Language of document : ECLI:EU:T:2013:245

Zaak T‑198/12 R

Bondsrepubliek Duitsland

tegen

Europese Commissie

„Kort geding – Grenswaarden voor antimoon, arsenicum, barium, lood en kwik in speelgoed – Weigering van de Commissie om door Duitse autoriteiten meegedeelde nationale bepalingen houdende grenswaarden voor deze stoffen integraal goed te keuren – Verzoek om voorlopige maatregelen – Ontvankelijkheid – Spoedeisendheid – Fumus boni juris – Afweging van belangen”

Samenvatting – Beschikking van de president van het Gerecht van 15 mei 2013

1.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen – Beoordelingsvrijheid van rechter in kort geding

(Art. 256, lid 1, VWEU, 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

2.      Kort geding – Voorlopige maatregelen – Doel – Volle werking van toekomstige uitspraak in hoofdzaak zonder deze beslissing zinledig te maken of haar nuttige werking te ontnemen – Verzoek om maatregelen die buiten kader van hoofdzaak treden en waarvoor op het eerste gezicht hieraan vreemde elementen moeten worden beoordeeld – Ontoelaatbaarheid – Beoordelingsvrijheid van rechter in kort geding – Gevolgen van beschikking in kortgeding die verder kunnen gaan dan aan nietigverklaringsarrest verbonden gevolgen

(Art. 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104)

3.      Kort geding – Voorlopige maatregelen – Verzoek om voorlopig maatregelen in het kader van beroep tot nietigverklaring van afwijzingsbeslissing – Ontvankelijkheid

(Art. 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104)

4.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris

(Art. 278 VWEU)

5.      Harmonisatie van wetgevingen – Artikel 114 VWEU – Procedure voor goedkeuring van afwijkende nationale bepalingen – Verzoek tot handhaving van bestaande nationale bepalingen – Mogelijkheid voor verzoekende lidstaat om verzoek te baseren op andere inschatting van gezondheidsrisico dan die van de Uniewetgever – Verplichting om bewijs te leveren van betere bescherming van volksgezondheid dan harmonisatiemaatregel van de Unie – Verplichting tot eerbiediging van evenredigheidsbeginsel

(Art. 114, leden 4 en 6, VWEU)

6.      Kort geding – Voorlopige maatregelen – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Bewijslast

(Art. 279 VWEU)

7.      Kort geding – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Bescherming van gezondheid – Voorzorgsbeginsel – Inachtneming door rechter in kort geding

(Art. 279 VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 20‑22, 80)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 28, 33, 35, 36)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 28‑30, 32, 39)

4.      In een procedure in kort geding is aan de voorwaarde van de fumus boni juris voldaan wanneer minstens één door de verzoekende partij in het beroep in de hoofdzaak aangedragen middel op het eerste gezicht relevant en in elk geval niet ongegrond lijkt. Hiertoe volstaat het dat dit middel moeilijke en delicate kwesties aan de orde stelt die, op het eerste gezicht, niet terzijde kunnen worden geschoven omdat zij irrelevant zijn, maar een grondig onderzoek vergen, dat alleen door de rechtsprekende formatie die bevoegd is voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak kan worden verricht, ofwel dat uit de door partijen geformuleerde argumenten volgt dat er in het kader van de procedure in het hoofdgeding een significante juridische controverse bestaat waarvan de oplossing niet voor de hand ligt.

(cf. punt 40)

5.      Bij de vaststelling van een maatregel tot harmonisatie van wetgevingen kan een lidstaat, ter rechtvaardiging van de handhaving van zijn nationale bepalingen, aanvoeren dat hij het risico voor de volksgezondheid anders inschat dan de Uniewetgever in de betrokken harmonisatiemaatregel heeft gedaan. De verzoekende lidstaat moet daarbij enkel aantonen dat zijn nationale bepalingen de volksgezondheid beter beschermen dan de harmonisatiemaatregel van het Unierecht en dat zij niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is.

(cf. punten 53, 64)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 68)

7.      De rechter in kort geding moet rekening houden met op het voorzorgsbeginsel gebaseerde overwegingen betreffende het bestaan en de ernst van potentiële risico’s voor de gezondheid, wanneer hij zich moet uitspreken over de vraag of een rechtshandeling met voldoende mate van waarschijnlijkheid ernstige en onherstelbare schade voor de gezondheid kan veroorzaken. In het bijzonder kan hij dergelijke schade niet als louter hypothetisch terzijde schuiven enkel op grond dat er wetenschappelijke onzekerheid blijft bestaan over de eventuele gezondheidsrisico’s.

(cf. punt 73)