale mededinging correct weer (arresten Gerecht van 11 maart 1999, British Steel/Commissie, T‑151/94, Jurispr. blz. II‑629, punt 643, en 8 juli 2008, Saint-Gobain Gyproc Belgium/Commissie, T‑50/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 84). Dit beginsel werd overgenomen in de richtsnoeren van 2006.

67      Ter terechtzitting heeft Team Relocations erop gewezen dat – anders dan in het onderhavige geval – in de zaak „Carglass” (Zaak COMP/39.125 – Autoglas), waarvan een samenvatting in het Publicatieblad van 25 juli 2009 (PB C 173, blz. 13) werd gepubliceerd, de Commissie enkel de verkopen van de glasleveranciers aan de autofabrikanten waarvoor rechtstreekse bewijzen van het kartel bestonden, als relevante verkopen voor de berekening van de geldboete had beschouwd. Opgemerkt dient evenwel te worden dat de Commissie in punt 663 van de beschikking „Carglass” uitgaat van het beginsel dat het feit dat geen specifieke bewijzen voorhanden zijn voor elke bespreking die betrekking had op „afnemers voor auto’s”, de vaststelling van de waarde van de verkopen niet beperkt tot de loutere afnemers waarvoor er rechtstreekse bewijzen bestaan, aangezien de kartelregelingen naar hun aard geheime afspraken zijn en de bewijzen in de meeste gevallen, of zelfs in alle, onvolledig zullen blijven. De Commissie heeft dit beginsel weliswaar vervolgens genuanceerd in de punten 664 tot en met 667 van deze beschikking, maar zij heeft dit uitsluitend gedaan voor twee uitzonderlijke periodes in het begin en aan het eind van de inbreukperiode, omdat zij veronderstelde dat in deze periodes de autoglasleveranciers hun offertes uitsluitend hadden gewijzigd wanneer het bepaalde grote afnemers betrof. Derhalve is de benadering van de Commissie in die beschikking niet in strijd met die welke in casu in de beschikking wordt gehanteerd.

68      Verder blijkt uit vaste rechtspraak dat beschikkingen in andere zaken slechts een indicatieve waarde hebben wat het eventuele bestaan van discriminatie betreft, omdat het niet erg waarschijnlijk is dat de omstandigheden van die zaken, zoals de markten, de producten, de ondernemingen en de betrokken tijdvakken, identiek zullen zijn (arresten Hof van 21 september 2006, JCB Service/Commissie, C‑167/04 P, Jurispr. blz. I‑8935, punten 201 en 205, en 7 juni 2007, Britannia Alloys & Chemicals/Commissie, C‑76/06 P, Jurispr. blz. I‑4405, punt 60). Gelet op de in de punten 664 tot en met 667 van de beschikking „Carglass” vermelde omstandigheden heeft Team Relocations onvoldoende elementen aangevoerd die de conclusie kunnen wettigen dat in het onderhavige geval aan die voorwaarden was voldaan.

69      Bijgevolg moet het eerste onderdeel van dit middel worden afgewezen.

 Door particulieren betaalde verhuizingen

70      Wat het subsidiaire argument betreft, volgens hetwelk de relevante waarde van de verkopen niet de omzet dient te omvatten die werd behaald met de verhuizingen van particulieren, dit wil zeggen die niet werden betaald door een derde, dient te worden opgemerkt dat schaduwbestekken nooit werden opgesteld voor dit type van verhuizingen, aangezien een particulier nooit zou hebben aanvaard om verschillende bestekken te ontvangen van één enkele verhuisonderneming. De schaduwbestekken werden enkel gebruikt voor verhuizingen waarvoor de werkgever van de verhuizende persoon vroeg om bestekken van minstens één andere verhuizer als voorwaarde voor de betaling van de verhuiskosten.

71      Uit punt 537 van de beschikking blijkt evenwel dat bepaalde andere adressaten van deze beschikking lijken te hebben ingestemd met de betaling van commissies voor internationale verhuizingen die door particulieren werden betaald. Anders dan bij de militaire verhuizingen, waarvoor Gosselin als onderaannemer van Amerikaanse verhuizers optrad, kan derhalve niet worden uitgesloten dat bepaalde privéverhuizingen werden beïnvloed door de betrokken enkele inbreuk. Het fundamentele onderscheid tussen de militaire verhuizingen en de verhuizingen van particulieren is daarin gelegen dat voor de militaire verhuizingen de karteldeelnemers niet zelf de commerciële onderhandelingen voerden en derhalve geen enkele invloed hadden op het hoofdcontract. Een dergelijke structurele garantie, waardoor elke mogelijke beïnvloeding uitgesloten is, bestaat niet in het geval van de privéverhuizingen. Hieruit volgt dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling niet heeft geschonden door een categorie van verhuizingen uit te sluiten, maar niet een andere.

72      Het is juist dat de Commissie met betrekking tot Team Relocations niet heeft aangetoond dat commissies werden afgesproken of toegepast bij door particulieren betaalde verhuizingen. Het aanvaarden van dit argument zou evenwel neerkomen op een verplichting voor de Commissie om in de relevante waarde van de verkopen enkel de individuele verkopen op te nemen die door het kartel werden beïnvloed en waarvoor zij over bewijsstukken beschikt. Het bestaan van een dergelijke verplichting werd reeds afgewezen in het kader van het onderzoek van het eerste onderdeel van het onderhavige middel.

73      Derhalve moet het tweede middel worden afgewezen.

3.     Derde middel: toepassing van een percentage van 17 % op de waarde van de door Team Relocations verrichte verkopen voor de bepaling van het basisbedrag van haar geldboete

74      Dit middel bevat vier onderdelen. De eerste twee onderdelen betreffen respectievelijk schending van de verplichting om het bedrag van de geldboete vast te stellen op basis van de individuele rol van Team Relocations bij de inbreuk, en schending van het beginsel van gelijke behandeling. In het kader van het derde onderdeel voert Team Relocations aan dat de vaststelling van het percentage op 17 % het evenredigheidsbeginsel schendt. Het vierde onderdeel van dit middel betreft een motiveringsgebrek.

 Argumenten van partijen

75      In de eerste plaats betoogt Team Relocations dat volgens vaste rechtspraak een geldboete de getrouwe weergave moet zijn van de zwaarte van de inbreuk die daadwerkelijk door elke onderneming is gepleegd (arresten Gerecht van 15 maart 2006, BASF/Commissie, T‑15/02, Jurispr. blz. II‑497, punt 280; 26 april 2007, Bolloré e.a./Commissie, T‑109/02, T‑118/02, T‑122/02, T‑125/02, T‑126/02, T‑128/02, T‑129/02, T‑132/02 en T‑136/02, Jurispr. blz. II‑947, punt 429, en 12 september 2007, Coats Holdings en Coats/Commissie, T‑36/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 207 en 209). In casu hadden verschillende specifieke of ongewone omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de zwaarte van de door Team Relocations gepleegde inbreuk. In het bijzonder heeft laatstgenoemde vóór 2002 geen enkel schaduwbestek opgesteld of gevraagd en zij heeft nooit deelgenomen aan de schriftelijke afspraken waarbij de prijzen en andere voorwaarden voor de internationale verhuisdiensten in België werden vastgesteld. De Commissie heeft derhalve niet het bewijs geleverd van de individuele rol van Team Relocations bij de praktijken waarop de beschikking betrekking heeft. Door deze onjuiste beoordeling is het in aanmerking genomen deel van de waarde van de verkopen (17 %), en dus de aan Team Relocations opgelegd geldboete, duidelijk buitensporig.

76      In de tweede plaats is Team Relocations van mening dat in vergelijking met de algemene schriftelijke prijsafspraken die tussen bepaalde andere adressaten van de beschikking werden gemaakt, de aard van de door haar gepleegde inbreuk totaal verschillend en duidelijk minder ernstig is. Door hetzelfde deel van de waarde van de verkopen (17 %) toe te passen voor de berekening van zowel de aan Team Relocations opgelegde geldboete als die welke aan de andere adressaten van de beschikking zijn opgelegd, is Commissie derhalve haar verplichting om bij de vaststelling van het bedrag van de geldboeten niet te discrimineren, niet nagekomen.

77      In de derde plaats voert Team Relocations aan dat de inaanmerkingneming van 17 % van de waarde van de verkopen onvermijdelijk leidt tot een geldboete die in verschillende opzichten duidelijk niet in verhouding staat tot de werkelijke ernst van haar gedraging, te weten haar werkelijke aansprakelijkheid alsmede de beperkte zwaarte en het geringe economische belang van de door haar gepleegde inbreuk.

78      In de vierde plaats zet Team Relocations uiteen dat in de beschikking niet wordt vermeld waarom de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat Team Relocations niet aan alle bestanddelen van de inbreuk heeft deelgenomen. De motivering inzake de vaststelling van het percentage van de waarde van de verkopen is ontoereikend en tegenstrijdig.

79      De Commissie is van mening dat zij voor Team Relocations hetzelfde deel van de waarde van de verkopen (17 %) mocht toepassen als voor de andere karteldeelnemers, aangezien Team Relocations heeft deelgenomen aan één enkele voortgezette inbreuk die als een zeer zware inbreuk op artikel 81 EG kan worden aangemerkt. De individuele rol van een onderneming bij een inbreuk wordt niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk, maar bij de aanpassing van de geldboete teneinde rekening te houden met verzachtende en/of verzwarende omstandigheden. Ten slotte stelt de Commissie dat zij haar motiveringsplicht is nagekomen, aangezien zij in de beschikking de beoordelingsfactoren voor de bepaling van de zwaarte van de gepleegde inbreuk heeft aangegeven.

 Beoordeling door het Gerecht

80      In het kader van dit middel betwist Team Relocations in wezen de toepassing van één en hetzelfde percentage (17 %) op alle betrokken ondernemingen in het kader van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk. In dit verband dient met name een onderscheid te worden gemaakt tussen twee onderscheiden problemen, te weten enerzijds de vraag of de behandeling van Team Relocations passend was in vergelijking met die van de andere karteldeelnemers (eerste en tweede onderdeel), en anderzijds de vraag of het door de Commissie toegepaste percentage, op zich beschouwd, in verhouding stond tot de gedraging van Team Relocations (derde onderdeel).

 Verplichting om het basisbedrag van de geldboete vast te stellen in het licht van de individuele rol van Team Relocations

81      Wat de eerste twee onderdelen van het middel betreft, die samen dienen te worden behandeld omdat ze nauw met elkaar verbonden zijn, dient te worden herinnerd aan de vaste rechtspraak volgens welke het beginsel van non-discriminatie of van gelijke behandeling, dat een van de fundamentele beginselen van het gemeenschapsrecht is, niet alleen verbiedt dat vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld, maar ook dat verschillende situaties gelijk worden behandeld, behoudens wanneer dergelijke behandelingen objectief gerechtvaardigd zijn (zie in die zin arresten Hof van 8 oktober 1986, Christ-Clemen e.a./Commissie, 91/85, Jurispr. blz. 2853, punt 10, en 28 juni 1990, Hoche, C‑174/89, Jurispr. blz. I‑2681, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

82      Vastgesteld dient te worden dat in het kader van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk, de Commissie de karteldeelnemers daadwerkelijk niet verschillend heeft behandeld wat de keuze van het vastgestelde deel van de waarde van de verkopen betreft, maar een eenvormig percentage van 17 % op alle betrokken ondernemingen heeft toegepast. Als rechtvaardigingsgrond voor deze benadering voert de Commissie aan dat het ging om één enkele voortgezette inbreuk.

83      Aldus rijst de vraag of, tegen de achtergrond van de door Team Relocations aangevoerde rechtspraak, het de Commissie vrijstond om geen enkel onderscheid te maken tussen de deelnemers aan de inbreuk en geen rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het concrete geval bij de vaststelling van de zwaarte van de door Team Relocations gepleegde inbreuk.

84      In dit verband blijkt uit de rechtspraak dat, wanneer een inbreuk door meerdere ondernemingen is gepleegd, het relatieve gewicht van de deelneming van elk van hen moet worden onderzocht (arrest Hof van 16 december 1975, Suiker Unie e.a./Commissie, 40/73–48/73, 50/73, 54/73–56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, Jurispr. blz. 1663, punt 623, en arrest Commissie/Anic Partecipazioni, punt 33 supra, punt 150). Deze conclusie is het logische gevolg van het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties, volgens hetwelk aan een onderneming slechts een sanctie kan worden opgelegd voor feiten die haar individueel ten laste worden gelegd. Dit beginsel geldt in elke administratieve procedure die tot sancties op grond van de communautaire mededingingsregels kan leiden (arrest Gerecht van 29 november 2005, Union Pigments/Commissie, T‑62/02, Jurispr. blz. II‑5057, punt 119).

85      Verder vloeit uit een groot aantal arresten van het Hof en het Gerecht voort dat de zwaarte van de inbreuk individueel moet worden beoordeeld, met inachtneming van een groot aantal factoren, zoals onder meer de bijzondere omstandigheden van de zaak, de context daarvan en de preventieve werking van de geldboeten (zie arrest Musique Diffusion française e.a./Commissie, punt 66 supra, punt 106, en arrest Hof van 17 juli 1997, Ferriere Nord/Commissie, C‑219/95 P, Jurispr. blz. I‑4411, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak; arrest Gerecht van 18 juli 2005, Scandinavian Airlines System/Commissie, T‑241/01, Jurispr. blz. II‑2917, punten 83 en volgende). Aldus heeft het Hof geoordeeld dat het feit dat een onderneming niet aan alle bestanddelen van een kartel heeft deelgenomen of een zeer kleine rol heeft gespeeld bij de onderdelen waaraan zij wel had deelgenomen, in aanmerking dient te worden genomen bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk en zo nodig bij de bepaling van de geldboete (zie arrest Commissie/Anic Partecipazioni, punt 33 supra, punt 90, en arrest Bolloré e.a./Commissie, punt 75 supra, punt 429 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

86      In de jurisprudentiële praktijk van het Gerecht wordt de beoordeling van de individuele omstandigheden evenwel niet verricht in het kader van de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk, te weten bij de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete, maar in het kader van de aanpassing van het basisbedrag in het licht van verzachtende en verzwarende omstandigheden (arrest Gerecht van 8 oktober 2008, Carbone Lorraine/Commissie, T‑73/04, Jurispr. blz. II‑2661, punten 100 en volgende, in hogere voorziening bevestigd bij arrest Hof van 12 november 2009, Carbone-Lorraine/Commissie, C‑554/08 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). Zelfs indien in de door Team Relocations aangehaalde passages van de arresten BASF/Commissie en Coats Holdings en Coats/Commissie (punt 75 supra) de term „zwaarte” wordt vermeld, heeft deze dus geen betrekking op de bepaling van het basisbedrag van de geldboete, maar in feite op de vraag of de Commissie rekening mocht houden met respectievelijk de leidinggevende rol als verzwarende omstandigheid (arrest BASF/Commissie, punt 75 supra, punt 280), en een zeer kleine rol die eerder aanleunt bij die van een tussenpersoon als verzachtende omstandigheid (arrest Coats Holdings en Coats/Commissie, punt 75 supra, punt 214).

87      Deze rechtspraak is evenwel in overeenstemming met de in de punten 84 en 85 supra aangehaalde rechtspraak. In die arresten werd de term „zwaarte” immers op algemene wijze gebruikt ter beschrijving van de intensiteit van de inbreuk, en niet in de technische zin van de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten. Bijgevolg mocht de Commissie rekening houden met bepaalde aspecten van de „ernst” in de zin van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 in het kader van de verzachtende en verzwarende omstandigheden en niet in het kader van de „zwaarte” in de zin van haar richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten.

88      Dit is in het bijzonder het geval voor de beoordeling van het relatieve gewicht van de deelneming aan één enkele voortgezette inbreuk die door verschillende ondernemingen wordt gepleegd. Op dit punt heeft het Hof met betrekking tot de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3; hierna: „richtsnoeren van 1998”), bevestigd dat het relatieve gewicht van de deelname van elk van de betrokken ondernemingen moet worden beoordeeld in het kader van de mogelijke toepassing van verzwarende of verzachtende omstandigheden (arrest van 12 november 2009, Carbone-Lorraine/Commissie, punt 86 supra, punt 27). In het geval van één enkele voortgezette inbreuk verwijst het begrip „inbreuk”, zoals gebruikt in de richtsnoeren van 1998, derhalve naar de globale inbreuk waarbij verschillende ondernemingen betrokken zijn, en de „zwaarte” van deze inbreuk is dezelfde voor alle deelnemers.

89      Het arrest van 12 november 2009, Carbone-Lorraine/Commissie (punt 86 supra), heeft evenwel betrekking op de richtsnoeren van 1998. De richtsnoeren van 2006 hebben de methode voor de berekening van de geldboeten wezenlijk gewijzigd. In de eerste plaats werd de indeling van de inbreuken in drie categorieën („niet te ernstig”, „zwaar” en „zeer zwaar”) afgeschaft. Het huidige systeem, dat een bandbreedte van 0 tot 30 % bevat, maakt een fijnere differentiatie gelet op de zwaarte van de inbreuken mogelijk.

90      In de tweede plaats werden de forfaitaire bedragen afgeschaft. Thans wordt het basisbedrag berekend op basis van de waarde van de verkopen die elke individuele onderneming heeft verricht in rechtstreeks of indirect verband met de inbreuk. Deze nieuwe methode maakt het dus mogelijk om gemakkelijker rekening te houden met de omvang van de individuele deelneming van elke onderneming aan de inbreuk in het kader van de beoordeling van de zwaarte ervan. Tevens kan hierdoor rekening worden gehouden met een eventuele vermindering van de zwaarte van één enkele inbreuk in de tijd.

91      In de derde plaats heeft de Commissie ter terechtzitting bevestigd dat zij in haar beschikkingspraktijk niet langer noodzakelijkerwijs één en hetzelfde percentage toepast op alle deelnemers aan een dergelijke inbreuk. In de beschikkingen „Candle waxes”, C(2008) 5476, van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/C.39.181 – Kaarsenwas), waarvan een samenvatting in het Publicatieblad van 4 december 2009 werd gepubliceerd (PB C 295, blz. 17), en „Heat stabilisers”, C(2009) 8682, van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.589 – Hittestabilisatoren), waarvan een samenvatting in het Publicatieblad van 12 november 2010 werd gepubliceerd (PB C 307, blz. 9), heeft de Commissie immers verschillende percentages toegepast op de verschillende categorieën van deelnemers aan de betrokken kartels, rekening houdend met het relatieve gewicht van hun deelneming aan de inbreuk. In het bijzonder werd in laatstgenoemde zaak een hoger percentage vastgesteld voor de ondernemingen die niet alleen hadden deelgenomen aan prijsafspraken, maar ook aan een verdeling van de klanten en/of van de markt.

92      De nieuwe methode verplicht evenwel niet tot een dergelijke aanpak. De in de punten 84 en 85 supra aangehaalde rechtspraak stelt weliswaar dat het relatieve gewicht van de deelneming aan de inbreuk en de bijzondere omstandigheden van de zaak in acht moeten worden genomen, maar het staat de Commissie nog steeds vrij om overeenkomstig de richtsnoeren van 2006 over te gaan tot een dergelijke inaanmerkingneming bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk of bij de aanpassing van het basisbedrag op grond van verzachtende of verzwarende omstandigheden. Wanneer de Commissie kiest voor deze laatste aanpak, moet de beoordeling van de verzachtende en verzwarende omstandigheden het evenwel mogelijk maken dat naar behoren rekening wordt gehouden met het relatieve gewicht van de deelneming aan één enkele inbreuk, en met een eventuele wijziging van dit relatieve gewicht in de tijd.

93      In casu heeft de Commissie één en hetzelfde percentage (17 %) vastgesteld voor alle betrokken ondernemingen. Voor zover Team Relocations aanvoert dat het relatieve gewicht van haar deelneming geringer is dan dat van de andere betrokken ondernemingen en dat meerdere specifieke of ongewone omstandigheden in aanmerking hadden moeten worden genomen, zal haar ter staving van deze bewering ontwikkelde betoog derhalve worden onderzocht in het kader van de grieven inzake de onjuiste beoordeling van de verzachtende omstandigheden door de Commissie. Team Relocations heeft deelgenomen aan alle bestanddelen van het kartel in de periode van haar deelname aan het kartel en zij voert enkel een kleinere mate van betrokkenheid aan. Derhalve dienen het eerste en het tweede onderdeel van het onderhavige middel te worden afgewezen en moet rekening worden gehouden met de argumenten van Team Relocations in het kader van het onderzoek van het zesde middel (punten 125 en volgende infra).

 Schending van het evenredigheidsbeginsel

94      Wat de schending van het evenredigheidsbeginsel betreft, is het Gerecht van oordeel dat een percentage van 17 % op zich niet onevenredig is ten opzichte van de werkelijke aansprakelijkheid van Team Relocations voor de inbreuk, die in het bijzonder bestond in marktverdeling en manipulatie van de procedure waarbij met offertes wordt gewerkt. Punt 23 van de richtsnoeren van 2006 stelt duidelijk dat het in aanmerking te nemen aandeel voor de horizontale overeenkomsten inzake prijzen en verdeling van markten doorgaans „hoog” zal zijn. De Commissie mocht derhalve het percentage vaststellen op 17 %, dat zich in het onderste deel van deze „hoge” schijf bevindt.

 Motiveringsgebrek

95      Wat het vierde onderdeel van het onderhavige middel betreft, dient te worden vastgesteld dat de motivering betreffende de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete daadwerkelijk niet zeer uitvoerig is. Het Hof heeft evenwel beslist dat de Commissie aan haar motiveringsplicht voldoet, wanneer zij in haar beschikking de beoordelingsfactoren aangeeft op grond waarvan zij de zwaarte van de inbreuk heeft bepaald, zonder dat zij dit nader behoeft toe te lichten of de cijfermatige gegevens betreffende de berekening van de geldboete daarin moet vermelden (zie arrest Gerecht van 29 april 2004, Tokai Carbon e.a./Commissie, T‑236/01, T‑239/01, T‑244/01–T‑246/01, T‑251/01 en T‑252/01, Jurispr. blz. II‑1181, punt 252 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

96      In casu heeft de Commissie in punt 542 van de beschikking de redenen uiteengezet waarom zij de inbreuk als zeer zwaar had aangemerkt, te weten de aard zelf van de vastgestelde duidelijke beperkingen van de mededinging. Voorts heeft zij in hetzelfde punt uiteengezet waarom zij de geografische omvang en de uitwerking van de inbreuk niet had onderzocht, door te verwijzen naar de rechtspraak volgens welke in het geval van overduidelijke beperkingen de inbreuk als zeer zwaar kan worden gekwalificeerd en voor die kwalificatie niet nodig is dat zij een bepaald geografisch gebied bestrijken of een bijzondere uitwerking hebben (arrest Scandinavian Airlines System/Commissie, punt 85 supra, punten 84 en 85, en arrest Gerecht van 27 juli 2005, Brasserie nationale e.a./Commissie, T‑49/02–T‑51/02, Jurispr. blz. II‑3033, punten 178 en 179). Hieruit volgt dat tegen de achtergrond van deze rechtspraak de Commissie de kwalificatie van de inbreuk als „zeer zwaar” toereikend heeft gemotiveerd.

97      Evenwel lijkt het ten eerste wenselijk dat de Commissie de motivering versterkt met betrekking tot de berekening van de geldboeten opdat de ondernemingen precies kunnen weten, hoe de hun opgelegde geldboete is berekend. Meer algemeen kan dat de transparantie van het bestuursoptreden ten goede komen en de uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Gerecht vergemakkelijken, waardoor het niet alleen de bestreden beschikking op haar wettigheid kan toetsen, maar ook kan beoordelen of de opgelegde geldboete passend is (arrest Hof van 16 november 2000, KNP BT/Commissie, C‑248/98 P, Jurispr. blz. I‑9641, punt 46).

98      Ten tweede dient te worden opgemerkt dat de door de Commissie aangehaalde rechtspraak verwijst naar de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, [KS] worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3) en zelfs teruggaat tot de tijd voor de vaststelling van richtsnoeren. De richtsnoeren van 2006 hebben evenwel de methode voor de berekening van de geldboeten wezenlijk gewijzigd. In het bijzonder werd de indeling van de inbreuken in drie categorieën („niet te ernstig”, „zwaar” en „zeer zwaar”) afgeschaft en een bandbreedte van 0 tot 30 % werd ingevoerd teneinde een fijnere differentiatie mogelijk te maken. Verder wordt thans voor de vaststelling van het basisbedrag van de boete „een deel van de waarde van de verkopen dat wordt bepaald door de ernst van de inbreuk, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de inbreuk geduurd heeft” (punt 19 van de richtsnoeren van 2006). Doorgaans zal „het deel van de waarde van de verkopen dat in aanmerking wordt genomen [...] maximaal 30 % bedragen” (punt 21). Met betrekking tot horizontale overeenkomsten inzake prijzen, de verdeling van markten en de beperking van de productie, „die [...] naar hun aard tot de ernstigste mededingingsbeperkingen [behoren]”, moet het aandeel van de verkopen dat voor dergelijke inbreuken in aanmerking wordt genomen, doorgaans „hoog” zijn (punt 23).

99      In deze omstandigheden kan de Commissie zich in beginsel niet meer ertoe beperken, enkel de kwalificatie van een inbreuk als „zeer zwaar” te motiveren, zonder motivering van de keuze van het aandeel van de verkopen dat in aanmerking wordt genomen. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, is het logische gevolg van de beoordelingsvrijheid waarover de Commissie ter zake van geldboeten beschikt, een motiveringsplicht waardoor de justitiabele de rechtvaardigingsgronden van de getroffen maatregel kan kennen en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen.

100    In casu heeft de Commissie in punt 543 van de beschikking dit aandeel vastgesteld op een niveau dat nauwelijks hoger is dan de helft van deze bandbreedte, te weten op 17 %, waarbij haar keuze enkel wordt gemotiveerd door de „zeer zware” aard van de inbreuk. De Commissie heeft evenwel niet nader uiteengezet op welke wijze de kwalificatie van de inbreuk als „zeer zwaar” haar ertoe heeft gebracht het aandeel vast te stellen op 17 % en niet duidelijk „hoger”. Deze motivering kan enkel toereikend zijn wanneer de Commissie een aandeel toepast dat zeer dicht ligt bij de ondergrens van de marge die is voorzien voor de zwaarste beperkingen, hetgeen overigens zeer gunstig is voor verzoekster. In dit geval is een aanvullende motivering, die verdergaat dan de motivering die inherent is aan de richtsnoeren, immers niet nodig. Indien de Commissie daarentegen een hoger aandeel had willen toepassen, had zij een omstandigere motivering moeten verstrekken, zoals zij heeft gedaan in de beschikkingen „Carglass” (punten 669‑678), „Heat Stabilisers” en „Candle Waxes” (punten 641‑653).

101    Met betrekking tot de motivering inzake de vaststelling van een niet-gedifferentieerd percentage van 17 %, kan uit de beschikking worden afgeleid dat de Commissie uitgaat van het beginsel dat de vaststelling van één enkele voortgezette inbreuk de toepassing van één en hetzelfde percentage rechtvaardigt. Deze vaststelling is toereikend gemotiveerd en onderbouwd (zie punten 39 en volgende supra).

102    Het vierde onderdeel van het middel moet bijgevolg worden afgewezen.

103    Uit het voorgaande volgt dat het derde middel in zijn geheel moet worden afgewezen.

4.     Vierde middel: geen grond voor de vermenigvuldiging van het op basis van de waarde van de verkopen vastgestelde bedrag met het aantal jaren van deelname aan de inbreuk

 Argumenten van partijen

104    Team Relocations stelt dat punt 24 van de richtsnoeren van 2006, volgens hetwelk het op basis van de waarde van de verkopen vastgestelde bedrag systematisch wordt vermenigvuldigd met het aantal jaren dat aan de inbreuk is deelgenomen, een overmatig belang toekent aan de vermeende duur van de inbreuk in vergelijking met de andere relevante factoren, en in het bijzonder de zwaarte van de inbreuk. Deze bepaling houdt dus onvoldoende rekening met het vereiste dat het bedrag van de aan elke onderneming opgelegde geldboete aangepast is aan het individuele geval en stelt een formule voor de berekening van de geldboete vast die een duidelijk overmatig belang toekent aan de duur van de inbreuk.

105    Subsidiair verzoekt Team Relocations het Gerecht, hoogstens een vermenigvuldigingsfactor twee toe te passen. Indien het Gerecht zou bevestigen dat met zeven moet worden vermenigvuldigd, stelt Team Relocations in elk geval dat het deel van de waarde van de verkopen in haar concrete geval moet worden teruggebracht voor de eerste vijf jaren (van 1997 tot 2001) tot een maximaal percentage van 5 %, daar zij niet heeft deelgenomen aan de schaduwbestekken gedurende deze jaren, en voor de laatste twee jaren (te weten 2002 en 2003) tot een maximaal percentage van 12 %.

106    Volgens de Commissie moeten deze vorderingen worden afgewezen.

 Beoordeling door het Gerecht

107    Hoewel Team Relocations stelt dat er „geen grond” is voor de vermenigvuldiging van het op basis van de waarde van de verkopen vastgestelde bedrag met het aantal jaren van deelname aan de inbreuk, betwist zij niet dat deze methode is gebaseerd op de bepalingen van de richtsnoeren van 2006. Derhalve ziet dit middel eerder op het vermeende buitensporige karakter van punt 24 van de richtsnoeren van 2006, voor zover dit punt voorziet in een dergelijke vermenigvuldiging.

108    In dit verband stelt artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 enkel dat „[b]ij de vaststelling van het bedrag van de geldboete [...] zowel met de ernst, als met de duur van de inbreuk rekening [wordt] gehouden”, zonder evenwel te preciseren hoe concreet rekening moet worden gehouden met de duur. Deze algemene bepaling werd nader uitgewerkt in de verschillende richtsnoeren voor de berekening van geldboeten. Meer in het bijzonder voorzagen de richtsnoeren van 1998 voor de inbreuken van lange duur (over het algemeen meer dan vijf jaar) in een verhoging van het op basis van de zwaarte van de inbreuk opgelegde bedrag met 10 % voor elk jaar. De in de richtsnoeren van 2006 voorziene vermenigvuldiging met het aantal jaren van deelname aan de inbreuk komt daarentegen neer op een verhoging van het bedrag met 100 % per jaar.

109    Deze benadering betekent een wezenlijke wijziging van de methode wat de inaanmerkingneming van de duur van het kartel betreft. Artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 staat evenwel niet in de weg aan een dergelijke evolutie. Het is juist dat de Franse versie van de bepaling een ondergeschikte rol lijkt toe te kennen aan de duur ten opzichte van de ernst voor de vaststelling van het bedrag van de geldboeten. Andere taalversies, zoals de Engelse versie („[...] regard shall be had both to the gravity and to the duration of the infringement”) en de Duitse versie („[...] ist sowohl die Schwere der Zuwiderhandlung als auch deren Dauer zu berücksichtigen”), wijzen evenwel erop dat deze bepaling hetzelfde gewicht toekent aan de ernst en aan de duur van de inbreuk.

110    Wat de subsidiaire vorderingen betreft, volstaat de vaststelling dat, hoewel de Commissie in het verleden soms rekening heeft gehouden met de wijziging van een inbreuk in de tijd bij de verhoging van het bedrag van de geldboete wegens de duur, geen enkele bepaling van de richtsnoeren van 2006 haar verplicht om in een dergelijk geval hoogstens een vermenigvuldigingsfactor twee toe te passen, of om het op basis van de ernst vastgestelde percentage van de waarde van de verkopen te verlagen. In het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is het Gerecht van oordeel dat de verlaging die met de eerste vordering van Team Relocations wordt beoogd, niet dient te worden toegekend. De tweede vordering zal worden beoordeeld in de punten 125 en volgende infra.

111    Onder voorbehoud van dit laatste punt dient het vierde middel te worden afgewezen.

5.     Vijfde middel: geen grond voor het opleggen van een extra bedrag

112    In het kader van dit middel voert Team Relocations aan dat het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel zijn geschonden.

 Argumenten van partijen

113    In de eerste plaats betoogt Team Relocations dat de toevoeging van een extra bedrag overeenkomstig punt 25 van de richtsnoeren van 2006 het beginsel van gelijke behandeling schendt voor zover zij, anders dan bepaalde andere adressaten van de beschikking, geen overeenkomsten inzake prijzen en marktverdeling heeft gesloten. Bovendien behoren de door Team Relocations ten uitvoer gelegde praktijken niet tot de categorieën van inbreuken die de toevoeging van een extra bedrag aan het basisbedrag van de geldboete kunnen rechtvaardigen.

114    In de tweede plaats is Team Relocations van mening dat, gelet op het feit dat de door haar gepleegde inbreuk niet zo ernstig is, de beschikking het evenredigheidsbeginsel schendt doordat zij het extra bedrag op 17 % van de waarde van de verkopen heeft vastgesteld.

115    De Commissie is van mening dat het opleggen van een extra bedrag van 17 % gerechtvaardigd was.

 Beoordeling door het Gerecht

116    Team Relocations voert schending van het beginsel van gelijke behandeling (eerste onderdeel) en van het evenredigheidsbeginsel (tweede onderdeel) aan met betrekking tot de berekening van het extra bedrag. In dit verband bepaalt punt 25 van de richtsnoeren van 2006:

„Onafhankelijk van de duur van de deelname van een onderneming aan de inbreuk voegt de Commissie [...] aan het basisbedrag een bedrag van tussen 15 % en 25 % van de waarde van de verkopen [...] toe om ondernemingen ervan te weerhouden deel te nemen aan horizontale overeenkomsten inzake prijzen, marktverdeling en productiebeperking.”

117    Met betrekking tot het eerste onderdeel van het middel dient te worden opgemerkt dat het beginsel van gelijke behandeling niet werd geschonden, daar de Commissie hetzelfde extra bedrag heeft toegepast op alle adressaten van de beschikking, op grond dat zij allen hebben deelgenomen aan de enkele voortgezette inbreuk die prijsvaststelling en/of marktverdeling omvatte. Uit de formulering van punt 25 van de richtsnoeren van 2006 („voegt toe”, „will include” en „fügt hinzu”) blijkt overigens dat het opleggen van een extra bedrag in het geval van overduidelijke inbreuken een automatische verrichting is die niet de aanwezigheid van andere factoren veronderstelt. Voor het overige dient te worden verwezen naar de punten 81 en volgende supra, aangezien de redenering in die punten naar analogie geldt voor het opleggen van een extra bedrag.

118    Met betrekking tot het tweede onderdeel van het middel dient te worden verwezen naar punt 94 supra, waar het Gerecht zich op het standpunt heeft gesteld dat een percentage van 17 % op zich evenredig was ten opzichte van de werkelijke aansprakelijkheid van Team Relocations voor de inbreuk. Deze overwegingen gelden ook voor het extra bedrag, dat eveneens op 17 % werd vastgesteld. Verder is het Gerecht van oordeel dat een percentage van 17 % een passende afschrikkende werking kan waarborgen. Dat de door de richtsnoeren van 2006 voorziene bandbreedte voor het extra bedrag van 15 tot 25 % en niet van 0 tot 30 % gaat, heeft hierop geen invloed.

119    Bijgevolg moet het vijfde middel worden afgewezen.

6.     Zesde middel: bestaan van verzachtende omstandigheden

 Argumenten van partijen

120    Volgens Team Relocations rechtvaardigen verschillende verzachtende omstandigheden dat overeenkomstig de punten 20 en 29 van de richtsnoeren van 2006 haar geldboete aanzienlijk wordt verlaagd. De beperkte deelname van de onderneming aan de inbreuk is een dergelijke verzachtende omstandigheid. Team Relocations betoogt dat zij in casu niet actief heeft deelgenomen aan het opzetten van de mededingingsbeperkende regelingen, dat zij nooit aanwezig was op een vergadering met een mededingingsbeperkend doel, dat zij nooit heeft deelgenomen aan de zwaarste bestanddelen van de inbreuk, te weten de schriftelijke prijsafspraken en de regelingen inzake de commissies voor de verhuizingen van kantoren, dat zij enkel incidenteel en punctueel en voor een zeer beperkt aantal klanten en verhuizingen heeft ingestemd met commissies, of schaduwbestekken heeft opgesteld of gevraagd, en dat zij vóór 2002 geen enkel schaduwbestek heeft opgesteld of gevraagd. De beperkte aard van de deelname van Team Relocations aan de inbreuk werd evenwel helemaal niet in aanmerking genomen, noch bij de beoordeling van de zwaarte of de duur van de inbreuk noch bij het onderzoek van de verzachtende omstandigheden.

121    Verder voert Team Relocations aan dat meerdere schaduwbestekken door personeelsleden van de Commissie werden gevraagd. De verklaringen van Allied Arthur Pierre bevestigen duidelijk dat de personeelsleden van de Commissie op alle niveaus van de hiërarchie goed op de hoogte waren van de schaduwbestekken en deze zelfs vroegen. De Commissie kan niet voorbijgaan aan haar aansprakelijkheid met betrekking tot de praktijken inzake de schaduwbestekken, die hebben plaatsgevonden met toestemming of op vraag van haar eigen personeelsleden.

122    De Commissie betoogt dat de argumenten van Team Relocations irrelevant zijn, niet kunnen slagen en/of misleidend zijn. In het bijzonder is zij niet van mening dat de regelingen waaraan Team Relocations heeft deelgenomen, minder ernstig zijn dan de schriftelijke prijsafspraken.

 Beoordeling door het Gerecht

123    Uit de beschikking blijkt dat de Commissie geen enkele verzachtende omstandigheid in aanmerking heeft genomen. Team Relocations betoogt nochtans dat er verschillende omstandigheden zijn die de door haar gepleegde inbreuk onderscheiden van die welke door andere betrokken ondernemingen is gepleegd, en die het beperkte karakter van haar deelname aantonen of verband houden met de gedraging van de Commissie.

 Deelname aan het opzetten van de mededingingsbeperkende regelingen

124    Wat in de eerste plaats de bewering betreft dat Team Relocations niet actief heeft deelgenomen aan het opzetten van de betrokken mededingingsbeperkende regelingen, dient te worden vastgesteld dat haar eerste gedocumenteerde deelname aan de tenuitvoerlegging van de afspraken betreffende de commissies daadwerkelijk dateert van 1997, terwijl deze praktijken werden ingevoerd in de jaren tachtig. Dit element is evenwel enkel relevant in het kader van de vraag of een onderneming een leidinggevende rol speelde of tot de inbreuk heeft aangezet, hetgeen kan worden beschouwd als een verzwarende omstandigheid overeenkomstig punt 28 van de richtsnoeren van 2006. Dat zij niet actief heeft deelgenomen aan het opzetten van de betrokken mededingingsbeperkende regelingen, vormt daarentegen op zich geen verzachtende omstandigheid.

 Beperkte aard van de deelname van Team Relocations aan de inbreuk

125    Wat in de tweede plaats de vermeende zeer beperkte aard van haar deelname aan de inbreuk betreft, staat vast dat Team Relocations nooit heeft deelgenomen aan de schriftelijke prijsafspraken, aan de vergaderingen met een mededingingsbeperkend doel, aan de vaststelling ad hoc van prijzen voor een bepaalde verhuizing en aan de afspraken inzake commissies voor verhuizingen van kantoren. Bovendien heeft Team Relocations enkel tussen februari 2002 en september 2003 deelgenomen aan de praktijken van de schaduwbestekken.

126    Op dit punt blijkt uit punt 29, derde streepje, van de richtsnoeren van 2006 dat, om aanspraak te maken op een verlaging van de geldboete wegens verzachtende omstandigheden, de betrokken onderneming moet „aanto[nen] dat haar deelname aan de inbreuk zeer beperkt was” en „vervolgens bewij[zen] dat zij, in de periode waarin zij aan de inbreukmakende overeenkomsten heeft deelgenomen, geen van deze overeenkomsten daadwerkelijk heeft toegepast doch zich concurrerend op de markt heeft gedragen”. Aan deze voorwaarden is in casu niet voldaan.

127    Het gebruik van de term „zoals” wijst evenwel erop dat de lijst van de in punt 29 van de richtsnoeren van 2006 vermelde omstandigheden niet exhaustief is. Zoals reeds werd vastgesteld in het kader van het derde middel, moet voorts rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het concrete geval, in het bijzonder het feit of een onderneming heeft deelgenomen aan alle bestanddelen van de inbreuk of niet. Indien deze inaanmerkingneming niet gebeurt bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk, moet zij minstens gebeuren in het kader van de aanpassing van het basisbedrag in het licht van verzachtende en verzwarende omstandigheden. Deze verplichting was immers een van de redenen waarom het Hof heeft kunnen stellen dat het begrip „één enkele voortgezette inbreuk” niet in strijd is met het beginsel dat de aansprakelijkheid voor inbreuken op het mededingingsrecht een persoonlijk karakter heeft (arrest Commissie/Anic Partecipazioni, punt 33 supra, punt 84). De loutere criteria van dit punt 29, derde streepje, zijn niet in staat om deze mogelijkheid te waarborgen. Bijgevolg dienen de bijzondere omstandigheden van het concrete geval te worden beoordeeld.

128    In dit verband staat vast dat de betrokken inbreuk een ontwikkeling in de tijd heeft doorgemaakt. De schriftelijke afspraken werden toegepast tijdens de eerste fase van de inbreuk van 1984 tot het begin van de jaren negentig, en werden vervolgens terzijde gelaten. De tweede fase van de inbreuk werd gekenmerkt door het beroep op de schaduwbestekken en de commissies. Bijgevolg zou het deel van de waarde van de verkopen dat overeenkomstig punt 19 van de richtsnoeren van 2006 in aanmerking moet worden genomen, in beginsel kunnen worden aangepast in de tijd. Deze omstandigheid zou tevens een verlaging van de geldboete wegens verzachtende omstandigheden kunnen rechtvaardigen.

129    Geoordeeld dient evenwel te worden dat de gedragingen waaraan Team Relocations heeft deelgenomen, geen inbreuken vormen die minder ernstig zijn dan de schriftelijke prijsafspraken of de vaststelling ad hoc van prijzen voor bepaalde verhuizingen. Anders dan Team Relocations beweert, hadden de schaduwbestekken en commissies immers ook een weerslag op de prijzen (zie punt 44 supra). In de omstandigheden van de zaak is ook het feit dat Team Relocations niet heeft deelgenomen aan de afspraken inzake commissies voor verhuizingen van kantoren en dat zij niet heeft deelgenomen aan het systeem van de schaduwbestekken vóór februari 2002, eerder te verwaarlozen voor de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk. Dit geldt ook voor het feit dat zij niet heeft deelgenomen aan de vergaderingen met een mededingingsbeperkend doel, aangezien het kartel functioneerde op basis van mechanismen die dergelijke vergaderingen overbodig maakten.

130    Hieruit volgt dat de Commissie één en hetzelfde percentage mocht vaststellen voor de gehele duur van de enkele voortgezette inbreuk en geen rekening diende te houden met de ontwikkeling van deze inbreuk in de tijd als verzachtende omstandigheid.

 Toestaan van de gedragingen

131    Wat in de derde plaats het argument betreft dat de Commissie de praktijk van de schaduwbestekken heeft toegestaan of aangemoedigd, dient te worden vastgesteld dat punt 29, laatste streepje, van de richtsnoeren van 2006 bepaalt dat „[h]et basisbedrag van de boete kan worden verlaagd [...] wanneer het mededingingsbeperkende gedrag door de overheidsinstanties of de regelgeving werd toegestaan of aangemoedigd”.

132    Het dossier bevat geen enkel element waaruit blijkt dat de Commissie als instelling schaduwbestekken heeft toegestaan, aangemoedigd of gevraagd. De Commissie had in werkelijkheid geen enkel belang bij het aanmoedigen of tolereren van het systeem van de schaduwbestekken, aangezien dit haar belangen schaadde. Dat bepaalde werknemers schaduwbestekken hebben gevraagd voor een verhuizing die uiteindelijk door de Commissie werd betaald, betekent niet dat de instelling op de hoogte was van deze praktijk, en evenmin dat zij daaraan had deelgenomen, aangezien een onderscheid moet worden gemaakt tussen de personeelsleden van de Commissie en de Commissie als instelling.

133    Gesteld dat een personeelslid van een instelling schaduwbestekken heeft gevraagd, had Team Relocations moeten weten dat dergelijke verzoeken niet konden zijn geformuleerd in naam van of op aanraden van de instellingen, daar deze duidelijk strijdig waren met hun financiële belangen. De vereiste overlegging van twee of drie offertes beoogt immers juist een minimum aan mededinging te waarborgen en te vermijden dat één verhuisonderneming eenzijdig de prijs van een verhuizing bepaalt.

134    Voorts impliceert de loutere kennis van de mededingingsbeperkende gedraging niet dat deze gedraging impliciet werd „toegestaan of aangemoedigd” door de Commissie in de zin van punt 29, laatste streepje, van de richtsnoeren van 2006. Een vermeend stilzitten kan immers niet worden gelijkgesteld aan een positieve handeling zoals een toelating of een aanmoediging.

135    In elk geval dient te worden vastgesteld dat de argumenten van Team Relocations enkel zien op de schaduwbestekken. De praktijk van de schaduwbestekken is evenwel slechts een van de bestanddelen van één enkele voortgezette inbreuk. De aangevoerde argumenten kunnen in geen geval de betaling van commissies rechtvaardigen.

136    Derhalve moeten deze argumenten, en dus het zesde middel in zijn geheel, worden afgewezen.

7.     Zevende middel van Team Relocations en eerste middel van de Amertranseuro-groep: geen toerekenbaarheid van door Team Relocations gepleegde inbreuken aan Amertranseuro

137    Met haar zevende middel stelt Team Relocations in wezen dat de Commissie voor de bepaling van het plafond van 10 % als bedoeld in artikel 23, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 1/2003 ten onrechte de omzet van Amertranseuro in aanmerking heeft genomen, aangezien deze laatste niet op de hoogte was van de mededingingsbeperkende praktijken van haar dochteronderneming. De Amertranseuro-groep betwist meer in het algemeen dat de door Team Relocations gepleegde inbreuken haar kunnen worden toegerekend.

 Argumenten van partijen

138    Team Relocations betoogt dat zij de enige rechtspersoon is die aansprakelijk kan worden gesteld voor de gedraging van bepaalde van haar werknemers. Het bedrag van de geldboete bedraagt evenwel meer dan 60 % van haar totale omzet. Noch Amertranseuro noch Trans Euro noch Team Relocations Ltd zijn aansprakelijk voor deze praktijken. Haar moedermaatschappijen waren op geen enkel ogenblik op de hoogte van de incidentele overeenkomsten inzake commissies en schaduwbestekken en er was ook geen reden voor hen om het bestaan ervan te vermoeden. Indien het Gerecht van oordeel zou zijn dat de Commissie een deel van de door Team Relocations gepleegde inbreuk mocht toerekenen aan haar moedermaatschappijen, stelt Team Relocations niettemin dat het in de specifieke omstandigheden van het concrete geval niet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel om het plafond van 10 % vast te stellen op basis van de geconsolideerde omzet van Amertranseuro.

139    De Amertranseuro-groep merkt in de eerste plaats op dat de Commissie als rechtvaardigingsgrond voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van verzoeksters heeft aangevoerd dat de drie moedermaatschappijen zich alle in een positie bevonden waarin zij beslissende invloed konden uitoefenen op het commerciële beleid van Team Relocations. Het Hof en het Gerecht hebben evenwel vaak de strekking van de mogelijkheid om beslissende invloed uit te oefenen, in duidelijk engere bewoordingen omschreven als die welke door de Commissie in punt 394 van de beschikking worden gehanteerd.

140    In de tweede plaats stelt de Amertranseuro-groep dat een te enge opvatting van de mogelijkheid voor de moedermaatschappijen om beslissende invloed op hun dochterondernemingen uit te oefenen, een bijna onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid met zich meebrengt. De facto wordt hun aansprakelijkheid een aansprakelijkheid zonder schuld (strict liability). Alleen de louter financiële investeerders die geen belang hebben bij de bepaling van het strategische gedrag van de ondernemingen waarin zij hebben geïnvesteerd, zouden niet aansprakelijk zijn.

141    In de derde plaats is de Amertranseuro-groep van mening dat Team Relocations volledig autonoom was wat haar beheer betreft, en dat geen enkele van de drie moedermaatschappijen op de hoogte was van de betrokken praktijken. Deze zijn derhalve niet in hun zorgvuldigheidsplicht tekortgeschoten.

142    In de vierde plaats verwijt de Amertranseuro-groep de Commissie dat zij heeft gekozen voor een „asymmetrische” benadering wat de aansprakelijkheid van de moedermaatschappijen in het onderhavige geval betreft. Voor de periode vóór 8 september 2000 achtte zij twee tussenliggende moedermaatschappijen van Team Relocations (te weten Team Relocations Ltd en Trans Euro) aansprakelijk, maar niet de heer E., de uiteindelijke eigenaar aan het hoofd van deze groep. Voor de periode vanaf 8 september 2000 heeft de Commissie daarentegen niet alleen deze twee tussenliggende moedermaatschappijen aansprakelijk gesteld, maar ook Amertranseuro, de nieuwe eigenaar van Trans Euro. Aangezien Amertranseuro het volledige kapitaal van de twee tussenliggende moedermaatschappijen in handen heeft, betekent dit dat haar aandeelhouders de facto aansprakelijk zijn voor de volledige inbreuk.

143    De Commissie betwist deze argumenten.

 Beoordeling door het Gerecht

144    In het kader van dit middel voert Team Relocations aan dat de Commissie artikel 23 van verordening nr. 1/2003 (eerste onderdeel) en het evenredigheidsbeginsel (tweede onderdeel) heeft geschonden door haar een geldboete op te leggen die meer bedraagt dan 10 % van haar omzet. Aangezien de gegrondheid van het eerste onderdeel afhangt van de vraag of de omzet van Amertranseuro in aanmerking mag worden genomen voor de bepaling van het plafond van 10 % als bedoeld in artikel 23, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 1/2003, dient deze grief te worden onderzocht samen met het eerste middel van de Amertranseuro-groep, volgens hetwelk de door Team Relocations gepleegde inbreuken niet kunnen worden toegerekend aan de leden van de Amertranseuro-groep.

 Toerekening van de door Team Relocations gepleegde inbreuken aan de leden van de Amertranseuro-groep

145    Het mededingingsrecht van de Unie erkent dat verschillende vennootschappen die tot eenzelfde concern behoren, een economische eenheid vormen en dus een onderneming in de zin van de artikelen 81 EG en 82 EG, indien de betrokken vennootschappen niet zelfstandig hun marktgedrag bepalen (arrest Hof van 14 juli 1972, Imperial Chemical Industries/Commissie, 48/69, Jurispr. blz. 619, punten 132 en 133, en arrest Gerecht van 30 september 2003, Michelin/Commissie, T‑203/01, Jurispr. blz. II‑4071, punt 290). Het mededingingsverstorende gedrag van een onderneming kan derhalve aan een andere onderneming worden toegerekend wanneer eerstgenoemde onderneming niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalde, maar in hoofdzaak de door laatstgenoemde onderneming verstrekte instructies volgde, in het bijzonder gelet op de economische en juridische banden die hen verenigden (arrest Hof van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, Jurispr. blz. I‑5425, punt 117).

146    Bijgevolg rijst de vraag, wanneer een onderneming niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalt maar in hoofdzaak de door haar moedermaatschappij verstrekte instructies volgt.

147    In dit verband blijkt uit de rechtspraak dat moet zijn voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden: in de eerste plaats moet de moedermaatschappij in staat zijn om een beslissende invloed op haar dochteronderneming uit te oefenen, en in de tweede plaats moet zij deze invloed daadwerkelijk uitoefenen (arrest Imperial Chemical Industries/Commissie, punt 145 supra, punt 137).

148    Met betrekking tot de eerste voorwaarde lijdt het geen twijfel dat een moedermaatschappij een beslissende invloed op haar dochteronderneming kan uitoefenen wanneer zij, zoals Amertranseuro in casu, 100 % van het kapitaal van haar dochteronderneming in handen heeft, hetzij rechtstreeks hetzij indirect via deelnemingen in andere vennootschappen.

149    Wat de vereisten voor het bewijs van de daadwerkelijke uitoefening van een beslissende invloed door de moedermaatschappij op haar dochteronderneming betreft, zijn verzoeksters van mening dat de aansprakelijkheid voor de inbreuk enkel kan worden toegerekend aan de moedermaatschappij wanneer naast de 100 %-deelneming de moedermaatschappij op de hoogte was van de bestrafte praktijken of in haar zorgvuldigheidsplicht had tekortgeschoten.

150    De Commissie baseert zich in punt 386 van de beschikking op de rechtspraak dat in het bijzondere geval waarin een moedermaatschappij 100 % van het kapitaal in handen heeft van haar dochteronderneming die een inbreuk heeft gepleegd, zoals in casu, een weerlegbaar vermoeden bestaat dat deze moedermaatschappij daadwerkelijk een beslissende invloed op het commerciële beleid van haar dochteronderneming uitoefent (zie in die zin arresten Hof van 25 oktober 1983, AEG-Telefunken/Commissie, 107/82, Jurispr. blz. 3151, punt 50, en 16 november 2000, Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie, C‑286/98 P, Jurispr. blz. I‑9925, punt 29; arresten Gerecht van 20 april 1999, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, T‑305/94–T‑307/94, T‑313/94–T‑316/94, T‑318/94, T‑325/94, T‑328/94, T‑329/94 en T‑335/94, Jurispr. blz. II‑931, punten 961 en 984, en 12 december 2007, Akzo Nobel e.a./Commissie, T‑112/05, Jurispr. blz. II‑5049, punt 62).

151    Deze rechtspraak werd bevestigd door het Hof in het arrest van 10 september 2009, Akzo Nobel e.a./Commissie (C‑97/08 P, Jurispr. blz. I‑8237). Het Hof heeft opgemerkt dat, hoewel het in de punten 28 en 29 van het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie (punt 150 supra) niet alleen had gewezen op het bezit van 100 % van het kapitaal van de dochteronderneming, maar ook op andere omstandigheden, zoals het feit dat de invloed van de moedermaatschappij op het commerciële beleid van haar dochteronderneming niet werd betwist en dat de twee vennootschappen in de administratieve procedure dezelfde vertegenwoordiger hadden, het Hof die omstandigheden slechts had vermeld teneinde alle elementen uiteen te zetten waarop het Gerecht zijn redenering had gebaseerd, en niet om de toepassing van het bovengenoemde vermoeden afhankelijk te stellen van het overleggen van extra aanwijzingen betreffende de daadwerkelijke uitoefening van invloed door de moedermaatschappij (punt 62 van het arrest).

152    In casu zijn verzoeksters niet erin geslaagd om het vermoeden van uitoefening van beslissende invloed te weerleggen, aangezien hun betoog berust op politieke overwegingen en loutere beweringen, zoals de gestelde autonomie van Team Relocations wat haar beheer betreft. In elk geval blijkt uit de punten 490 en 491 van de beschikking dat voor de toerekening aan Amertranseuro van de aansprakelijkheid voor de deelname van Team Relocations aan het kartel, de Commissie zich niet uitsluitend heeft gebaseerd op het onbetwiste feit dat het gehele kapitaal van Team Relocations in handen van Amertranseuro was, maar ook op andere feitelijke elementen, die ertoe strekten aan te tonen dat Amertranseuro een beslissende invloed op het commerciële beleid van Team Relocations uitoefende.

153    Zo vonden er van 1994 tot september 2001 maandelijkse bijeenkomsten plaats tussen de directie van Team Relocations en de vertegenwoordigers van Trans Euro die met het operationele en financiële beheer van de Belgische dochteronderneming waren belast, en de toenmalige eigenaar van de Trans Euro-groep die belast was met het beheer van de groep en de algemene verantwoordelijkheid voor de Belgische dochteronderneming had. Van 6 september 2001 tot in september 2003 vonden er ook informele bijeenkomsten plaats tussen Team Relocations en de met het beheer van de groep belaste vertegenwoordiger van Amertranseuro die de algemene verantwoordelijkheid had voor de Belgische dochteronderneming. De Commissie heeft voorts vastgesteld dat Team Relocations van 1 januari 1994 tot 7 september 2000 diverse rapporten heeft moeten indienen, onder meer de jaarlijkse exploitatierekeningen, bij Team Relocations Ltd, en vanaf 8 september 2000 bij Amertranseuro, dus tijdens de periode van haar deelname aan de inbreuk.

154    In deze omstandigheden mocht de Commissie de door Team Relocations gepleegde inbreuken toerekenen aan Amertranseuro, aangezien verzoeksters een economische eenheid vormen en dus een onderneming in de zin van het communautaire mededingingsrecht. Bijgevolg kan de omzet van Amertranseuro in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het plafond van 10 % als bedoeld in artikel 23, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 1/2003. Derhalve moeten de grieven inzake deze inaanmerkingneming worden afgewezen.

 Vermeende „asymmetrische” benadering van de Commissie

155    De Amertranseuro-groep verwijt de Commissie dat zij heeft gekozen voor een „asymmetrische” benadering door Amertranseuro aansprakelijk te stellen vanaf de datum waarop zij de Trans Euro-groep heeft verworven, te weten vanaf 8 september 2000, terwijl zij de vorige eigenaar van de Trans Euro-groep, E., niet aansprakelijk heeft gesteld voor de periode vóór 8 september 2000.

156    Voor zover de Amertranseuro-groep aanvoert dat de Commissie ook E. aansprakelijk had moeten stellen voor de inbreuk tot 7 september 2000, dient te worden opgemerkt dat, zelfs indien de Commissie dit had kunnen doen, het feit dat zij dit niet heeft gedaan, niet door verzoeksters kan worden aangevoerd als bewijs van de onrechtmatigheid van de beschikking. Uit de rechtspraak blijkt immers dat de Commissie over een zekere beoordelingsmarge beschikt om ook een moedermaatschappij aansprakelijk te stellen voor een inbreuk, naast de onderneming die rechtstreeks betrokken was bij de mededingingsbeperkende gedraging (zie in die zin arrest Gerecht van 14 december 2006, Raiffeisen Zentralbank Österreich e.a./Commissie, T‑259/02–T‑264/02 en T‑271/02, Jurispr. blz. II‑5169, punten 331 en 332). Deze beoordelingsmarge impliceert ook dat de Commissie ervoor kan kiezen om de beschikking enkel aan de huidige moedermaatschappijen van de betrokken onderneming te richten, en niet aan de vorige eigenaars van de groep.

157    De Commissie heeft overigens de aansprakelijkheid voor de betrokken inbreuk niet uitgebreid tot Zenic International Holdings Ltd, de huidige topholding van verzoeksters. Derhalve kan de beschikking niet als „asymmetrisch” worden beschouwd.

158    Deze grief moet dus worden afgewezen.

 Argumenten inzake de tweede vordering van de Amertranseuro-groep

159    In haar vorderingen en in het kader van haar eerste middel lijkt de Amertranseuro-groep te stellen dat, hoewel Amertranseuro slechts aansprakelijk werd gesteld voor een bedrag van 1,3 miljoen EUR, hetgeen haar aansprakelijkheid voor een beperkte duur weergeeft, te weten vanaf 8 september 2000, zij de facto aansprakelijk werd gesteld voor het gehele bedrag van de geldboete, aangezien zij eigenaar en aandeelhouder van Trans Euro en Team Relocations Ltd is.

160    Deze bewering kan de rechtmatigheid van de beschikking niet op losse schroeven zetten, aangezien zij zich beperkt tot een beschrijving van bepaalde gevolgen van de beschikking voor Amertranseuro. Deze vordering moet derhalve worden afgewezen.

 Onevenredig karakter van de geldboete

161    Wat het tweede onderdeel van het middel van Team Relocations betreft, hoeft enkel te worden verwezen naar de in punt 94 supra geformuleerde opmerkingen, volgens welke het toegepaste percentage van 17 % evenredig is ten opzichte van de werkelijke aansprakelijkheid van Team Relocations voor de inbreuk. Dat het bedrag van de aan Team Relocations opgelegde geldboete meer dan 10 % van haar omzet bedraagt, is irrelevant daar dit bedrag duidelijk onder de drempel van 10 % van de omzet van de Amertranseuro-groep blijft.

162    Uit een en ander volgt dat het zevende middel van Team Relocations en het eerste middel van de Amertranseuro-groep moeten worden afgewezen.

8.     Achtste middel van Team Relocations en tweede middel van de Amertranseuro-groep: verzoeksters’ onvermogen om te betalen en misbruik van bevoegdheid

 Argumenten van partijen

163    Team Relocations betoogt dat blijkens haar ontwerpen van de rekeningen voor het boekjaar dat op 30 september 2007 werd afgesloten, het bedrag van haar eigen vermogen, met uitsluiting van elke geldboete die zij aan de Commissie verschuldigd zou zijn, negatief is, dat uit dit boekjaar een verlies van 363 432 EUR blijkt, en dat haar kasstroom negatief was. Op alle activa van de onderneming rust een onderpand. Zij is niet in staat om een extra financiering te bemachtigen, en kan derhalve de geldboete die de Commissie haar heeft opgelegd, niet betalen.

164    Volgens Team Relocations was de Commissie op de hoogte van haar precaire financiële situatie, zodat de Commissie misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door een geldboete op te leggen die Team Relocations duidelijk niet kon betalen en die zou leiden tot haar terugtrekking van de markt. Bovendien heeft de Commissie het beginsel van gelijke behandeling geschonden. In dit verband verzoekt Team Relocations het Gerecht, de geldboete te verlagen met een bedrag waarbij dezelfde beginselen worden toegepast als die welke de Commissie op Interdean heeft toegepast, en zij concludeert dat het Gerecht behage, de Commissie overeenkomstig de artikelen 58 en 65 van het Reglement voor de procesvoering te gelasten, de feiten bekend te maken die zij in aanmerking heeft genomen voor de toekenning van een verlaging van 70 % van de geldboete aan Interdean.

165    De Amertranseuro-groep voert aan dat de aan Team Relocations opgelegde geldboete – die neerkomt op bijna twee derde van haar jaaromzet in 2006 en zelfs dicht bij het maximale plafond van 10 % als bedoeld in verordening nr. 1/2003 is – volstrekt onevenredig is. Volgens de geconsolideerde jaarrekening van Amertranseuro van 30 september 2006 bedroeg de totale schuld van de groep 35 miljoen GBP. Amertranseuro heeft voorts melding gemaakt van een verlies op normale bedrijfsactiviteiten na belasting, haar zuivere materiële activa zijn negatief, en op al haar activa rust een onderpand. Bijgevolg is de groep niet in staat om de geldboete van 3,49 miljoen EUR te betalen of om een bankgarantie te verkrijgen om deze betaling later te verrichten.

166    In repliek voegt de Amertranseuro-groep daaraan toe dat met betrekking tot het vereiste van een verzoek om toepassing van punt 35 van de richtsnoeren van 2006, de Commissie opnieuw de aanpak van de richtsnoeren van 1998 zou moeten hanteren en ambtshalve oordelen over het onvermogen om te betalen als grond voor verlaging van de geldboete, zoals zij in het verleden heeft gedaan. Verder wijst zij met klem op het feit dat de financiële situatie van de groep nog slechter is geworden in de loop van het boekjaar dat op 30 september 2007 werd afgesloten.

167    De Commissie wijst deze argumenten van de hand.

 Beoordeling door het Gerecht

168    Met hun laatste middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt en punt 35 van de richtsnoeren van 2006 en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door hun een geldboete op te leggen die zij niet kunnen betalen.

169    Met betrekking tot het gestelde misbruik van bevoegdheid dient te worden herinnerd aan de vaste rechtspraak volgens welke een handeling slechts gebrekkig is wegens misbruik van bevoegdheid indien zij, op basis van objectieve, relevante en onderling overeenstemmende gegevens, blijkt te zijn vastgesteld met het uitsluitende, of althans doorslaggevende oogmerk, andere doeleinden te bereiken dan die welke worden aangevoerd, of om zich te onttrekken aan de toepassing van een procedure waarin het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het geval het hoofd te bieden (zie arrest Hof van 13 november 1990, Fedesa e.a., C‑331/88, Jurispr. blz. I‑4023, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

170    Verzoeksters betogen in casu evenwel niet dat de Commissie hun de geldboete heeft opgelegd met het oogmerk, andere doeleinden te bereiken dan die welke worden aangevoerd, te weten de tenuitvoerlegging van het communautaire mededingingsrecht, of om zich te onttrekken aan de toepassing van een procedure waarin het Verdrag speciaal heeft voorzien. Bijgevolg is de beschikking niet gebrekkig wegens misbruik van bevoegdheid.

171    Met betrekking tot een verlaging van de geldboete overeenkomstig punt 35 van de richtsnoeren van 2006 dient te worden opgemerkt dat voor een dergelijke verlaging moet zijn voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, te weten:

–        de indiening van een verzoek tijdens de administratieve procedure;

–        het bestaan van een bijzondere sociale en economische context;

–        het onvermogen van de onderneming om te betalen, waarbij deze aan de hand van objectief bewijs moet aantonen dat het opleggen van een geldboete haar levensvatbaarheid onherroepelijk in gevaar zou brengen en haar activa volledig van hun waarde zou beroven.

172    Vastgesteld dient te worden dat minstens aan twee van deze drie cumulatieve voorwaarden niet is voldaan. In de eerste plaats hebben verzoeksters immers, in tegenstelling tot andere betrokken ondernemingen, geen enkel verzoek tot verlaging van de geldboete wegens hun onvermogen om te betalen tijdens de administratieve procedure ingediend, hoewel de richtsnoeren van 2006 bepalen dat een dergelijk verzoek moet worden ingediend. In deze context is het argument dat de Commissie overeenkomstig de richtsnoeren van 1998 ambtshalve had kunnen oordelen over het onvermogen om te betalen als grond voor verlaging van de geldboete, irrelevant daar het geen steun kan bieden voor de bewering van een schending van de richtsnoeren van 2006. Voor zover dit argument wordt aangevoerd teneinde te stellen dat, los van punt 35 van de richtsnoeren van 2006, de Commissie verplicht is, het vermogen van de betrokken ondernemingen om te betalen ambtshalve te onderzoeken, dient te worden vastgesteld dat een dergelijke verplichting niet voortvloeit uit de rechtspraak.

173    In een op 6 augustus 2010 ter griffie neergelegde brief heeft Team Relocations verzocht om heropening van de mondelinge behandeling op grond dat de Commissie haar praktijk inzake de noodzaak om een verzoek op grond van punt 35 van de richtsnoeren van 2006 tijdens de administratieve procedure in te dienen, heeft gewijzigd. Dat verzoek is bij besluit van 23 september 2010 afgewezen omdat, anders dan deze verzoekster beweert, in de door haar aangehaalde zaken de verzoeken wel degelijk tijdens de administratieve procedure waren ingediend. Uit een perscommuniqué blijkt weliswaar dat de Commissie „voornemens is haar richtsnoeren formeel te wijzigen” teneinde rekening te kunnen houden met ontwikkelingen na de vaststelling van een beschikking, maar deze wijziging werd nog niet doorgevoerd. In elk geval kan een wijziging van de uitlegging van de richtsnoeren van 2006 niet leiden tot de onrechtmatigheid van een beschikking die voor die wijziging werd vastgesteld.

174    In de tweede plaats zijn verzoeksters niet opgekomen tegen de vaststelling van de Commissie in punt 651 van de beschikking dat er in casu geen sprake is van een „bijzondere sociale en economische context” in de zin van punt 35 van de richtsnoeren van 2006.

175    In deze omstandigheden en zonder dat hoeft te worden onderzocht of in casu is voldaan aan de derde voorwaarde, te weten verzoeksters’ onvermogen om te betalen, heeft de Commissie op goede gronden geoordeeld dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van punt 35 van de richtsnoeren van 2006.

176    Met betrekking tot de grief inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling, volstaat de vaststelling dat, anders dan Interdean, verzoeksters de kwestie van hun onvermogen om te betalen niet hebben opgeworpen tijdens de administratieve procedure en dat zij geen verzoek tot verlaging van hun geldboeten op deze grond hebben ingediend. Derhalve kan hun situatie niet worden vergeleken met die van Interdean. In deze context dient te worden opgemerkt dat de indiening van een verzoek tot verlaging van de geldboete geen louter formeel vereiste is, maar een vereiste bij gebreke waarvan geen enkele geldige beoordeling van de economische situatie kan worden verricht, aangezien de Commissie in dat geval niet beschikt over de relevante elementen, zoals interne gegevens van de betrokken onderneming, op grond waarvan de levensvatbaarheid van die onderneming kan worden beoordeeld.

177    Bijgevolg moeten het laatste middel van verzoeksters en het verzoek van Team Relocations om de Commissie te gelasten, de feiten bekend te maken die deze laatste in aanmerking heeft genomen voor de toekenning van een verlaging van 70 % van de geldboete aan Interdean, worden afgewezen.

178    Aangezien alle middelen van verzoeksters zijn afgewezen, dienen de beroepen derhalve in hun geheel te worden verworpen.

 Kosten

179    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beroepen worden verworpen.

2)      Team Relocations NV, Amertranseuro International Holdings Ltd, Trans Euro Ltd en Team Relocations Ltd worden verwezen in de kosten.

Papasavvas

Wahl

Dittrich

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 juni 2011.

ondertekeningen

Inhoud


Feiten

1.  Voorwerp van het geding

2.  Verzoeksters

3.  Administratieve procedure

4.  Beschikking

Procesverloop en conclusies van partijen

In rechte

1.  Eerste middel: Team Relocations heeft niet deelgenomen aan de in de beschikking beschreven enkele voortgezette inbreuk

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Begrip enkele voortgezette inbreuk

Kwalificatie van de betrokken inbreukmakende gedraging

–  Bestaan van een algemeen plan dat een gemeenschappelijk doel nastreeft

–  Bewuste bijdrage van Team Relocations aan het algemene plan

–  Kennis van de inbreukmakende gedragingen door Team Relocations

2.  Tweede middel: berekening van de waarde van de verkopen van Team Relocations

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Relevante waarde van de verkopen

Door particulieren betaalde verhuizingen

3.  Derde middel: toepassing van een percentage van 17 % op de waarde van de door Team Relocations verrichte verkopen voor de bepaling van het basisbedrag van haar geldboete

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Verplichting om het basisbedrag van de geldboete vast te stellen in het licht van de individuele rol van Team Relocations

Schending van het evenredigheidsbeginsel

Motiveringsgebrek

4.  Vierde middel: geen grond voor de vermenigvuldiging van het op basis van de waarde van de verkopen vastgestelde bedrag met het aantal jaren van deelname aan de inbreuk

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

5.  Vijfde middel: geen grond voor het opleggen van een extra bedrag

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

6.  Zesde middel: bestaan van verzachtende omstandigheden

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Deelname aan het opzetten van de mededingingsbeperkende regelingen

Beperkte aard van de deelname van Team Relocations aan de inbreuk

Toestaan van de gedragingen

7.  Zevende middel van Team Relocations en eerste middel van de Amertranseuro-groep: geen toerekenbaarheid van door Team Relocations gepleegde inbreuken aan Amertranseuro

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Toerekening van de door Team Relocations gepleegde inbreuken aan de leden van de Amertranseuro-groep

Vermeende „asymmetrische” benadering van de Commissie

Argumenten inzake de tweede vordering van de Amertranseuro-groep

Onevenredig karakter van de geldboete

8.  Achtste middel van Team Relocations en tweede middel van de Amertranseuro-groep: verzoeksters’ onvermogen om te betalen en misbruik van bevoegdheid

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Kosten


* Procestaal: Engels.