Language of document : ECLI:EU:C:2012:407

Zaak C‑128/11

UsedSoft GmbH

tegen

Oracle International Corp.

(verzoek van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Rechtsbescherming van computerprogramma’s – Verhandeling van gebruikte licenties voor computerprogramma’s door downloaden van internet – Richtlijn 2009/24/EG – Artikelen 4, lid 2, en 5, lid 1 – Uitputting van distributierecht – Begrip ‚rechtmatige verkrijger’”

Samenvatting van het arrest

1.        Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2009/24 – Rechtsbescherming van computerprogramma’s – Handelingen onderworpen aan beperkingen – Uitputting van distributierecht voor kopie van computerprogramma – Voorwaarden – Toestemming, van houder van auteursrecht voor kopie, voor downloaden en gebruik van die kopie

(Richtlijn 2009/24 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2009/24 – Rechtsbescherming van computerprogramma’s – Uitzonderingen op aan beperkingen onderworpen handelingen – Gebruik van computerprogramma door rechtmatige verkrijger voor beoogd doel – Rechtmatige verkrijger – Begrip – Latere verkrijger van kopie van computerprogramma dat aanvankelijk door eerste verkrijger was gedownload van website van houder van auteursrecht – Daaronder begrepen

(Richtlijn 2009/24 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, en 5, lid 1)

1.        Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s moet aldus worden uitgelegd dat het distributierecht voor een kopie van een computerprogramma is uitgeput indien de houder van het auteursrecht die het – mogelijkerwijs kosteloos – downloaden van die kopie van internet op een gegevensdrager heeft toegestaan, tegen betaling van een prijs waardoor hij een met de economische waarde van de kopie van het hem toebehorende werk overeenstemmende vergoeding kan ontvangen, tevens een gebruiksrecht voor die kopie zonder beperking in de tijd heeft verleend.

Het downloaden van een kopie van een computerprogramma en het sluiten van een licentieovereenkomst voor het gebruik van die kopie vormen een ondeelbaar geheel. Het downloaden van een kopie van een computerprogramma is immers zinloos indien die kopie door de bezitter ervan niet kan worden gebruikt. Voor de kwalificatie rechtens moeten die twee transacties dus samen worden onderzocht.

Bedoelde transacties impliceren dat de eigendom van de kopie van het betrokken computerprogramma wordt overgedragen, aangezien door de beschikbaarstelling door de houder van het auteursrecht van een kopie van zijn computerprogramma en de sluiting van een licentieovereenkomst voor het gebruik ervan die kopie voor zijn klanten duurzaam bruikbaar moet worden tegen betaling van een prijs waarmee de houder van het auteursrecht een vergoeding moet kunnen verkrijgen die overeenstemt met de economische waarde van de kopie van het hem toebehorende werk. In dit verband is irrelevant dat de kopie van het computerprogramma de klant door de houder van het betrokken recht beschikbaar wordt gesteld door een download vanaf de website van die houder of door middel van een fysieke drager zoals een cd-rom of een dvd.

(cf. punten 44‑47, 72, dictum 1)

2.        De artikelen 4, lid 2, en 5, lid 1, van richtlijn 2009/24 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s moeten aldus worden uitgelegd dat in geval van wederverkoop van een gebruikslicentie die de wederverkoop van een van de website van de houder van het auteursrecht gedownloade kopie van een computerprogramma met zich brengt, welke licentie aanvankelijk aan de eerste verkrijger door die rechthebbende zonder beperking in de tijd was toegekend tegen betaling van een prijs waarmee deze laatste een met de economische waarde van die kopie van zijn werk overeenstemmende vergoeding moest kunnen ontvangen, de tweede en iedere latere verkrijger van die licentie zich op uitputting van het distributierecht op grond van artikel 4, lid 2, van die richtlijn kunnen beroepen en bijgevolg kunnen worden beschouwd als rechtmatige verkrijgers van een kopie van een computerprogramma in de zin van artikel 5, lid 1, van die richtlijn en het in deze laatste bepaling bedoelde reproductierecht hebben.

(cf. punt 88, dictum 2)