Language of document : ECLI:EU:C:2012:741

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

22 november 2012 (*)

„Luchtvervoer – Compensatie en bijstand aan luchtreizigers – Instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vlucht – Termijn voor instellen van vorderingen”

In zaak C‑139/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona (Spanje) bij beslissing van 14 februari 2011, ingekomen bij het Hof op 21 maart 2011, in de procedure

Joan Cuadrench Moré

tegen

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, waarnemend voor de president van de Derde kamer, K. Lenaerts, E. Juhász, T. von Danwitz en D. Šváby (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        J. Cuadrench Moré, vertegenwoordigd door J.‑P. Mascaray Martí, abogado,

–        Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV, vertegenwoordigd door C. de Yzaguirre y Morer, Procuradora, en J. M. Echegaray Fraile, abogado,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Simonsson als gemachtigde,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J. Cuadrench Moré en Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (hierna: „KLM”) over de weigering van deze luchtvaartmaatschappij om eerstgenoemde compensatie te betalen voor de annulering van een vlucht.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

 Verdrag van Warschau

3        Volgens artikel 17, lid 1, van het op 12 oktober 1929 te Warschau ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, zoals gewijzigd en aangevuld bij het protocol van ’s‑Gravenhage van 28 september 1955, het verdrag van Guadalajara van 18 september 1961, het protocol van Guatemala van 8 maart 1971 en de vier aanvullende protocollen van Montreal van 25 september 1975 (hierna: „verdrag van Warschau”) „[is] [d]e vervoerder [...] aansprakelijk voor schade die wordt geleden in geval van dood of lichamelijk letsel van een passagier, op grond van het enkele feit dat het ongeval dat de dood of het letsel heeft veroorzaakt, plaats heeft gehad aan boord van het luchtvaartuig of tijdens enige handeling verband houdende met het aan boord gaan of het verlaten van het luchtvaartuig”.

4        Artikel 19 van het verdrag van Warschau bepaalt:

„De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen.”

5        Artikel 29 van het verdrag van Warschau luidt:

„1. De rechtsvordering tot schadevergoeding moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen een termijn van twee jaar te rekenen van de aankomst ter bestemming, of van de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen, of van de onderbreking van het vervoer.

2. De wijze van de berekening van de termijn wordt beheerst door de wet van de rechter voor wie de vordering is aanhangig gemaakt.”

 Verdrag van Montreal

6        Het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer is op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap ondertekend en in haar naam goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 (PB L 194, blz. 38; hierna: „verdrag van Montreal”). Dit verdrag is, wat de Europese Unie betreft, op 28 juni 2004 in werking getreden. Met ingang van die datum heeft het verdrag van Montreal krachtens artikel 55 ervan, met name tussen de lidstaten, voorrang boven het verdrag van Warschau.

7        Artikel 19 van het verdrag van Montreal bepaalt:

„De vervoerder is aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. [...]”

8        De tekst van artikel 35 van het verdrag van Montreal, met als opschrift „Termijn voor vorderingen tot schadevergoeding”, is identiek aan die van artikel 29 van het verdrag van Warschau.

 Wettelijke regeling van de Unie

 Verordening (EG) nr. 2027/97

9        Bij verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (PB L 285, blz. 1) heeft de Uniewetgever meer bescherming willen bieden aan passagiers die bij een vliegtuigongeval betrokken zijn, door bepalingen in te voeren die, wat het luchtvervoer tussen lidstaten betreft, in de plaats moesten komen van een aantal bepalingen van het verdrag van Warschau, in afwachting dat dit verdrag opnieuw onder de loep zou worden genomen en grondig zou worden herzien.

10      Artikel 1 van verordening nr. 2027/97 luidt:

„In deze verordening wordt bepaald welke verplichtingen luchtvervoerders van de Gemeenschap uit hoofde van hun aansprakelijkheid bij ongevallen jegens passagiers hebben voor schade die optreedt wanneer een passagier overlijdt of verwondingen of andere lichamelijke letsels oploopt, indien het ongeval dat de schade heeft veroorzaakt, heeft plaatsgevonden aan boord van een vliegtuig of bij het in‑ of uitstappen.

[...]”

 Verordening nr. 261/2004

11      Artikel 5, lid 1, van verordening nr. 261/2004 luidt:

„In geval van annulering van een vlucht:

[...]

c)      hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert [...]”

12      Artikel 6 van die verordening legt luchtvaartmaatschappijen verplichtingen op inzake bijstand aan passagiers bij vertraging van een vlucht.

13      Artikel 7, lid 1, van de verordening luidt als volgt:

„Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

a)      250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;

b)      400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;

c)      600 EUR voor alle niet onder a of b vallende vluchten.

[...]”

14      In verordening nr. 261/2004 is niet gepreciseerd binnen welke termijn vorderingen tot naleving van de door die verordening gewaarborgde rechten moeten worden ingesteld.

 Spaans recht

15      De toepasselijke nationale regeling stelt een termijn vast van tien jaar voor het instellen van vorderingen waarvoor geen andere termijn is bepaald.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16      Cuadrench Moré heeft bij KLM een plaats geboekt op een vlucht van 20 december 2005 van Shanghai (China) naar Barcelona (Spanje). De voor dit traject vastgelegde vlucht KL 0896 werd geannuleerd, waardoor Cuadrench Moré de volgende dag met een andere maatschappij heeft moeten reizen via München (Duitsland).

17      Op 27 februari 2009 heeft Cuadrench Moré bij de Juzgado Mercantil n° 7 de Barcelona een vordering tegen KLM ingesteld. Hij heeft op grond van verordening nr. 261/2004 een compensatie van 2 990 EUR, vermeerderd met rente en kosten, gevorderd als vergoeding voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de annulering van de betrokken vlucht.

18      In dit verband heeft KLM betoogd dat de vordering was verjaard, aangezien de in artikel 29 van het verdrag van Warschau gestelde termijn van twee jaar, waarbinnen vorderingen tot schadevergoeding tegen luchtvaartmaatschappijen moeten worden ingesteld, was verstreken.

19      Bij vonnis van 26 mei 2009 heeft de Juzgado Mercantil n° 7 de Barcelona KLM op grond van verordening nr. 261/2004 veroordeeld tot betaling van 600 EUR, vermeerderd met de wettelijke rente. In zijn vonnis heeft deze rechter het door KLM aangevoerde verweermiddel verworpen, stellende dat noch de verjaringstermijn van artikel 29 van het verdrag van Warschau noch die van artikel 35 van het verdrag van Montreal in het onderhavige geval gold, aangezien verordening nr. 261/2004 van toepassing was. Gelet op het feit dat deze verordening niet uitdrukkelijk vaststelt binnen welke termijn daarmee verband houdende vorderingen moeten worden ingesteld, heeft die rechter geoordeeld dat de Spaanse regeling toepassing vond.

20      De Audiencia Provincial de Barcelona, waarbij hoger beroep was ingesteld tegen dat vonnis, heeft geoordeeld dat bij ontbreken van een uitdrukkelijke bepaling in verordening nr. 261/2004 op dit gebied, op grond van de arresten van 10 januari 2006, IATA en ELFAA (C‑344/04, Jurispr. blz. I‑403), en 22 december 2008, Wallentin-Hermann (C‑549/07, Jurispr. blz. I‑11061), gelezen in samenhang met het arrest van 22 oktober 2009, Bogiatzi (C‑301/08, Jurispr. blz. I‑10185), niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld binnen welke termijn een vordering moet worden ingesteld.

21      In deze omstandigheden heeft de Audiencia Provincial de Barcelona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vraag:

„Dient [verordening nr. 261/2004] aldus te worden uitgelegd dat de termijn voor het instellen van een vordering wordt bepaald door artikel 35 van het verdrag van Montreal, dat voorziet in een termijn van twee jaar, dan wel door een andere bepaling van [het Unierecht] of de nationale wettelijke regeling?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

22      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikelen 5 en 7 van die verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald door artikel 35 van het verdrag van Montreal of overeenkomstig andere bepalingen, meer bepaald de voorschriften van de verschillende lidstaten betreffende de verjaring van vorderingen.

23      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat passagiers volgens de artikelen 5 en 7 van verordening nr. 261/2004 in geval van annulering van een vlucht recht hebben op een compensatie, die varieert naargelang van de afstand en de bestemming van de betrokken vlucht, en zich in voorkomend geval voor de nationale rechterlijke instanties op dit recht kunnen beroepen, tenzij deze annulering te wijten is aan buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen.

24      In dit verband staat vast dat verordening nr. 261/2004 geen enkele bepaling bevat betreffende de verjaringstermijn voor bij nationale rechterlijke instanties ingestelde vorderingen tot betaling van de compensatie als bedoeld in de artikelen 5 en 7 van die verordening.

25      Volgens vaste rechtspraak staat het bij ontbreken van een Unieregeling op dat gebied aan het nationale recht van elke lidstaat om de procesregels vast te stellen voor rechtsvorderingen die ertoe strekken de rechten te beschermen die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, voor zover die regels het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen (zie in die zin arrest van 25 november 2010, Fuß, C‑429/09, Jurispr. blz. I‑12167, punt 72).

26      Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikelen 5 en 7 van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald door het nationale recht van elke lidstaat, voor zover die procedureregels het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen.

27      Anders dan KLM betoogt, wordt aan deze vaststelling niet afgedaan door het feit dat artikel 29 van het verdrag van Warschau en artikel 35 van het verdrag van Montreal bepalen dat vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van de door deze verdragen toegekende rechten, op straffe van verval, moeten worden ingesteld binnen een termijn van twee jaar te rekenen van de aankomst ter bestemming, of van de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen, of van de onderbreking van het vervoer.

28      De in de artikelen 5 en 7 van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatiemaatregel valt immers buiten de werkingssfeer van het verdrag van Warschau en het verdrag van Montreal (zie in die zin arrest van 23 oktober 2012, Nelson e.a., C‑581/10 en C‑629/10, punt 55).

29      De in artikel 29 van het verdrag van Warschau en artikel 35 van het verdrag van Montreal gestelde verjaringstermijn van twee jaar is dus niet toepasselijk op vorderingen die met name op grond van de artikelen 5 en 7 van verordening nr. 261/2004 zijn ingesteld.

30      Aan die vaststelling wordt evenmin afgedaan door het eerdergenoemde arrest Bogiatzi, waarin het Hof heeft geoordeeld dat verordening nr. 2027/97 aldus moet worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat artikel 29 van het verdrag van Warschau wordt toegepast op een situatie waarin een passagier verzoekt om de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk te stellen voor de schade die hij heeft geleden bij een vlucht van de ene naar de andere lidstaat.

31      In dit verband zij erop gewezen dat verordening nr. 2027/97, zoals blijkt uit artikel 1 ervan, in de versie die gold ten tijde van de feiten die hebben geleid tot het eerdergenoemde arrest Bogiatzi, betrekking heeft op de aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappijen bij ongevallen, die eveneens is geregeld in artikel 17 van het verdrag van Warschau.

32      Verordening nr. 2027/97 had uitsluitend tot doel om, wat het luchtvervoer tussen de lidstaten betreft, een aantal bepalingen van het verdrag van Warschau te vervangen door bepalingen die meer bescherming bieden aan passagiers die bij een vliegtuigongeval betrokken zijn, zonder evenwel de toepassing uit te sluiten van de overige bepalingen, waaronder met name de in artikel 29 van dat verdrag vastgestelde regels voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding (zie in die zin arrest Bogiatzi, reeds aangehaald, punten 41‑44). Verordening nr. 261/2004 voorziet daarentegen in een stelsel van gestandaardiseerde en onmiddellijke schadevergoeding voor het ongemak dat wordt veroorzaakt door vertraging of annulering van een vlucht. Dat stelsel regelt een stadium dat voorafgaat aan dat waarop het verdrag van Montreal betrekking heeft en staat derhalve los van de uit laatstgenoemd verdrag voortvloeiende regeling (zie in die zin arrest Nelson e.a., reeds aangehaald, punten 46, 55 en 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikelen 5 en 7 van deze verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten betreffende de verjaring van vorderingen.

 Kosten

34      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moet aldus worden uitgelegd dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikelen 5 en 7 van deze verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten betreffende de verjaring van vorderingen.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.