Language of document : ECLI:EU:C:2011:189

Zaak C‑96/09 P

Anheuser-Busch Inc.

tegen

Budějovický Budvar, národní podnik

„Hogere voorziening – Gemeenschapsmerk – Verordening (EG) nr. 40/94 − Artikel 8, lid 4 − Aanvraag voor inschrijving van woord- en beeldmerk BUD − Oppositie − Aanduiding van geografische herkomst ‚bud’ − Bescherming krachtens Overeenkomst van Lissabon en bilaterale verdragen tussen twee lidstaten – Gebruik in economisch verkeer – Teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis”

Samenvatting van het arrest

1.        Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken – Voorwaarden – Bestaan van ouder recht dat niet ongeldig is verklaard bij rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4)

2.        Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken – Gebruik van teken in economisch verkeer – Begrip

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4, en 43, leden 2 en 3)

3.        Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken – Plaatselijke betekenis van teken

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4)

4.        Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken – Gebruik van teken in economisch verkeer – Tijdscriterium

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4, sub a)

5.        Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken – Teken dat houder ervan recht verleent om gebruik van later merk te verbieden – Bewijslast

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4, sub b, en 74, lid 1)

1.        Opdat een opposant inschrijving van een gemeenschapsmerk kan beletten krachtens artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, is het noodzakelijk en volstaat het dat hij zich – op de datum waarop het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) nagaat of alle voorwaarden voor de oppositie zijn vervuld – kan beroepen op een ouder recht dat niet ongeldig is verklaard bij een rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde.

Ook al dient het Bureau in die omstandigheden, wanneer het zich uitspreekt over een op dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 gebaseerde oppositie, rekening te houden met de beslissingen van de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaten betreffende de geldigheid of de kwalificatie van de aangevoerde oudere rechten teneinde na te gaan of deze rechten nog steeds de door deze bepaling vereiste effecten sorteren, kan het zijn beoordeling niet in de plaats van die van de bevoegde nationale rechterlijke instanties stellen, welke bevoegdheid deze verordening hem overigens niet verleent.

(cf. punten 94‑95)

2.        Wat de in artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk gehanteerde bewoordingen „in het economisch verkeer gebruikt” betreft, deze bepaling heeft geen betrekking op het „normale” gebruik van het ter onderbouwing van de oppositie ingeroepen teken en uit de bewoordingen van artikel 43, leden 2 en 3, van deze verordening blijkt niet dat de voorwaarde van het bewijs van een normaal gebruik voor een dergelijk teken geldt.

Het is weliswaar juist dat de woorden „in het economisch verkeer gebruikt” niet noodzakelijkerwijs op dezelfde wijze als in het kader van artikel 9, lid 1, van deze verordening of van de artikelen 5, lid 1, en 6, lid 1, van richtlijn 89/104 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moeten worden uitgelegd, aangezien rekening dient te worden gehouden met de respectieve doelstellingen van deze bepalingen, maar dit neemt niet weg dat wanneer deze woorden aldus worden uitgelegd dat zij in wezen inhouden dat het teken alleen commercieel moet worden gebruikt, deze uitlegging met de gebruikelijke opvatting ervan strookt.

Indien het vereiste van normaal gebruik op dezelfde wijze werd opgelegd aan de tekens bedoeld in artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 als aan die bedoeld in artikel 43, leden 2 en 3, van deze verordening, zou deze uitlegging erop neerkomen dat op deze tekens de voorwaarden worden toegepast die voor op oudere merken gebaseerde opposities gelden, en dat, anders dan bij deze opposities, de opposant in het kader van artikel 8, lid 4, tevens moet aantonen dat het betrokken teken hem volgens het recht van de lidstaat in kwestie het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.

Verder zou een analoge toepassing van de voor oudere merken gestelde voorwaarde betreffende normaal gebruik op de oudere rechten bedoeld in artikel 8, lid 4, van deze verordening ook afdoen aan het feit dat het daarbij in beginsel om een zelfstandige relatieve weigeringsgrond gaat. Voor deze weigeringsgrond gelden immers specifieke voorwaarden en deze moet tevens worden bezien tegen de achtergrond van de grote heterogeniteit van de oudere rechten die onder deze weigeringsgrond kunnen vallen.

Wat de vraag betreft of de woorden „in het economisch verkeer gebruikt” impliceren dat een uit hoofde van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 ingeroepen geografische aanduiding moet worden gebruikt in overeenstemming met de wezenlijke functie van dit teken, te weten de consument de geografische oorsprong van de waren en de specifieke intrinsieke kwaliteiten ervan waarborgen, volstaat de vaststelling dat het ter onderbouwing van de oppositie ingeroepen teken in het economisch verkeer wordt gebruikt, en dat het feit dat dit teken gelijk is aan een merk, nog niet betekent dat het daartoe niet wordt gebruikt. Wat de functie van het gebruik van het teken betreft, dient het teken in die zin als onderscheidend bestanddeel te worden gebruikt dat het ertoe strekt, een door de houder ervan uitgeoefende economische activiteit aan te duiden.

Ten slotte kunnen gratis verrichte leveringen in aanmerking worden genomen bij de toetsing van de voorwaarde inzake het gebruik in het economisch verkeer van het ingeroepen oudere recht, aangezien deze leveringen kunnen zijn verricht in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd, namelijk het veroveren van nieuwe afzetmarkten.

(cf. punten 142‑149, 152)

3.        Stellig moet ervan worden uitgegaan dat een teken waarvan de geografische omvang van bescherming louter plaatselijk is, slechts een plaatselijke betekenis heeft. Hieruit volgt evenwel niet dat de bij artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk gestelde voorwaarde in alle gevallen is vervuld door het feit alleen dat de bescherming van het teken in kwestie geldt voor een grondgebied dat niet als louter plaatselijk kan worden beschouwd, omdat het grondgebied van bescherming zich buiten het grondgebied van oorsprong uitstrekt.

De twee voorwaarden van bedoeld artikel 8, lid 4, hebben immers beide tot doel, conflicten tussen tekens te beperken door te beletten dat een ouder recht dat niet voldoende duidelijk vaststaat, dat wil zeggen in het economisch verkeer in toereikende mate wordt gebruikt en voldoende significant is, in de weg zou kunnen staan aan inschrijving van een nieuw gemeenschapsmerk. Dit recht van oppositie moet worden voorbehouden aan tekens die op de relevante markt daadwerkelijk en concreet aanwezig zijn.

De betekenis van een teken hangt derhalve niet alleen af van de geografische omvang van de bescherming ervan, aangezien een teken waarvan de omvang van de bescherming niet louter plaatselijk is, in dat geval wegens dit feit alleen inschrijving van een gemeenschapsmerk zou kunnen beletten, ook wanneer het slechts op bijkomstige wijze wordt gebruikt in het economisch verkeer.

Hieruit volgt dat het ter onderbouwing van de oppositie ingeroepen teken, teneinde inschrijving van een nieuw teken te kunnen beletten, daadwerkelijk en op voldoende significante wijze in het economisch verkeer moet worden gebruikt op een geografisch grondgebied dat niet louter plaatselijk is, hetgeen impliceert dat wanneer het grondgebied van bescherming van dit teken als meer dan alleen plaatselijk kan worden beschouwd, dit gebruik plaatsvindt op een groot gedeelte van dit grondgebied.

Om uit te maken of dit het geval is, dient rekening te worden gehouden met de duur en de intensiteit van het gebruik van het teken als onderscheidend bestanddeel voor de adressaten ervan, waartoe zowel de kopers en de consumenten als de leveranciers en de concurrenten behoren. In dit verband dient met name te worden gelet op het gebruik van het teken in reclame en in commerciële briefwisseling.

Bovendien is het slechts op het grondgebied van bescherming van het teken, of het nu gaat om het volledige dan wel om slechts een gedeelte van dit grondgebied, dat het toepasselijke recht het teken de exclusieve rechten verleent die kunnen conflicteren met een gemeenschapsmerk. De voorwaarde betreffende het gebruik in het economisch verkeer moet afzonderlijk worden beoordeeld voor elk grondgebied waar het ter onderbouwing van de oppositie ingeroepen recht wordt beschermd. De betekenis van het teken kan dus niet worden afgeleid uit een gezamenlijke beoordeling van het gebruik van het teken op alle relevante grondgebieden.

(cf. punten 156‑160, 162‑163)

4.        Op de voorwaarde van het gebruik in het economisch verkeer van het ter onderbouwing van de oppositie ingeroepen teken moet hetzelfde tijdscriterium worden toegepast als dat waarin artikel 8, lid 4, sub a, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk uitdrukkelijk voorziet met betrekking de verkrijging van het recht op dit teken, te weten de datum van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag.

Inzonderheid gelet op de aanzienlijke termijn die tussen de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag en de publicatie daarvan kan verstrijken, waarborgt de toepassing van ditzelfde criterium immers beter dat het aangevoerde gebruik van het betrokken teken een reëel gebruik is, en niet een praktijk die er alleen toe strekt, de inschrijving van een nieuw merk te beletten.

Bovendien zal een gebruik van het teken dat uitsluitend of voor het grootste deel in het tijdvak tussen de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag en de publicatie van deze aanvraag plaatsvindt, in de regel niet volstaan als bewijs dat dit teken in economisch verkeer is gebruikt en daardoor een toereikende betekenis heeft.

(cf. punten 166‑168)

5.        Artikel 8, lid 4, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk stelt als voorwaarde dat krachtens het recht van de lidstaat dat voor het uit hoofde van deze bepaling ingeroepen teken geldt, dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden. Bovendien staat het overeenkomstig artikel 74, lid 1, van deze verordening aan de opposant voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te bewijzen dat deze voorwaarde vervuld is.

In die context moet met betrekking tot de oudere rechten met name rekening worden gehouden met de ter onderbouwing van de oppositie aangevoerde nationale regel en met de in de betrokken lidstaat gegeven rechterlijke beslissingen. Op basis daarvan moet de opposant het bewijs leveren dat het betrokken teken binnen de werkingssfeer van het ingeroepen recht van de lidstaat valt en hem het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden. Hieruit volgt dat de opposant alleen hoeft aan te tonen dat hij over het recht beschikt om het gebruik van een later merk te verbieden, en dat van hem niet kan worden verlangd dat hij bewijst dat dit recht ook is uitgeoefend in die zin dat hij erin is geslaagd dat gebruik daadwerkelijk te laten verbieden.

(cf. punten 188‑191)